RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460084-09
Vorderingen tenuitvoerleggingen: 06/460008-08 en 06/460141-07
Uitspraak d.d.: 3 juni 2009
Tegenspraak/verschenen – dip/oip
Raadsvrouw mr. Boer, advocaat te Hattem
[verdachte],
geboren te [plaats, 1969],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Overijssel, afd. vrouwen te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 mei 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 02 maart 2009 te Apeldoorn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen handdoek(en) en/of washandje(s) en/of een BH en/of tandpasta en/of een deoroller en/of een kinderbueno en/of een make-up camouflagestift, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
zij op of omstreeks 02 maart 2009 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, handdoek(en) en/of washandje(s) en/of een BH en/of tandpasta en/of een deoroller en/of een kinderbueno en/of een make-up camouflagestift heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs (eindnoot 1)
Op 2 maart 2009 te Apeldoorn, vergeet [slachtoffer A], tijdens het winkelen haar eerder gekochte boodschappen van de Hema en het Kruidvat uit de fietstas mee te nemen. Als zij hieraan denkt zijn de goederen al verdwenen. Bij de Hema blijken de goederen inmiddels ingeruild te zijn en bij het Kruidvat wordt verdachte aangesproken door [slachtoffer A] terwijl zij de goederen probeert in te wisselen voor geld.
B. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, te weten de diefstal. Dat verdachte de diefstal heeft gepleegd, leidt de officier van justitie af uit het feit dat tussen het moment van wegnemen (omstreeks 12.30 uur) en de aanhouding van verdachte door burgers bij het Kruidvat (omstreeks 12.45 uur) een periode van ongeveer vijftien minuten is verstreken, terwijl in die tijd al goederen zijn geruild bij de Hema. Nu verdachte binnen een zo korte tijd is aangetroffen in het bezit van (een deel) van het gestolene, terwijl zij daarvoor geen geloofwaardige en verifieerbare verklaring heeft, is de officier van justitie van mening dat het verdachte is geweest die de diefstal heeft gepleegd.
C. Standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsvrouwe heeft namens verdachte aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen voor de diefstal. Verdachte ontkent de diefstal en in het dossier is verder geen enkel bewijsstuk aanwezig voor dit feit. Ten aanzien van de heling stelt de verdediging zich op het standpunt dat ook voor dit feit vrijspraak dient te volgen, omdat:
- verdachte de goederen van een kennis had gekregen met verzoek deze als vriendendienst om te ruilen;
- bij verdachte de wetenschap ontbrak om welke goederen het ging en al helemaal niet dat de goederen door een misdrijf waren verkregen;
- de goederen op het moment dat deze werden geruild (ongeveer 12.00 uur) nog in het bezit waren van aangeefster, die verklaard heeft dat zij om ongeveer 12.30 uur haar fiets met de goederen heeft neergezet.
D. Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijgesproken moet worden van de diefstal. Nu zich in het dossier geen stukken (zoals aankoopbonnen) bevinden waaruit kan worden afgeleid wanneer de goederen door aangeefster zijn gekocht, kan de constatering met betrekking tot het tijdsverloop niet worden onderbouwd. Ook overigens zijn er voor de diefstal geen andere bewijsmiddelen in het dossier aanwezig. Het moge waar zijn dat tussen de vermissing van de goederen en de aanhouding van verdachte weinig tijd is verstreken, dat neemt niet weg dat haar verklaring over “[naam]” waar kan zijn. Verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel voldoende bewijs aanwezig voor het subsidiaire feit, te weten de
opzetheling.
Verdachte heeft verklaard (eindnoot 2) , dat zij op 2 maart 2009 in Apeldoorn is aangesproken door [naam] die ze kent uit het slaaphuis. Hij vraagt haar spullen terug te brengen naar de Hema en het Kruidvat. Vervolgens is ze naar de Hema gegaan en heeft ze zonder dat ze wist om welke spullen het ging deze ingewisseld voor een waardebon. Bij het Kruidvat wordt ze aangesproken door een vrouw die zegt dat de spullen van haar zijn. Als verdachte wordt vastgepakt door die vrouw en omstanders, schrikt ze hier zo van, dat ze ervan door gaat.
Ze ontkent de diefstal, zegt dat de spullen niet van haar zijn en deze alleen omgeruild te hebben.
Het verhaal dat iemand zomaar ongezien goederen van een vage, niet te achterhalen kennis uit een slaaphuis in ontvangst neemt en deze zonder verdere uitleg gaat inruilen voor geld en dan niet begrijpt dat het niet om eerlijke goederen gaat, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte verkeert zelf al jaren in dit slaaphuiscircuit en is ook al verschillende malen voor soortgelijke feiten door de rechtbank veroordeeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte als gewaarschuwd persoon moet hebben geweten dat de goederen van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank acht op grond van eerder genoemde overwegingen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
zij op 02 maart 2009 te Apeldoorn, handdoeken en washandjes en een BH en tandpasta en een deoroller en een kinderbueno en een make-up camouflagestift heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is op 23 april 2009 in het kader van een trajectconsult (eindnoot 3) op verzoek van het openbaar ministerie, gezien door een psychiater. Hieruit komt het volgende naar voren, te weten:
"Dat er al met al onverminderd sprake lijkt te zijn van ernstige (borderline)persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek met ook wisselende psychotische episoden, al of niet in het kader van schizofrenie en/of middelengebruik. Deze problematiek was waarschijnlijk ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en wel zodanig dat het tenlastegelegde licht verminderd aan verdachte zou kunnen worden toegerekend",
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van de maatregel
De officier van justitie heeft ter zake van het bewezen verklaarde feit gevorderd (eindnoot 4) verdachte te veroordelen tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. De officier van justitie is tot deze eis gekomen omdat - kort gezegd - verdachte een veelpleegster is van soortgelijke delicten en verder aan alle voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan.
De raadsvrouw heeft primair gesteld (eindnoot 5) dat de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de ISD-maatregel moet worden afgewezen, omdat;
- niet voldaan is aan de wettelijke eisen van artikel 38m Wetboek van Strafrecht;
- oplegging van de ISD-maatregel niet in verhouding staat tot de ernst van de feiten;
- een ISD-maatregel een ultimum remedium is en alle andere mogelijkheden tot hulpverlening zijn uitgeput;
- een ISD-maatregel de gezondheid van verdachte schaadt.
De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit de ISD-maatregel geheel voorwaardelijk op te leggen en bij oplegging rekening te houden met de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van het beslag stelt de verdediging dat het geld teruggegeven moet worden aan verdachte en de overige goederen aan aangeefster.
De tenuitvoerleggingen dienen primair afgewezen te worden, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd en subsidiair omdat het geen enkel doel dient en het de gezondheid van verdachte schaadt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard (eindnoot 6) , niet zo gemotiveerd te zijn voor een ISD-maatregel, omdat ze bang is “twee jaar op een stoeltje te moeten zitten, zonder dat er gewerkt wordt aan haar problemen”. Verdachte verklaart meer te voelen voor begeleid wonen.
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte , zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond hiervan aan verdachte de ISD-maatregel behoort te worden opglegd en motiveert dit als volgt.
Verdachte is, zoals hiervoor bewezen verklaard, schuldig bevonden aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Voorts is verdachte, zoals blijkt uit haar justitiële documentatie al vele malen met politie en justitie in aanraking geweest en met name in de laatste vijf jaren tenminste drie maal tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld.
Feiten als heling dragen ertoe bij dat andere criminaliteit zoals diefstal in stand blijft en het geeft een gevoel van onveiligheid. De gedupeerden leiden schade en de winkeliers zien zich genoodzaakt kostbare maatregelen te nemen die weer betaald moeten worden door het winkelend publiek.
Uit het voorlichtingsrapport van de reclassering (eindnoot 7) blijkt dat verdachte sinds haar vijftiende jaar drugsverslaafd is en haar sociale omgeving grotendeels uit drugsgebruikers bestaat. Zij heeft geen huisvesting, geen werk, schulden en is meerdere malen gedwongen opgenomen geweest binnen de psychiatrie. Verdachte heeft ter zitting verklaard als gevolg hiervan zichzelf te verwaarlozen en vaak eten te hebben weggenomen om te kunnen leven. Het risico op recidive wordt door deze factoren op gemiddeld geschat. Dit wordt ondersteund door het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat zij de afgelopen drie jaren acht maal veroordeeld is voor soortgelijke feiten.
Verplicht reclasseringscontact opgelegd bij eerdere rechtelijke uitspraken zijn alle keren voortijdig beëindigd, omdat verdachte niet (voldoende) meewerkte of recidiveerde.
De reclassering adviseert als plan van aanpak een ISD-maatregel op te leggen, waarbinnen gewerkt kan worden aan de verslavingsproblematiek, (nieuwe) instelling van medicatie, en resocialisatie door onder meer deelname aan een (begeleid) woon/werktraject.
Volgens de psychiater lijken er medisch-psychisch geen contraïndicaties te zijn voor een eventueel ISD-traject.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte plegen van strafbare feiten sterk samenhangt met haar (verslavings)problematiek. Mede gelet op de houding van verdachte ten aanzien van de hulpverlening dient er dan ook ernstig rekening mee gehouden te worden dat verdachte wederom misdrijven zal plegen, zodat de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders eist. De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte. Nu verdachte (nog steeds) verslaafd is dient de maatregel mede een bijdrage te leveren aan de oplossing van haar verslavingsproblematiek.
Alles afwegende is aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals bepaald in artikel 38m Wetboek van Strafrecht voldaan en de rechtbank zal in zoverre de eis van de officier van justitie volgen en verdachte opleggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis. De tijd die verdachte in preventieve hechtenis heeft doorgebracht, wordt conform artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op de duur van de ISD-maatregel in mindering gebracht, omdat deze preventieve hechtenis niet zo lang heeft geduurd dat het in mindering brengen daarvan op de ISD-maatregel het effect van de maatregel zal schaden.
Gezien de in het verleden mislukte hulpverleningstrajecten en de hardnekkige problematiek van verdachte, kan niet verwacht worden dat een behandeling kan plaatsvinden binnen een kortere termijn dan de maximumduur van de maatregel.
Nu door verdachte op zitting naar voren is gebracht dat in een ISD-traject niets gebeurt qua behandeling, zal de rechtbank bij het opleggen van de maatregel bepalen, dat het openbaar ministerie de rechtbank binnen zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging bericht over de wenselijkheid en de noodzakelijkheid van de voortzetting van de maatregel.
Er zal dan rond 20 november 2009 een nadere terechtzitting worden gehouden, waar besproken zal worden of er inderdaad - ondanks verdachtes bereidheid tot medewerking - “niets gebeurt”.
Vordering tenuitvoerlegging, parketnummer 06/460008-08
De rechtbank is van oordeel, dat ten aanzien van de vordering van de officier van justitie van 03 april 2009 tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 14 februari 2008 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken (waarvan bij vonnis van de politierechter van 17 juli 2008 reeds 3 (drie) weken is ten uitvoer gelegd, zodat nog 3 weken resteert) de tenuitvoerlegging zich niet goed verdraagt met het opleggen van de ISD-maatregel, zodat– de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met één (1) jaar moet worden verlengd.
Vordering tenuitvoerlegging, parketnummer 06/460141-07
Om diezelfde reden is de rechtbank is van oordeel dat, ten aanzien van de vordering van de officier van justitie van 03 april 2009 tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 19 oktober 2007 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) dagen – de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met één (1) jaar moet worden verlengd.
In beslag genomen voorwerpen
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerp(en) vermeldt op de kennisgeving van inbeslagneming aan de veroordeelde danwel de na te noemen rechthebbende:
- 3 toiletartikelen (deodorant, tandpasta en make-up) aan de rechthebbende [slachtoffer A];
- snoep aan de rechthebbende [slachtoffer A];
- geld aan de veroordeelde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze maatregel is gegrond op de artikelen 14f, 38m, 38n, 38s en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het subsidiar tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit:
verklaart verdachte hiervoor deswege strafbaar;
legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de tijd van 2 (twee) jaren;
beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde maatregel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat uiterlijk zes maanden na aanvang van de maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voor dat tijdstip de rechtbank zal berichten als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht;
verlengt – ten aanzien van parketnummer 06/460008-08 - de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter te Zutphen van 14 februari 2008 met een termijn van 1 (één)jaar;
verlengt - ten van parketnummer 06/460141-07 - de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter te Zutphen van 19 oktober 2007 met een termijn van 1 (één)jaar;
gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven onder haar in beslag genomen geldbedrag aan veroordeelde;
gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbende [slachtoffer A], te weten:
- 3 toiletartikelen (deodorant, tandpasta en make-up);
- snoep.
Aldus gewezen door:
mr. Borgerhoff Mulder, voorzitter, mr. Kleinrensink en mr. Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van mw. De Badts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juni 2009.
Eindnoten
1 Zie de bijlagen behorende bij het in de wettelijke vorm opgemaakt (stam)proces-verbaal, nummer PL0621/09-201880, gesloten en ondertekend op 3 maart 2009.
2 Proces-verbaal van verhoor [verdachte].
3 Trajectconsult d.d. 23 april 2009 door dr. J.H. Verhoef, psychiater van het NIFP.
4 Zie schriftelijk requisitoir.
5 Zie schriftelijke pleitnotities
6 Zie proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 20 mei 2009.
7 Zie voorlichtingsrapport d.d. 13 mei 2009 van V. Borninkhof