ECLI:NL:RBZUT:2009:BI2554

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
354431 CV 08-2927
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.M. Smulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van overeenkomst betreffende beëindiging huur van bedrijfspand na verkoop

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 24 maart 2009, stond de uitleg van een overeenkomst centraal die betrekking had op de beëindiging van de huur van een bedrijfspand. De eisende partij, Transport B.V., had een huurcontract met de gedaagde partij, Vastgoed B.V., die het pand op een openbare veiling had gekocht. Na de aankoop wenste Vastgoed B.V. een hogere huurprijs, maar Transport B.V. stemde hier niet mee in en zocht naar alternatieve bedrijfsruimte. Op 11 maart 2008 kwamen beide partijen overeen de huur per 1 april 2008 te beëindigen, waarbij Transport B.V. een afkoopsom van € 10.200,00 zou betalen. Echter, Vastgoed B.V. was pas op 9 april 2008 de formele eigenaar van het pand geworden, wat leidde tot de vraag of de beëindigingsovereenkomst rechtsgeldig was.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel Vastgoed B.V. nog geen eigenaar was op het moment van de overeenkomst, dit niet automatisch betekende dat de overeenkomst niet geldig was. De rechter benadrukte dat partijen in hun onderhandelingen de intentie hadden om de huur te beëindigen en dat de datum van beëindiging niet noodzakelijkerwijs aan de eigendom van het pand gebonden was. De rechter concludeerde dat Transport B.V. niet onverschuldigd had betaald, omdat de beëindigingsovereenkomst in goed vertrouwen was gesloten en de partijen niet juridisch onderlegd waren. De vordering van Transport B.V. werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de intentie van partijen bij het aangaan van overeenkomsten en de mogelijkheid om huurcontracten te beëindigen, zelfs als de eigendom van het onroerend goed nog niet is overgedragen. De zaak illustreert ook de rol van de rechter in het interpreteren van contracten en het waarborgen van een eerlijke uitkomst voor beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton – Locatie Zutphen
Zaaknummer: 354431 CV 08-2927
Afschrift aan: beide partijen
Verzonden d.d.: 25 maart 2009
vonnis van de kantonrechter d.d. 24 maart 2009
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eisende partij] Transport B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zutphen,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.H. van den Sigtenhorst, advocaat te Zutphen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde partij] Vastgoed B.V.,
gevestigd te Bathmen, gemeente Deventer en kantoorhoudende te 7911 TB Nieuweroord, Coevorderstraatweg 95,
gedaagde partij,
procederend bij [naam].
Partijen worden hierna aangeduid als [eisende partij] respectievelijk [gedaagde partij].
1. Het verdere procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 februari 2009;
- de comparitie na antwoord van 5 maart 2009, waarvan aantekening is gehouden door de griffier, alwaar vonnis is bepaald.
2. De feiten
2.1 Op een openbare veiling op 19 februari 2008 heeft [gedaagde partij] enige bedrijfspanden gekocht die aan [eisende partij] verhuurd waren. Kort nadien deelde [gedaagde partij] aan [eisende partij] mee dat zij een hogere huurprijs wenste door te voeren. [eisende partij] stemde hiermee niet in, maar zocht en vond andere bedrijfsruimte. Op 11 maart 2008 kwamen partijen een beëindiging van de huur overeen op 1 april 2008 tegen een door [eisende partij] te betalen afkoopsom van € 10.200,00 inclusief btw, terwijl de huur over de maanden maart en april werd kwijtgescholden.
2.2 Enkele panden zijn door [gedaagde partij] inmiddels doorverkocht aan een derde.
2.3 [eisende partij] heeft ook na 1 april 2008 geen huur betaald aan [gedaagde partij].
3. De vordering en het verweer
3.1 [eisende partij] vordert veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te voldoen een bedrag van € 10.200,00, zulks met nevenvorderingen als in de dagvaarding vermeld.
3.2 [eisende partij] legt daaraan, tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten, (samengevat) het volgende ten grondslag. Na de ontruiming door [eisende partij] van de bedrijfspanden op 31 maart 2008 en na betaling van de beëindigingssom, kwam [eisende partij] er achter dat [gedaagde partij] eerst op 9 april 2008 eigenaar was geworden van die panden, zodat [gedaagde partij] niet bevoegd was om de onder de feiten genoemde beëindigingsovereenkomst te sluiten. [eisende partij] heeft dan ook onverschuldigd betaald, terwijl van [gedaagde partij] in der minne geen betaling is te verkrijgen.
3.3 Op het verweer van [gedaagde partij] wordt zonodig in het navolgende ingegaan.
4. De verdere beoordeling
4.1 [gedaagde partij] heeft als verweer gevoerd, voor zover in dit geding van belang, dat hij tijdens de onderhandelingen heeft meegedeeld dat hij nog geen formeel eigenaar was, maar dat hij in goed vertrouwen een huurbeëindiging per 1 april is overeengekomen nu de veilingvoorwaarden bepaalden dat het risico voor de koper was.
4.2 Voorop wordt gesteld dat de door [eisende partij] gestelde feiten aan de rechtsbevoegdheid van [gedaagde partij] niet in de weg staan, terwijl ieder ook in beginsel rechtsgeldig kan contracteren omtrent zaken die hem niet in eigendom toebehoren. Iets anders is of de onderhavige overeenkomst (het bedoelde) effect heeft, wat mede afhangt van de uitleg die daaraan moet worden gegeven. Bij de uitleg van een overeenkomst als de onderhavige komt het niet (zozeer) aan op de grammaticale betekenis van de gebruikte bewoordingen, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
4.3 Blijkens de stellingen van [eisende partij] zelf stonden de onderhandelingen die tot de onderhavige beëindigingsovereenkomst hebben geleid in het teken van de vraag of en onder welke voorwaarden de bestaande huur zou worden voortgezet na de koop door [gedaagde partij]. Vaststaat dat partijen die eerste vraag uiteindelijk negatief hebben beantwoord en daartoe de beëindigingsovereenkomst hebben gesloten. Tegen die achtergrond beschouwd had die overeenkomst als kennelijke strekking de huur te beëindigen op zo kort mogelijke termijn, tegen de overeengekomen vergoeding. Daarmee spoort dat [eisende partij] zich niet op het standpunt heeft gesteld - laat staan als verklaring voor recht heeft gevorderd - dat zij nog immer huurster is van de betreffende panden en ook dat zij, geheel in overeenstemming daarmee, nimmer huur heeft betaald aan [gedaagde partij]. Dat partijen die, naar de kantonrechter ter comparitie heeft geconstateerd, geen van beiden juridisch onderlegd zijn, bij het vormgeven aan hun afspraak in hun onschuld een datum hebben genoemd die acht dagen lag vóórdat [gedaagde partij] eigenares en daarmee verhuurster werd, kan aan genoemde kennelijke strekking niet afdoen.
4.4 Een en ander brengt met zich mee dat [gedaagde partij] (weliswaar pas) op 9 april 2008 eigenares en daarmee verhuurster is geworden, maar dat de bestaande huurovereenkomst per die datum in onderling overleg is beëindigd. Dat de beëindigingsvergoeding lager zou zijn geweest als partijen zich van dat verschil van acht dagen bewust zouden zijn geweest, is gesteld noch gebleken en evenmin waarschijnlijk.
4.5 De conclusie moet zijn dat [eisende partij] niet onverschuldigd heeft betaald, zodat de vordering wordt afgewezen.
4.6 Nu het probleem mede door toedoen van [gedaagde partij] - die immers tijdig juridisch advies had kunnen inwinnen - is ontstaan, zijn er termen de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
5. De beslissing
De kantonrechter, recht doende:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten, aldus dat ieder der partijen met de eigen proceskosten belast blijft.
Aldus gewezen door mr. J.A.M. Smulders, kantonrechter te Zutphen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.