RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer 06/06/580212-09
Uitspraak d.d. 17 juli 2009
Tegenspraak - dip
[verdachte A]
geboren te [plaats op 1979],
wonende te [plaats, adres].
Thans gedetineerd in P.I. Achterhoek, Huis van Bewaring De Kruisberg te Doetinchem
Raadsvrouw mr. Kwakman (advocaat te Deventer).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 03 juli 2009.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Het namens verdachte door de raadsvrouw gedane verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte is ter terechtzitting vooralsnog afgewezen.
De rechtbank heeft vervolgens bij aparte beschikking van 5 juli 2009 de voorlopige hechtenis alsnog opgeheven.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd (welke wijziging cursief is weergegeven) is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2009 te Zutphen en/of Eefde, gemeente Lochem
en/of Almen, gemeente Lochem, althans in het arrondissement Zutphen
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of
beroofd gehouden,
immers heeft (hebben) hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk
- die [slachtoffer] op dwingende toon gezegd dat hij moest meekomen en/of
- die [slachtoffer] op dwingende toon gezegd dat hij in een auto moest stappen en/of
- die [slachtoffer] tegen diens wil in een auto geduwd en/of
- die [slachtoffer] tegen diens wil meegenomen in een auto.
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 22 maart 2009 te Zutphen en/of Eefde, gemeente Lochem
en/of Almen, gemeente Lochem, althans in het arrondissement Zutphen
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken
vinger en/of gebroken 2de middenhandsbeentje en/of een hersenschudding en/of een barst in het jukbeen/de bovenkaak en/of tand uit het gebit, heeft toegebracht,door deze opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het gezicht, althans het hoofd te
slaan en/of te stompen en/of
- de wijsvinger en/of 2de middenhandsbeentje te breken en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen
en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 22 maart 2009 te Zutphen en/of Eefde, gemeente Lochem
en/of Almen, gemeente Lochem, althans in het arrondissement Zutphen,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
- de wijsvinger en/of 2de middenhandsbeentje van die [slachtoffer] heeft/hebben gebroken en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal op/tegen het gezicht, althans het hoofd
heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam heeft/hebben
geschopt en/of getrapt en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam heeft/hebben
geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 22 maart 2009 te Zutphen en/of Eefde, gemeente Lochem en/of
Almen, gemeente Lochem, althans in het arrondissement Zutphen,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, opzettelijk mishandelend
[slachtoffer],
- zijn wijsvinger en/of 2de middenhandsbeentje heeft/hebben gebroken en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het gezicht, althans het hoofd
heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam heeft/hebben
geschopt en/of getrapt en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam heeft/hebben
geslagen en/of gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie geconcludeerd tot een bewezenverklaring op basis van:
- de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige A] dat:
o drie mannen naar de woning kwamen;
o dat drie mannen [slachtoffer] onder dwang begeleiden naar de auto die verderop voor de woning van [getuige B] geparkeerd stond en vervolgens tegen zijn zin richting een bosweg tussen Eefde en Almen zijn gereden;
- de onderliggende familieruzie en de uiteenlopende verklaringen van getuigen en verdachten, hetgeen volgens de officier van justitie reden geeft te twijfelen aan de verklaringen van verdachte, van diens broer [medeverdachte C] en van [medeverdachte B]
Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie het onder 2 primair tenlastegelegde bewezen op grond van:
- de medische verklaring(en) betreffende het (zwaar lichamelijk) letsel van [slachtoffer];
- de rol en de aanwezigheid bij de mishandeling van verdachte, [medeverdachte C] en [medeverdachte B];
- de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, dat hij meerdere vuistslagen heeft gehad van verdachte;
- de verklaring van verdachte dat toen zij uit de auto gestapt zijn om te praten, aangever [slachtoffer] een mes heeft getrokken en stekende bewegingen heeft gemaakt richting [medeverdachte C]. Vervolgens heeft verdachte aangever meermalen geschopt en geslagen zodat aangever het mes los zou laten;
- het feit dat geen van de verdachten zich ten tijde van het plegen van het delict heeft gedistantieerd of heeft ingegrepen, waaruit de bewuste en nauwe samenwerking kan blijken.
B. Standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1.
De verdediging heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat met betrekking tot de gijzeling de verklaringen van de vriendin van [slachtoffer], [getuige A], onbetrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden meegenomen.
De raadsvrouw vraagt zich af of [getuige A] - gelet op de grote afstand (zes huizen verder) - vanuit de woning heeft kunnen waarnemen of woordelijk heeft kunnen verstaan, dat er sprake is geweest van dwang en tegenwerking van [slachtoffer] tegen die dwang. Voor zover zij een en ander wel heeft kunnen waarnemen dan vindt de raadsvrouw het onbegrijpelijk dat [getuige A] niemand heeft gebeld voor hulp als zij waarneemt dat haar vriend tegen zijn wil in een auto wordt geduwd. Nu zij niemand heeft gebeld, moet ervan worden uitgegaan dat de situatie er niet uitzag als een ontvoering en is de conclusie van de raadsvrouw dat de verklaringen van [getuige A] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn.
Met betrekking tot de verklaringen van aangever [slachtoffer] merkt de raadsvrouw op dat deze
op vele punten tegenstrijdig en vaag zijn.
Zo heeft aangever verklaard dat hij direct wist wat er zou gaan gebeuren toen hij zag wie er voor de deur stond. Het is dan vreemd dat hij geen hulp heeft geroepen, eenmaal buiten gekomen niet is weggerend, niet hard heeft geschreeuwd en niet heeft aangebeld bij de buren. Ook in de auto heeft hij geen enkele poging ondernomen weg te komen.
Verder heeft aangever verklaard dat hij pas tijdens de mishandeling bewusteloos is geraakt. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat hij zich de dingen die op de heenweg in de auto gebeurd zijn ook niet meer kan herinneren.
Ook heeft aangever bij de politie verklaard dat hij niet meer weet wie de deur naar de woonkamer heeft dichtgedaan terwijl hij bij de rechter-commissaris zeker weet dat het [medeverdachte B] was.
Wie waar zat in de auto wordt niet duidelijk uit de verklaring van aangever afgezet tegen de verklaringen van de verdachten, aldus de raadsvrouw, evenmin door wie of hoeveel personen hij in de auto is geduwd. Aangever heeft het ene moment verklaard dat verdachte pas een week daarvoor over de e-mailcorrespondentie tussen aangever en [getuige C] zou hebben gehoord; later is verklaard dat verdachte het huis van aangever al twee weken zou observeren; en weer later heeft aangever verklaard dat verdachte op het feest bij [getuige B] aan iedereen gevraagd zou hebben waar hij, aangever, woonde. Zeer tegenstrijdig met elkaar, aldus de raadsvrouw. Dit in tegenstelling tot de consistente verklaringen van de gebroeders [verdachte A en medeverdachte C], dat [slachtoffer] op een normale manier met hen mee is gegaan naar de auto.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat door de vele tegenstrijdigheden en vaagheden in de verklaringen van aangever over de gijzeling en de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige A], er onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling te komen en daarom vrijspraak dient te volgen voor feit 1.
De raadsvrouw stelt zich voorts op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2.
Dat het aannemelijk is dat er sprake is geweest van een mes (in een zwart hoesje), volgt zowel uit de verklaringen van de verdachten als uit de verklaring van aangever (vijfde verhoor).
Het mes is uiteindelijk niet gevonden, maar de situatie waarin naar het mes is gezocht, sluit de aanwezigheid ervan niet uit.
Mocht de verklaring van aangever, inhoudende dat zijn vinger bewust en uit wraak is gebroken door medeverdachte [medeverdachte C], worden aangenomen dan is er volgens de raadsvrouw geen sprake meer van een noodweersituatie.
Het letsel aan de hand van aangever kan niet het gevolg zijn van de handeling die aan medeverdachte [medeverdachte C] wordt toegedicht. Volgens de raadsvrouw is niet alleen de verklaring van aangever [slachtoffer] hieromtrent ongeloofwaardig, maar wordt dit verband tussen letsel en handeling ook weerlegd door de medische verklaring.
Aangever [slachtoffer] heeft in zijn eerste verhoor niets verklaard over de omstandigheden waaronder zijn vinger gebroken zou zijn. Ook weet aangever aanvankelijk niet meer of medeverdachte [medeverdachte C] of medeverdachte [medeverdachte B] dit gedaan heeft. Op 25 maart 2009 verklaart hij evenwel specifiek: “Ik weet nog goed het moment dat [medeverdachte C] mijn vinger brak. Ik weet dat hij mijn rechter wijsvinger vastpakte en dat hij in het Turks tegen mij zei: “Met deze vinger heb je op enter gedrukt”. Hierop zag en voelde ik dat hij mijn vinger vastpakte en de tegenovergestelde kant opduwde dan normaal”. Dit gedraai maakt zijn verklaring ongeloofwaardig.
Daarnaast ontkracht de medische verklaring de verklaring van aangever, aldus de raadsvrouw. Volgens de medische verklaring waren de vingers van de hand naar beneden gericht (in een hoek van 90 graden), terwijl in de lengterichting van het middenhandsbeentje kracht is uitgeoefend. Ofwel: aangever hield zijn hand in een vuist en er is geslagen/getrapt tegen de knokkels van de hand, ofwel: precies de houding waarin een mes wordt vastgehouden en precies de wijze van slaan/trappen om dat te verhinderen.
De verklaring van aangever dat zijn vinger expres door medeverdachte [medeverdachte C] gebroken is, is daarom volgens de verdediging volstrekt ongeloofwaardig.
C. Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 uit de aangifte en de overige zich in het dossier bevindende verklaringen, niet de overtuiging gekregen dat [slachtoffer] tegen zijn wil van zijn vrijheid is beroofd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [slachtoffer] onder dwang is meegenomen. De rechtbank vraagt zich in dat verband af of de vriendin van [slachtoffer], [getuige A], vanuit de woning die waarneming heeft kunnen doen, zoals zij bij de politie en de rechter-commissaris heeft verklaard. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat er weliswaar voor verdachte belastende verklaringen zijn van aangever en zijn vriendin, maar de door verdachte genoemde bedenkingen, zoals de vragen waarom aangever geen verzet heeft gepleegd bij de voordeur van zijn woning, waarom geenszins verzet heeft plaatsgevonden bij/in de auto, alsmede waarom door de vriendin niet met 112 is gebeld of anderszins om hulp is verzocht, leiden tot de conclusie dat de door aangever gestelde wederrechtelijke vrijheidsberoving ofwel de dwang, onvoldoende aannemelijk is geworden.
De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
De rechtbank acht voor het bewijs van het onder 2 primair tenlastegelegde feit voorhanden de navolgende redengevende feiten en omstandigheden:
[slachtoffer] verklaart2 in zijn aangifte en aanvullende verklaringen3 4 en bij de rechter-commissaris5, dat hij op 22 maart 2009 ergens in de omgeving van Almen van verdachte [verdachte A] een vuistslag in zijn gezicht kreeg. Daarna kreeg hij nog meer vuistslagen. Op een gegeven moment is hij op de grond gevallen. Door de black-outs kan hij zich niet meer alles herinneren, maar hij denkt dat hij ook trappen tegen zijn hoofd heeft gehad. Hij weet niet hoe lang de mishandeling heeft geduurd, voordat hij buiten bewustzijn raakte. Hij weet nog dat hij in de auto moest stappen. Daarna heeft hij weer een black-out gekregen en is zijn volgende herinnering dat hij terug is in zijn huis en daarna dat hij wakker wordt in het ziekenhuis.
In het ziekenhuis wordt bij lichamelijk onderzoek geconstateerd6dat [slachtoffer] pijn heeft en als letsel heeft opgelopen; een hersenschudding, blauwe plekken en schaafwondjes in het gelaat, een losse tand en een tand mist en een gebroken middenhandsbeentje, waaraan hij op 30 maart 2009 is geopereerd. Van het letsel zijn foto’s gemaakt7. [slachtoffer] verklaart8 dat volgens de tandarts en de kaakchirurg zijn linkervoortand los zit, zijn linkerhoektand eruit is, zij onderkaak scheef staat en dat hij een barst heeft in zijn jukbeen/bovenkaak.
Op 31 maart9, 14 april10 en 16 juni11 2009 volgt nog correspondentie door de forensisch arts A. Schrooyen met betrekking tot het letsel.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de plaats delict.12 Op aanwijzen van verdachte [medeverdachte C] komt de politie tot de conclusie dat de splitsing Mastlerweg-Binnenweg te Almen de plaats is waar de vermeende bedreiging en mishandeling plaats hebben gehad.
Verdachte heeft bij de politie13 en ter terechtzitting bekend, dat hij op 22 maart 2009 op het moment dat aangever [slachtoffer] met een mes naar verdachtes broer [medeverdachte C] stak, naar aangever heeft getrapt. Hij weet niet meer waar hij hem raakte. Verdachte heeft bekend, dat hij [slachtoffer] meermalen heeft geschopt en geslagen, echter met het doel dat aangever het mes los zou laten. Hij heeft met links en met rechts geslagen. Op zijn linker hand heeft hij wondjes14.
Gelet op vorenstaande overwegingen is naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 22 maart 2009 te Almen, gemeente Lochem, aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken 2de middenhandsbeentje en een hersenschudding en een barst in het jukbeen/de bovenkaak en tand uit het gebit, heeft toegebracht, door deze opzettelijk
- meermalen, op/tegen het gezicht, te slaan en/of te stompen en
- het 2de middenhandsbeentje te breken en
- meermalen, op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en
- meermalen, op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat onder feit 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
A. Noodweer/noodweerexces
Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft weliswaar bekend [slachtoffer] te hebben mishandeld, maar dat heeft hij gedaan uit noodweer althans noodweerexces.
De raadsvrouw heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Op het moment dat verdachte en zijn broer [medeverdachte C] uit de auto zijn gestapt, heeft aangever [slachtoffer] een mes getrokken richting [medeverdachte C]. Verdachte zag dat en heeft direct naar aangever geslagen, in de hoop dat die het mes zou laten vallen. Aangever hield het mes vast en verdachte bleef hem schoppen en slaan om ervoor te zorgen dat aangever het mes zou loslaten. Wat de raadsvrouw betreft is hier sprake van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door aangever, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Er is sprake van een noodweer-situatie.
Verdachte heeft geen riskanter middel gebruikt dan strikt genomen vereist was en hij is niet verder gegaan dan voor de verdediging nodig was; er is aldus voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel.
Het door verdachte gebruikte geweld (slaan/schoppen) ging ook niet verder dan de noodzakelijke verdediging (om de dreiging met het mes af te wenden). Het geweld was volgens de raadsvrouw proportioneel.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat, mocht worden aangenomen dat het slaan en schoppen door verdachte te rigoureus was, dat moet worden bezien vanuit de hevige gemoedsbeweging waarin verdachte zich bevond. Volgens de raadsvrouw is er sprake van noodweerexces. Kennelijk heeft verdachte uit een zekere verontwaardiging en drift gehandeld, zonder door te hebben dat aangever zo gewond geraakt was door zijn handelen.
B. Beoordeling rechtbank
Artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat niet strafbaar is degene die een feit begaat geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. In lid 2 van dat artikel wordt de strafbaarheid in geval van noodweer-exces uitgesloten.
Voor een geslaagd beroep op deze strafuitsluitingsgrond is vooreerst vereist dat aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, ofwel een ‘noodweersituatie’, jegens verdachte. In deze zaak zal dan aannemelijk moeten zijn dat aangever [medeverdachte C] heeft bedreigd met een mes, omdat pas dan ten aanzien van verdachte sprake zou kunnen zijn van een noodweersituatie.
In zijn derde verhoor15 en ter terechtzitting heeft verdachte [medeverdachte C] verklaard dat aangever [slachtoffer] nadat deze uit de auto was gestapt, een mes trok. Aangever hield het mes naar voren met de punt in de richting van [medeverdachte C]. De afstand tussen hen beiden was ongeveer
1 meter. [slachtoffer] riep de nodige scheldwoorden. Verdachte sloeg vervolgens direct richting aangever, in het gezicht en hij gaf een trap, waardoor aangever viel. [medeverdachte C] hoorde verdachte roepen: “Laat dat mes los”.
Mede gelet op deze verklaring van medeverdachte [medeverdachte C] acht de rechtbank, anders dan aangever heeft verklaard, voldoende aannemelijk dat er op het moment waarop de mishandeling heeft plaatsgevonden, een mes aanwezig is geweest. De rechtbank heeft daarbij met name gelet op de gelijkluidende verklaringen over de beschrijving van het mes van zowel aangever als de verdachten. Ook heeft de rechtbank gelet op de omstandigheid dat aangever pas in zijn vijfde verhoor – na daarmee door de politie te zijn geconfronteerd – over de aanwezigheid van een mes verklaart. Daarbij komt nog dat de verklaringen van verdachte, inhoudende dat het mes zich in de hand van aangever bevond en dat beide verdachten [verdachte A en medeverdachte C] hebben geprobeerd dit mes weg te schoppen/slaan uit diens hand, wordt ondersteund door de verklaring van dr. Ketel over de aard van het letsel aan het middenhandsbeentje. Voor de verklaring van aangever dat het letsel aan zijn hand is ontstaan door het bewust buigen/breken van de vinger, is daarentegen geen steun is te vinden in de medische verklaringen. Gelet op de voorgaande omstandigheden vindt de rechtbank aannemelijk geworden dat [verdachte A] geweld heeft gebruikt naar aanleiding van de bedreiging met een mes van verdachtes broer [medeverdachte C] door aangever.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Uit de verklaringen van de broers [verdachte A en medeverdachte C] leidt de rechtbank af dat het op zichzelf gerechtvaardigd was voor [verdachte A] om zich en zijn broer [medeverdachte C] te verdedigen. Echter, gelet op het letsel bij aangever (met uitzondering van het gebroken middenhandsbeentje) en gelet op het feit dat de mishandeling is doorgegaan toen aangever al op de grond lag, zoals medeverdachte [medeverdachte B] heeft verklaard16, is - in de visie van de rechtbank - de reactie van verdachte buitenproportioneel geweest en dient het beroep op noodweer daarom verworpen te worden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ten overstaan van de politie niet of nauwelijks over de verwondingen kan (of wil) verklaren17, terwijl de foto’s18 in het procesdossier duidelijke verwondingen tonen.
Dat dit buitenproportionele gedrag van verdachte het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verdachte noch zijn raadsvrouw heeft ter terechtzitting dienaangaande een toelichting gegeven. Het beroep op noodweerexces wordt daarom afgewezen.
C. Kwalificatie
Het bewezene levert op het misdrijf:
Feit 2 primair: Zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft de officier van justitie verzocht om
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor de materiële schade tot een bedrag van € 3.417,16;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor de immateriële schade ten bedrage van € 6.000,00, omdat deze onvoldoende onderbouwd is en mede daardoor niet eenvoudig van aard, en
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten bedrage van € 3.417,16.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de omstandigheid dat het slachtoffer als gevolg van deze mishandeling dusdanig letsel heeft opgelopen dat hij in het ziekenhuis behandeld moest worden en dat verschillende operaties noodzakelijk waren.
Voorts is rekening gehouden met de omstandigheid dat de rechtbank beduidend minder bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie heeft betoogd, nu de vrijheidsberoving door de rechtbank niet bewezen is verklaard.
Als oriëntatiepunt voor de straftoemeting, vastgesteld door het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken, voor een feit als door verdachte gepleegd, geldt een gevangenisstraf van drie maanden. Alles overwegende ziet de rechtbank geen reden hiervan af te wijken. De rechtbank zal een gevangenisstraf van drie (3) maanden opleggen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tot schadevergoeding
Ter terechtzitting heeft zich als vertegenwoordiger van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Zutphen, ten aanzien van het tenlastegelegde in het strafproces gevoegd mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, met een schriftelijke vordering tot schadevergoeding betreffende materiële schade ten bedrage van € 3.417,16 en immateriële schade ten bedrage van € 6.000,00, totaal € 9.417,16.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de vordering redelijk en billijk is en voor dit deel kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gesteld dat dit gedeelte mede gelet op de onderliggende familieproblematiek niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij dient voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij zowel voor de materiële- als immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu de vordering wegens het ontbreken van een onderbouwing niet zo eenvoudig van aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit, niet voldaan wordt aan het ontvankelijkheidvereiste van een veroordeling voor het schadeveroorzakende feit, en zal de benadeelde partij voor zover de vordering betrekking heeft op dit feit, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Voor zover de vordering betrekking heeft op feit 2 is de rechtbank van oordeel dat deze wegens de gestelde onderliggende familieproblematiek en tekortschietende onderbouwing, niet eenvoudig van aard. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Zulks laat onverlet dat de benadeelde deze vordering alsnog kan voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 2 primair: zware mishandeling
* verklaart verdachte strafbaar.
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden.
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Aldus gewezen door mr. Varenhorst, voorzitter, mr. Hödl en mr. Follender Grossfeld, rechters, in tegenwoordigheid van De Badts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2009.
Mr. Follender Grossfeld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0630/09-203094, Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, District IJsselstreek/Zutphen, gesloten en ondertekend op 5 mei 2009, dossierpag. 6-28.
2 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], dossierpag. 57-58
3 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], dossierpag. 106-107
4 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], dossierpag. 113-115
5 Proces-verbaal van getuigenverhoor [slachtoffer] rechter-commissaris dd 24 juni 2009
6 Een schriftelijk stuk, te weten: een brief van J. Holkenborg, arts-assistent, namens dr. E. Strijks, neuroloog Gelre Ziekenhuizen, locatie Zutphen dd. 22 maart 2009, gericht aan de huisarts L. Poels, dossierpag. 68-69
7 Schriftelijke stukken, te weten foto’s, dossierpag.60-61 en 103-104
8 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], dossierpag. 105
9 Een schriftelijk stuk, te weten: een brief van A. Schooyen, Forensisch arts GGD dd. 16 juni 2009
10 Een schriftelijk stuk, te weten: een brief van A. Schooyen, Forensisch arts GGD dd. 14 april 2009
11 Een schriftelijk stuk, te weten een letselbeschrijving van [slachtoffer] door de Forensisch arts bij de GGD Gelre IJssel A. Schrooyen dd. 31 maart 2009
12 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpag. 79-80
13 Proces-verbaal van verhoor [verdachte A] dossierpag. 153-154
14 Proces-verbaal, met als bijlage, foto linker hand [verdachte A], dossierpag. 164-165
15 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte C], dossierpag. 176-177
16 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte B], dossierpag. 192
17 Proces-verbaal van verhoor [verdachte A] dossierpag. 154-155
18 Bijlage bij proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], dossierpag. 60-61