ECLI:NL:RBZUT:2009:BI3868

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580584-08
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Roessingh-Bakels
  • A. van der Hooft
  • M. van den Dungen-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne en bezit van heroïne

In de zaak tegen verdachte [verdachte B] heeft de Rechtbank Zutphen op 12 mei 2009 uitspraak gedaan. De verdachte en medeverdachte zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor de handel in cocaïne en het bezit van een hoeveelheid cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2007 tot en met 13 januari 2009 samen met medeverdachte [medeverdachte A] cocaïne heeft verkocht aan verschillende getuigen, waaronder [getuige G] en [getuige F]. De verklaringen van deze getuigen waren gedetailleerd en bevatten authentieke details die de rechtbank overtuigden van de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat op 13 januari 2009 in de woning van de verdachte een hoeveelheid van 2 gram heroïne en 7,9 gram cocaïne is aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het mogelijk zijn drugs waren, maar heeft ontkend dat hij deze samen met anderen heeft verhandeld. De rechtbank heeft de vrijspraak van enkele getuigen en de medeverdachte overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank heeft de strafoplegging gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de schadelijkheid van cocaïne voor de gezondheid en de samenleving. De rechtbank heeft rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de risico's van recidive. Uiteindelijk is de gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580584-08
Uitspraak d.d.: 12 mei 2009
tegenspraak/ dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte B],
geboren te [plaats op 1984],
wonende te [plaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Doetinchem.
Raadsman: mr. B.J. Sanders te Zutphen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 april 2009.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand
januari 2006 tot en met 13 januari 2009 te Apeldoorn en/of te 's-Gravenhage
en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of bewerkt en/of verwerkt
en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [getuige A] en/of [getuige B] en/of [getuige C] en/of [getuige D] en/of [getuige E] en/of [getuige F] en/of [getuige G] en/of [getuige H] en/of [getuige I] en/of [getuige J]
en/of [getuige K] en/of [getuige L] en/of een of meer andere personen, in elk
geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad grote (handels)hoeveelheden,
althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2009 te 's-Gravenhage, in elk geval in de
gemeente 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (op het adres [adres plaats]) aanwezig heeft gehad ongeveer 2 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of
ongeveer 7,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaine, zijnde heroïne en/of cocaine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Standpunt van het openbaar ministerie
1. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen verklaard kan worden, met dien verstande dat verdachte vanaf de zomer 2007 tot en met 13 januari 2009 in cocaïne heeft gehandeld. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien de verkoop aan [getuige B] en [getuige A].
2. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie geconcludeerd tot bewezenverklaring.
B. Standpunt van verdachte
3. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat verdachte zich hooguit van april 2008 tot en met 13 januari 2009 heeft bezig gehouden met de verkoop van cocaïne. Voorts heeft de raadsman bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte cocaïne heeft verkocht aan [getuige A], [getuige B], [getuige C] en [getuige J].
4. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu niet vast staat aan wie de aangetroffen cocaïne toebehoorde. Evenmin kan naar het oordeel van de raadsman bewezen worden dat sprake is geweest van medeplegen.
C. Beoordeling door de rechtbank van het onder 1 ten laste gelegde
De verdenking jegens verdachte bestaat er uit dat hij -kort gezegd- geruime tijd samen met een of meer anderen aan een aantal personen cocaïne verkocht heeft.
5. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ook wel [verdachte B] of [verdachte B] wordt genoemd en dat hij ook wel eens gebruik maakte van het telefoonnummer [mobielnummer 3].2 Tevens heeft hij verklaard dat hij samen met [medeverdachte A] handelde in cocaïne en dat hij aan [getuige H] cocaïne heeft geleverd.3
6. Getuige [getuige E] heeft verklaard dat hij cocaïne bij [medeverdachte A] kocht.4 In beginsel kwam hij drie keer per week, soms wel vier keer in de week. Hij kocht hooguit een gram en betaalde vijftig euro. Hij haalde ook wel eens een halve gram.5 Voorts heeft [getuige E] verklaard dat hij ook cocaïne verkocht voor [medeverdachte A]. Naast het dealen in Apeldoorn heeft hij cocaïne verkocht en weggebracht naar klanten in Twello, Deventer, Lochem en Vaassen.6
7. Voorts heeft [getuige E] verklaard dat hij voor [medeverdachte A] cocaïne verkocht. Na de verkoop van de cocaïne heeft [getuige E] het verdiende geld zowel afgegeven aan [verdachte B], als aan [medeverdachte A].7 [getuige E] had ook een telefoon, hierop belde klanten die cocaïne wilde kopen en hij kreeg deze telefoon meestal van [medeverdachte A] en af en toe van [verdachte B]. Dit was een oranje Nokia met het telefoonnummer [mobielnummer 3].8
8. Getuige [getuige G] heeft verklaard dat hij drie nummers belde om cocaïne te kopen. Dit waren de nummers [mobielnummer 1], [mobielnummer 3] en [mobielnummer 3]. De persoon die hij ontmoette, nadat hij het nummer gebeld had, heet [medeverdachte A]. [getuige G] betaalde vijftig euro voor een gram cocaïne.9 De afgelopen anderhalf jaar, vanaf de zomer van 2007, heeft hij redelijk vaak cocaïne afgenomen. Gemiddeld kocht hij één of twee keer in de week voor vijftig euro per keer bij [medeverdachte A] of zijn vrienden.
Als [getuige G] cocaïne bij [medeverdachte A] kocht, was er ook een Marokkaanse jongen bij. [medeverdachte A] noemde die jongen [verdachte B]. [verdachte B] was een klein dun mannetje, rond 1.75 meter lang en hij had altijd een petje op.10 Als [medeverdachte A] ergens anders was, bracht [verdachte B] of een andere jongen de cocaïne naar [getuige G].11 Als [getuige G] [medeverdachte A] belde op het telefoonnummer eindigend op [mobielnummer 1] nam één van die andere jongens ook wel eens op. Meestal spraken [medeverdachte A] en [getuige G] af bij McDonalds in Apeldoorn-Zuid en wanneer [medeverdachte A] of die andere jongens naar Deventer kwamen spraken zij af bij winkelcentrum Keizerslanden in Apeldoorn.
9. [getuige F] heeft verklaard dat hij tot en met december 2008 speed en cocaïne heeft gekocht. Hij gebruikte speed en cocaïne, 1 à 2 gram per avond. In totaal gaat het dan om 2 gram in het weekend. Hij gebruikte voornamelijk op zaterdagavond en niet elk weekend en betaalde vijftig euro per gram.12
De hoeveelheid cocaïne die hij bestelde varieerde tussen de 2 en 5 gram. Hij denkt dat hij gedurende de afgelopen 1,5 jaar in totaal 40-50 keer cocaïne besteld heeft.13 Hij belde dan een telefoonnummer en de ene keer kreeg hij [medeverdachte A] en de andere keer de Marokkaan. Zij spraken af bij de Super de Boer in Lochem, op de parkeerplaats naast het politiebureau in Lochem, bij McDonalds in Deventer bij de A1 en even verderop aan de Larenseweg in Lochem.14
[getuige F] bestelde vanaf de zomer van 2007, cocaïne bij deze [medeverdachte A] uit Apeldoorn, via telefoonnummer [mobielnummer 3].15
10. Getuige [getuige H] heeft verklaard dat zij cocaïne heeft gebruikt en daar aan kwam via [medeverdachte A]. Zijn telefoonnummer is [mobielnummer 3].16
[getuige H] nam drie keer per week van [medeverdachte A] cocaïne af. De eerst keer dat zij drugs bij [medeverdachte A] afnam was op 20 of 21 januari 2008.
Ze heeft ook wel eens cocaïne bij een Marokkaanse jongen gekocht. Deze jongen was veel agressiever. Deze Marokkaan die vaak bij [medeverdachte A] was, maakte ook gebruik van het telefoonnummer wat zij belde als ze drugs wilde hebben.17 Negen van de tien keer spraken ze bij haar thuis af aan [adres in plaats], maar het kwam ook wel eens voor dat ze afspraken bij Leen Bakker, McDonalds en bij de Oranjerie in Apeldoorn.18
11. [getuige I] heeft verklaard dat hij via telefoonnummer [mobielnummer 3] cocaïne bestelde.19 De personen die hij ontmoette nadat hij het nummer had gebeld, waren verschillend. Een was een blanke, lange beetje gezette jongen van begin 20. Hij droeg vaak een pet. Een andere jongen was een buitenlandse jongen, volgens hem een Marokkaan, begin 20. Ze kwamen de drugs met een auto brengen, meestal een lichtpaarse Audi. Die blanke jongen reed in een blauwe Mercedes.20
[getuige I] betaalde 20 euro per pakketje, daar zat 0,3 of 0,4 gram cocaïne in en hij nam gemiddeld één keer per week af, altijd voor twintig euro per keer. Het kwam ook wel eens voor dat hij twee of drie keer per week afnam als hij met vrienden was.21
Meestal spraken ze af op de parkeerplaats bij Middelink in het centrum van Apeldoorn en de drugs werd geleverd door de beschreven personen.22
12. [getuige L] heeft verklaard dat hij af en toe in het weekend cocaïne gebruikt. De cocaïne haalde hij bij een jongen die [medeverdachte A] heette en in een Mercedes reed.23
[getuige L] haalde altijd een halve gram cocaïne voor twintig euro en vanaf april 2008 heeft hij drugs afgenomen van [medeverdachte A].24 Hij heeft zeker twintig keer drugs cocaïne gekocht van [medeverdachte A] en de Marokkaanse jongen. Van [medeverdachte A] heeft hij vaker cocaïne geleverd gekregen dan van de Marokkaanse jongen.25
13. De getuigen [getuige G], [getuige F] en [getuige H] verklaren ook drugs te hebben gekocht bij [medeverdachte A].26 [getuige G] heeft verklaard dat [verdachte B] er vanaf het begin dat hij cocaïne bij [medeverdachte A] kocht, bij was.27 Het was altijd [verdachte B], of [medeverdachte A], of samen.28 Ze hadden volgens [getuige E] samen een handeltje.29
14. De getuigen [getuige E], [getuige G], [getuige F], [getuige H] en [getuige L] hebben op foto 2 de Marokkaanse jongen herkend die [verdachte B] werd genoemd en van wie zij cocaïne kochten. De persoon afgebeeld op foto 3 herkenden zij als [medeverdachte A] van wie zij cocaïne kochten.30 Volgens getuige [getuige I] is de persoon op foto 2 de Marokkaanse jongen waar hij cocaïne van kocht. Hij weet dat niet helemaal, maar wel bijna zeker. De jongen op foto 3 is de jongen waar hij cocaïne van kocht. Dat weet hij bijna wel zeker.31
15. Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat op foto 2: [verdachte B], geboren op [1984 te plaats] staat afgebeeld en op foto 3: [medeverdachte A], geboren op [1987 te plaats].32
16. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van medeplegen. Daar doet niet aan af, dat de rechtbank niet is gebleken dat verdachte alles wist met betrekking tot de handel in cocaïne tussen [medeverdachte A] en [getuige E] en in het bijzonder dat niet is gebleken dat (al) de opbrengsten van die tak van de handel eveneens werden gedeeld tussen verdachte en [medeverdachte A].
17. Voorts komt de rechtbank op grond van de hiervoor genoemde getuigenverklaringen tot de slotsom, dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte A] aan [getuige E], [getuige G], [getuige F], [getuige H], [getuige I] en [getuige L] -kort gezegd- cocaïne hebben verkocht.
18. De rechtbank is van oordeel dat de getuigen [getuige A] en [getuige B] niet gedetailleerd verklaren omtrent het ten laste gelegde en elkaar onvoldoende ondersteunen. Ten aanzien van de getuigen [getuige J] en [getuige K] overweegt de rechtbank dat het signalement van de door hen omschreven cocaïneleverancier(s) onvoldoende duidelijk is, dan wel niet overeenkomt met het signalement van verdachte en zijn medeverdachte. Tevens herkennen beide getuigen verdachte niet bij de fotoconfrontatie. De rechtbank oordeelt dat evenmin is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachte aan Witte cocaïne hebben verkocht, nu deze getuige heeft verklaard enkel geld te hebben geïnd van de verkoop van de cocaïne.33 Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte aan [getuige C] cocaïne verkocht, nu [getuige C] niet verklaart over een mogelijke betrokkenheid van verdachte daarbij.
19. Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte A] aan [getuige A], [getuige B]s, [getuige J], [getuige K], [getuige C] en Witte -kort gezegd- cocaïne hebben verkocht. Daarom zal de rechtbank hem van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode
20. De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte A]
-kort gezegd- cocaïne heeft verkocht in de periode van 1 juli 2007 tot en met 13 januari 2009. De rechtbank heeft zich hierbij gebaseerd op de hiervoor aangehaalde verklaringen van [getuige G] en [getuige F]. Beiden verklaren dat zij vanaf de zomer van 2007 cocaïne bij verdachte en/of zijn medeverdachte hebben gekocht. Beide verklaren zij zeer gedetailleerd, in het bijzonder over de telefoonnummers die gebeld werden om cocaïne te kopen, het signalement van verdachte en zijn medeverdachte en beiden herkennen verdachte en medeverdachte [medeverdachte A] bij de fotoconfrontatie. De verklaringen bevatten authentieke details en het is de rechtbank niet gebleken dat de verklaringen op elkaar afgestemd zouden zijn.
D. Beoordeling door de rechtbank van het onder 2 ten laste gelegde
21. Op 13 januari 2009 is in de mede door verdachte bewoonde woning aan de [adres te plaats] 2,0 gram heroïne en 7,9 gram cocaïne in beslag genomen.34 Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat de onderzochte stoffen heroïne en cocaïne bevatten.35 Heroïne en cocaïne staan vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
22. De broer van verdachte, [getuige M], heeft verklaard dat hij denkt dat de aangetroffen bolletjes wit poeder van zijn broer [verdachte B] zijn. [getuige M] heeft voorts verklaard dat de eigenaar van de aangetroffen bolletjes bruin de persoon is van wie ook het witte poeder is. Hij gaat er voor 80-90% vanuit dat de drugs van verdachte zijn.36
23. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het best zou kunnen dat de aangetroffen heroïne en cocaïne van hem zijn. Ten aanzien van de heroïne heeft hij verklaard dat hij dit mogelijk vanuit de auto heeft meegenomen en thuis heeft bewaard.
24. Gelet op de omstandigheden waaronder de cocaïne is aangetroffen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, verwerpt de rechtbank het verweer dat onduidelijk is aan wie de aangetroffen drugs toebehoren. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
25. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onderdeel ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen’, nu zich daarvoor geen aanknopingspunten in het dossier bevinden.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2007 tot en met 13 januari 2009 te Apeldoorn en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft vervoerd en bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt aan [getuige E] en/of C. [getuige F] en/of [getuige G] en/of [getuige H] en/of [getuige I] en/of [getuige L] en/of een ander persoon, (handels)hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 13 januari 2009 te 's-Gravenhage, opzettelijk (op het adres [adres]) aanwezig heeft gehad ongeveer 2 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 7,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1: medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2: handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf
26. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden gevorderd, met aftrek van voorarrest.
27. De raadsman heeft bepleit een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de handel in cocaïne slechts gedurende een kortere periode dan onder 1 ten laste is gelegd, bewezen kan worden.
28. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
29. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte betrokken is geweest bij de handel in cocaïne. Deze handel bedreef hij samen met medeverdachte [medeverdachte A]. Uit de omstandigheden dat een ‘klantentelefoon’ was aangeschaft, dat meerdere mensen uit Apeldoorn ervan op de hoogte waren dat zij dit nummer konden bellen als zij cocaïne wilde kopen én de frequentie en duur van de verkoop, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een -zeer kwalijke- georganiseerde handel in cocaïne.
30. Cocaïne is voor de gezondheid van gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee doorgaans gepaard gaande criminaliteit. Kennelijk heeft de verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin. De handel in harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden.
31. De rechtbank houdt ten nadele van verdachte rekening met het feit dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest terzake overtreding van de Opiumwet, te weten handel in hard drugs.
32. De rechtbank heeft voorts bij de strafoplegging rekening gehouden met het voorlichtingsrapport van de reclassering van 16 maart 2009. Hieruit blijkt dat de reclassering geen advies kan geven, nu verdachte niet meewerkt aan de totstandkoming van een rapport. De reclassering schat het algemene risico dat verdachte recidiveert als hoog in, omdat verdachte op veel leefgebieden een problematische score heeft.
33. Als oriëntatiepunt voor het verkopen van cocaïne voor de duur van zes tot twaalf maanden, geldt een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte vanaf 1 juli 2007 tot en met 13 januari 2009, zijnde een periode van anderhalf jaar, cocaïne heeft verkocht.
34. De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, mede doordat de rechtbank de verkoop aan minder personen bewezen acht dan de officier van justitie. De rechtbank acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden passend en geboden, mede gelet op de justitiële documentatie van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op artikelen 10, 27, 47, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan,
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij,
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1: medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2: handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
verklaart verdachte strafbaar,
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden en
beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Roessingh-Bakels, voorzitter, Van der Hooft en Van den Dungen-Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Soest, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 mei 2009.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam) proces-verbaal nr. PL0644-09-202046, gedateerd 27 maart 2009.
2 Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
3 Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige E] (pagina 1436).
5 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige E] (pagina 1436).
6 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige E] (pagina 1464).
7 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige E] (pagina 1463).
8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige E] (pagina 1439).
9 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige G] (pagina 1226).
10 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige G] (pagina 1226).
11 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige G] (pagina 1227).
12 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F] (pagina 1203).
13 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F] (pagina 1204).
14 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F] (pagina 1205).
15 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F] (pagina 1202).
16 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige H] (pagina 1235).
17 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige H] (pagina 1237).
18 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige H] (pagina 1237).
19 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige I] (pagina 1255).
20 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige I] (pagina 1256).
21 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige I] (pagina 1256).
22 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige I] (pagina 1256).
23 Proces-verbaal van verhoor van getuige Van Beel (pagina 1312 en 1313).
24 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige L] (pagina 1312).
25 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige L] (pagina 1314).
26 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F] (pagina 1203).
27 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige G] (pagina 1227) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige H] (pagina 1237).
28 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige H] (pagina 1237).
29 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige E] (pagina 1464).
30 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige G] (pagina 1227), proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige H] (pagina 1239), proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige L] (pagina 1313) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige E] (pagina 1445).
31 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige I] (pagina 1257).
32 Aanvullend proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige G] en [getuige E] en [getuige F] (ongenummerd)
33 Proces-verbaal van verhoor van getuige Witte (pagina 1194).
34 Proces-verbaal van bevindingen (pagina 210) en kennisgeving van inbeslagname (pagina 429).
35 Schriftelijk bescheid, rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 januari 2009 (pagina 433-434).
36 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige M] (pagina 1352).