ECLI:NL:RBZUT:2009:BI4657

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-460622-08
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kleinrensink
  • H. Hödl
  • A. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en poging tot zware mishandeling in Beekbergen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 20 mei 2009 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het neersteken van een begeleider en het bedreigen van een andere begeleider. De verdachte, geboren in 1985 en woonachtig in Beekbergen, heeft op 17 en 18 december 2008 twee begeleiders bedreigd en geprobeerd een van hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk dreigend een mes heeft getoond aan slachtoffer A en dit mes tegen diens keel heeft gedrukt. Daarnaast heeft hij geprobeerd om slachtoffer A met het mes te steken, wat niet is voltooid. Op 18 december 2008 heeft de verdachte ook slachtoffer B bedreigd met de woorden dat hij hem zou neersteken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 309 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling en begeleiding om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan slachtoffer A voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 1.151,42, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling, om de kans op recidive te verkleinen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer 06/460622-08
Uitspraak d.d. 20 mei 2009
Tegenspraak / dnip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1985 te plaats],
wonende te [plaats, adres],
Raadsvrouw: mr. Roodveldt (advocaat te Alkmaar).
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 mei 2009.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 december 2008 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
[slachtoffer A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- aan die [slachtoffer A] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp getoond
en/of
- (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op de keel
van die [slachtoffer A] gezet en/of tegen de keel van die [slachtoffer A] gedrukt;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 17 december 2008 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp in de zij en/of de bil en/of de knie, althans het
lichaam van die [slachtoffer A] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 17 december 2008 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
opzettelijk mishandelend [slachtoffer A], meermalen, althans eenmaal, met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp in de zij en/of de bil en/of de knie,
althans het lichaam heeft gestoken,
waardoor deze [slachtoffer A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 18 december 2008 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
[slachtoffer B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer B]
dreigend de woorden toegevoegd :"Je weet wat er gisterenavond heeft
plaatsgevonden. Dit is een dreigement. Ik steek je gewoon neer" en/of "Ik zal
[slachtoffer B] nog een keer dood steken als ik hem alleen tegen kom" van welke bedreiging
die [slachtoffer B] op 18 december 2008 heeft kennis genomen, althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie op basis van de aangifte van [slachtoffer A], de getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting geconcludeerd tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie op basis van de aangifte van [slachtoffer B], de getuigenverklaring van [getuige ] en de verklaringen van verdachte geconcludeerd tot een bewezenverklaring. De officier van justitie heeft onder meer aangevoerd dat de intentie van verdachte niets af doet aan de dreigende aard van de door verdachte gebruikte woorden.
B. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer A] heeft bedreigd en met een mes gestoken. Gelet op de medische verklaring, als bijlage gevoegd bij het voegingsformulier benadeelde partij, kan de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet de intentie had om [slachtoffer B] te bedreigen. Verdachte heeft slechts aangegeven dat [slachtoffer B] hem met rust moest laten, omdat verdachte niet wilde dat er wederom zoiets zou gebeuren als de dag ervoor, te weten het incident met [slachtoffer A]. Daarnaast is de bedreiging niet rechtstreeks aan [slachtoffer B] gedaan, maar zijn verdachtes uitlatingen via [getuige ] tot [slachtoffer B] gekomen.
C. Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank acht voor het bewijs van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten voorhanden de navolgende redengevende feiten en omstandigheden:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- de aangifte van [slachtoffer A].2
Ten aanzien van feit 3
Op 18 december 2008 heeft [slachtoffer B] aangifte gedaan van bedreiging. Aangever heeft verklaard dat hij op die datum werkzaam was op het Hietveld te Beekbergen. Tijdens een gesprek met verdachte, een cliënt/bewoner van het Hietveld, heeft verdachte zich bedreigend uitgelaten tegen hem. Aangever voelde zich door de uitlatingen van verdachte bedreigd. Na afloop van het gesprek heeft aangever van zijn collega [getuige] gehoord dat verdachte tegen [getuige] had gezegd dat hij aangever wilde neersteken.3
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 18 december 2008 aanwezig was in de huiskamer op het Hietveld te Beekbergen. Aangever en verdachte waren hier eveneens aanwezig. Op een gegeven ogenblik werd verdachte boos, omdat hij die avond niet weg mocht. Getuige hoorde verdachte zeggen “Je weet wat er gisterenavond heeft plaatsgevonden. Dit is geen dreigement. Ik steek je gewoon neer”. Deze uitlating is door verdachte nog een paar keer herhaald en was volgens de getuige duidelijk gericht aan [slachtoffer B]. Getuige is vervolgens met verdachte naar buiten gegaan. Buiten zei verdachte “Ik zal [slachtoffer B] nog een keer dood steken als ik hem alleen tegen kom”.4
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boos was en zich daarom op dreigende wijze heeft uitgelaten. Hij had echter niet de intentie om [slachtoffer B] neer te steken; hij wilde duidelijk maken dat een incident zoals dat van een dag eerder zo maar weer zou kunnen gebeuren. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zich kan voorstellen dat de door hem gebruikte woorden bedreigend op [slachtoffer B] konden overkomen.
Door de verdediging is ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit, onder meer omdat verdachte niet de intentie heeft gehad om de aangever te bedreigen. Tevens is aangevoerd dat de dreigementen aangever niet rechtstreeks hebben bereikt.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door verdachte gebruikte woorden, zoals hierboven weergegeven, niet dat verdachte deze woorden slechts heeft gebezigd als een waarschuwing om herhaling van het incident van 17 december 2008 te voorkomen. Vaste jurisprudentie is dat als geuite woorden op zich zelf genomen een bedreiging tegen het leven inhouden, als regel mag worden aangenomen dat die woorden bij de degene tot wie zij waren gericht, in zijn algemeenheid de redelijke vrees konden doen ontstaan dat hij of zij van het leven zou worden beroofd. Gelet op de geuite woorden, de wijze waarop deze door verdachte zijn geuit en herhaald en op in het bijzonder op hetgeen zich op 17 december 2008 had afgespeeld, heeft verdachte zich dan ook willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zou komen bij degene op wie ze betrekking hadden, namelijk aangever [slachtoffer B], en dat aangever zich door de geuite woorden bedreigd zou voelen. Gelet op de aangifte van [slachtoffer B], hebben de bedreigingen van verdachte aangever ook daadwerkelijk bereikt. Voor de onder 3 ten laste gelegde bedreiging acht de rechtbank aldus voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op of omstreeks 17 december 2008 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, [slachtoffer A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- aan die [slachtoffer A] een mes getoond en
- vervolgens een mes op de keel van die [slachtoffer A] gezet en tegen de keel van die [slachtoffer A] gedrukt;
2.
hij op of omstreeks 17 december 2008 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met een mes, in de zij en de bil en de knie van die [slachtoffer A] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 18 december 2008 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, [slachtoffer B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer B] dreigend de woorden toegevoegd :"Je weet wat er gisterenavond heeft plaatsgevonden. Dit is een dreigement. Ik steek je gewoon neer" en "Ik zal [slachtoffer B] nog een keer dood steken als ik hem alleen tegen kom" van welke bedreiging die [slachtoffer B] op 18 december 2008 heeft kennis genomen.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2 primair: poging tot zware mishandeling;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een psychologisch rapport5 opgemaakt. Uit de bevindingen en de daaruit voortvloeiende conclusies van de deskundige komt het volgende naar voren. Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling, te omschrijven als een periodieke explosieve stoornis en lichte zwakzinnigheid. Van de voornoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling was ook ten tijde van het ten laste gelegde sprake. Derhalve kunnen de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
Met deze conclusie kan de rechtbank zich verenigen en zij neemt die conclusie dan ook over.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 309 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar en met de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door de reclassering, ook indien dit inhoudt het opvolgen van aanwijzingen met betrekking tot wonen en het volgen van een ambulante behandeling, met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
De officier heeft bij haar eis laten meewegen de ernst van het feit, de omstandigheid dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend, de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis, de diverse rapportages die omtrent verdachte zijn opgesteld en in het bijzonder de persoonlijke omstandigheden en de persoon van de verdachte. De officier van justitie heeft onder meer aangevoerd dat, om recidive te voorkomen, behandeling en begeleiding noodzakelijk is, maar dat een klinische behandeling niet is geïndiceerd. Na afloop van een eventuele klinische behandeling zijn er diverse onzekerheden omtrent een verder verloop van het wonen en behandeling van verdachte. Derhalve dient te worden volstaan met reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Op deze wijze kan aan verdachte de structuur en zekerheid worden geboden die voor verdachte noodzakelijk is.
De verdediging heeft gesteld dat zij zich kan vinden in het strafadvies van psycholoog drs. H.A. Stierum. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat bij strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de omstandigheden die mede hebben geleidt tot de ten laste gelegde incidenten. Hierbij heeft de verdediging onder meer gewezen op de omstandigheid dat er sprake was van onvoldoende controle op het Hietveld en dat het slachtoffer [slachtoffer A], ondanks dat hij op de hoogte was van de copingstrategie van verdachte, bewust de confrontatie heeft opgezocht.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal bedreigingen en een poging tot zware mishandeling. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten slechts in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank rekent het verdachte desondanks zwaar aan dat hij kennelijk niet heeft stilgestaan bij de traumatische gevolgen die dergelijke gebeurtenissen kunnen hebben voor de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten niet zelden leiden tot (langdurige) psychische schade bij de slachtoffers. Ook in dit geval heeft slachtoffer [slachtoffer A] ter terechtzitting te kennen gegeven dat de steekpartij nogal wat gevolgen heeft gehad voor hem, voor zijn gezin en voor de manier waarop hij zijn werk momenteel doet.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel noopt tot oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Echter, gelet op de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, is de rechtbank – evenals de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat in de onderhavige zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de ondergane voorlopige hechtenis niet passend en geboden is. De rechtbank acht zulks met name niet wenselijk omdat die langere detentie de behandeling van verdachte zou doorkruisen.
Uit het voornoemde psychologische rapport blijkt dat de zwakbegaafdheid en de periodieke explosieve stoornis van belang zijn voor de kans op recidive. Door de psycholoog is geadviseerd om verplicht reclasseringscontact op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Hierbij dient verdachte zich te houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven. De reclassering zal er op toe moeten zien dat er een geschikte woonvorm voor verdachte wordt gezocht, waar verdachte tevens behandeld kan worden voor zijn agressieproblematiek. Daarnaast zal er aandacht moeten zijn voor het alcoholmisbruik door verdachte.
Na aanvankelijke adviezen tot afdoening van de zaak zonder verdere reclasseringsbemoeienis, heeft de reclassering bij rapport van 7 mei 2009 geconcludeerd dat zij zich kan vinden in een voorwaardelijke veroordeling, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dit betekent dat verdachte behandeling dient te volgen en binnen De Hanzeborg blijft wonen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op het hiervoor gestelde, in onderlinge samenhang bezien, zonder verdere behandeling met name op het gebied van de agressie- en drankproblematiek, sprake van een niet-geringe kans op recidive.
Mede gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een lange voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is, teneinde verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen. Nu er rekening moet worden gehouden met de kans dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen acht de rechtbank bij deze deels voorwaardelijke vrijheidsstraf een (extra lange) proeftijd van vijf jaar op zijn plaats.
Om het recidiverisico verder te beperken acht de rechtbank reclasseringstoezicht noodzakelijk, ook als dat inhoudt de ambulante behandeling van de verdachte. Die behandeling dient met name te zien op de agressie- en drankproblematiek bij verdachte. Tevens dient de reclassering toezicht te houden op de woonsituatie van verdachte en hieromtrent, waar nodig, aanwijzingen te geven aan verdachte. Aan deze op te leggen bijzondere voorwaarde zal de rechtbank – evenals door de officier van justitie is voorgesteld – een proeftijd van twee jaar verbinden.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de oplegging van een straf conform de eis van de officier van justitie.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde met een vordering tot schadevergoeding, betreffende materiële schade ten bedrage van € 401,42, en immateriële schade ten bedrage van € 1.500,--, beide vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2008 tot de datum van algehele voldoening, gevoegd in het strafproces.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de vordering redelijk en billijk is en in zijn geheel dient te worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gesteld dat deze niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding en de vordering tot schadevergoeding dient voor dit deel dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat [slachtoffer A] de hulpverlener van verdachte was en dat hij op de hoogte had kunnen zijn van de wijze waarop verdachte met zijn agressie kan omgaan.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de relatie tussen [slachtoffer A] en verdachte en het tekortschieten van de zorgplicht van het Hietveld, [slachtoffer A] met betrekking tot het immateriële deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding.
Nu niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden voor het gevorderde bedrag van € 401,42 met de wettelijke rente van af 17 december 2008 en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal dit deel van de vordering worden toegewezen. De verdachte is voor de schade - naar burgerlijk recht - aansprakelijk.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Een eventueel tekortschieten van het Hietveld – wat daar ook van zij – kan niet aan [slachtoffer A] persoonlijk worden toegerekend. Tevens zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat [slachtoffer A] in zijn benadering van verdachte voorafgaand aan het incident onjuist dan wel onzorgvuldig heeft gehandeld. Gelet daarop overweegt de rechtbank dat verdachte zich had moeten onthouden van het gebruik van een mes zoals bewezenverklaard.
De rechtbank acht met het voorgaande voldoende bewezen dat [slachtoffer A] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 750,-- aan schadevergoeding op zijn plaats is, zodat zij dit bedrag bij wijze van eenvoudig vast te stellen gedeelte zal toewijzen aan het slachtoffer.
De vordering is voorzover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade niet van eenvoudige aard zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte en zijn financiële situatie echter aanleiding om de vervangende hechtenis te beperken tot één dag.
Toepasselijk wettelijke artikelen
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3, ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2 primair: poging tot zware mishandeling;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 309 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 5 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel voor het einde van een proeftijd van 2 jaren de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt het opvolgen van aanwijzingen met betrekking tot de woonplek van veroordeelde en ook indien dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling;
* geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer A] ([adres, plaats], bankrekeningnummer [nummer]) van een bedrag van in totaal € 1.151,42, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2008 tot aan de dag van algehele voldoening en vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A] (voornoemd), een bedrag te betalen van € 1.151,42, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 1 dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Hödl en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 mei 2009.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0624/08-210360, gesloten en ondertekend op
22 december 2009.
2 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer A] d.d. 19 december 2008 (doorgenummerde dossierpagina’s 39-42).
3 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer B] d.d. 18 december 2008 (doorgenummerde dossierpagina’s 29).
4 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 18 december 2008 (doorgenummerde dossierpagina’s 31).
5 Psychologische rapportage pro justitia d.d. 7 april 2009, door GZ-psycholoog drs. H.A. Stierum