ECLI:NL:RBZUT:2009:BJ2936

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
17 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580211-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Varenhorst
  • A. Hödl
  • F. Grossfeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Familieruzie leidt tot vrijspraak van ontvoering en mishandeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 17 juli 2009, stonden de verdachten terecht voor de beschuldiging van ontvoering en zware mishandeling van een slachtoffer, voortkomend uit een familieruzie. De rechtbank heeft de hoofdverdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De zaak kwam aan het licht na een incident op 22 maart 2009, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], beweerde dat hij tegen zijn wil in een auto was geduwd door de verdachten en vervolgens was mishandeld. De officier van justitie voerde aan dat er voldoende bewijs was om de feiten te bewijzen, waaronder verklaringen van het slachtoffer en getuigen. Echter, de verdediging betwistte de verklaringen van het slachtoffer en stelde dat er geen sprake was van dwang of geweld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet overtuigend genoeg waren om de beschuldigingen te onderbouwen. De rechtbank vroeg zich af waarom het slachtoffer geen verzet had gepleegd en waarom getuigen niet tijdig hulp hadden ingeroepen. Gezien deze twijfels oordeelde de rechtbank dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving niet bewezen kon worden. Ook de beschuldigingen van zware mishandeling werden niet bewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gezamenlijke intentie tot geweldpleging door de verdachten. De rechtbank sprak de hoofdverdachte vrij van alle beschuldigingen en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen veroordeling was.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer 06/580211-09
Uitspraak d.d. 17 juli 2009
Tegenspraak - dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte C],
geboren te [plaats op 1984],
wonende te [adres en plaats],
thans gedetineerd in P.I. Arnhem, De Berg te Arnhem Noord.
Raadsman mr. Maarsingh (advocaat te Deventer).
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2009.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Het namens verdachte door de raadsman gedane verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte is ter terechtzitting vooralsnog afgewezen.
De rechtbank heeft vervolgens bij aparte beschikking van 3 juli 2009 de voorlopige hechtenis alsnog opgeheven.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd (welke wijziging cursief is weergegeven) is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 maart 2009 te Zutphen en/of Eefde, gemeente Lochem
en/of Almen, gemeente Lochem, althans in het arrondissement Zutphen
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of
beroofd gehouden,immers heeft (hebben) hij, verdachte en/of een of meer van
zijn mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk
- die [slachtoffer] op dwingende toon gezegd dat hij moest meekomen en/of
- die [slachtoffer] op dwingende toon gezegd dat hij in een auto moest stappen en/of
- die [slachtoffer] tegen diens wil in een auto geduwd en/of
- die [slachtoffer] tegen diens wil meegenomen in een auto.
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 22 maart 2009 te Zutphen en/of Eefde, gemeente Lochem
en/of Almen, gemeente Lochem, althans in het arrondissement Zutphen
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken
vinger en/of gebroken 2de middenhandsbeentje en/of een hersenschudding en/of een barst in het jukbeen/de bovenkaak en/of tand uit het gebit, heeft toegebracht,door deze opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het gezicht, althans het hoofd te
slaan en/of te stompen en/of
- de wijsvinger en/of 2de middenhandsbeentje te breken en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen
en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 22 maart 2009 te Zutphen en/of Eefde, gemeente Lochem
en/of Almen, gemeente Lochem, althans in het arrondissement Zutphen,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
- de wijsvinger en/of 2de middenhandsbeentje van die [slachtoffer] heeft/hebben gebroken en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal op/tegen het gezicht, althans het hoofd
heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam heeft/hebben
geschopt en/of getrapt en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam heeft/hebben
geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 22 maart 2009 te Zutphen en/of Eefde, gemeente Lochem en/of
Almen, gemeente Lochem, althans in het arrondissement Zutphen,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, opzettelijk mishandelend
[slachtoffer],
- zijn wijsvinger en/of 2de middenhandsbeentje heeft/hebben gebroken en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het gezicht, althans het hoofd
heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam heeft/hebben
geschopt en/of getrapt en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam heeft/hebben
geslagen en/of gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie geconcludeerd tot een bewezenverklaring op basis van:
- de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige A] dat:
o drie mannen naar de woning kwamen;
o dat drie mannen [slachtoffer] onder dwang begeleiden naar de auto die verderop voor de woning van [getuige B] geparkeerd stond en vervolgens tegen zijn zin richting een bosweg tussen Eefde en Almen zijn gereden;
- de onderliggende familieruzie en de uiteenlopende verklaringen van getuigen en verdachten, hetgeen volgens de officier van justitie reden geeft te twijfelen aan de verklaringen van de gebroeders [verdachte C en medeverdachte A] en medeverdachte [medeverdachte B].
Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie het onder 2 primair tenlastegelegde feit bewezen op grond van:
- de medische verklaring(en) betreffende het (zwaar lichamelijk) letsel van aangever [slachtoffer];
- de rol en de aanwezigheid bij de mishandeling van [slachtoffer] door de verdachten [verdachte C en medeverdachte A] en [medeverdachte B];
- de verklaring van aangever [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, dat verdachte [verdachte C] hem ook geslagen heeft en dat [verdachte C] zijn vinger gebroken heeft, terwijl [verdachte C] gezegd zou hebben: “Met deze vinger heb je op enter gedrukt”;
- de verklaring van verdachte [verdachte C] dat hij het mes uit de handen van het slachtoffer heeft gepakt;
- het feit dat geen van de verdachten zich ten tijde van het plegen van het delict heeft gedistantieerd of heeft ingegrepen, waaruit de bewuste en nauwe samenwerking kan blijken.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig (20) maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan acht (8) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren; voorts als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
Voorts heeft de officier van justitie verzocht om:
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor de materiële schade tot een bedrag van € 3.417,16;
- niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voor de immateriële schade ten bedrage van € 6.000,00, omdat deze onvoldoende onderbouwd is en mede daardoor niet eenvoudig van aard en
- opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten bedrage van € 3.417,16.
B. Standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 en 2.
De verdediging heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat voor feit 1 twee belastende verklaringen in het dossier aanwezig zijn, namelijk die van aangever [slachtoffer] en zijn vriendin [getuige A], waarin zij beiden verklaren dat [slachtoffer] tegen zijn wil in de auto is gewerkt. De raadsman vraagt zich af of deze verklaringen voldoende zijn voor een overtuigende bewezenverklaring. De raadsman geeft aan het vreemd te vinden dat [getuige A] niet met 112 belt als haar vriend “ontvoerd” wordt, maar naar boven gaat om te kijken wat er gebeurt (pag. 120). De raadsman heeft verder zijn bedenkingen, gelet op de ter zitting overgelegde foto’s over hetgeen zij vanaf die plaats gezien kan hebben. Verder merkt de raadsman op dat [getuige A] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de mannen twee aan twee wegliepen van de woning. [slachtoffer] liep met iemand achteraan en daar kan volgens de raadsman geen dwang uit afleid worden.
Met betrekking tot de verklaringen van aangever [slachtoffer] merkt de raadsman op dat aangever aantoonbaar onjuist en in strijd met de logica en/of andere verklaringen heeft verklaard.
De wijze waarop het letsel aan de hand van [slachtoffer] is ontstaan, kan niet het gevolg zijn van de handeling die aan verdachte wordt toegedicht. Volgens de raadsman spreekt een zekere berekenheid uit het gedetailleerde verhaal van [slachtoffer] met de zinsnede:”Met deze vinger drukte je op enter”.
Verder stelt de raadsman dat het niet logisch is, dat je met drie personen meegaat, terwijl je het vermoeden hebt dat die kwaad in de zin hebben en je op geen enkel moment probeert daartegen iets te ondernemen. [slachtoffer] heeft niets ondernomen. Hij is niet weggerend toen hij daar de mogelijkheid voor had en hij heeft niet geprobeerd uit de auto te vluchten.
Tenslotte voert de raadsman aan dat de verklaring van [slachtoffer] strijdig is met de verklaringen van de drie verdachten op het punt van wie waar zat in de auto tijdens de “gedwongen” rit richting Eefde.
Op basis van de door het openbaar ministerie aangevoerde bewijsmiddelen kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat hier sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving en bij twijfel moet vrijspraak volgen, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte van alle varianten dient te worden vrijgesproken. Hij voert daartoe aan dat de verklaringen van aangever - afgezet tegen de verklaringen van de verdachten - niet kloppen.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij na een gedwongen autorit door dezelfde drie mannen in de buurt van Eefde in elkaar geslagen is (pag.57). Op 25 maart verklaart hij specifiek: “Ik weet nog goed het moment dat [verdachte C] mijn vinger brak. Ik weet dat hij mijn rechter wijsvinger vastpakte en dat hij in het Turks tegen mij zei: “Met deze vinger heb je op enter gedrukt”. Hierop zag en voelde ik dat hij mijn vinger vastpakte en de tegenovergestelde kant opduwde dan normaal”.
Verdachte heeft verklaard dat ze met de auto zijn weggegaan omdat [slachtoffer] thuis niet wilde praten. De verwondingen van [slachtoffer] zijn ontstaan doordat [medeverdachte A] hem in de buurt van Eefde heeft geslagen en geschopt. [medeverdachte A] heeft dit uit zelfverdediging gedaan, nadat [slachtoffer] ineens een mes trok (pag. 169).
Het letsel van [slachtoffer] is hierbij veelzeggend, aldus de raadsman. Schrooyen, forensisch arts, heeft hierover als volgt verklaard:
“Dr.Ketel beschrijft in haar brief dat het middenhandsbeentje boven de rechter wijsvinger bijna in het midden gebroken is. Ter plaatse van de breuk staan de botfragmenten richting de handrug (dorsaal). Een dergelijke breuk wordt meestal gezien als de uitwendige kracht die in de lengterichting van het middenhandsbeentje komt. De knokkels zijn hierbij gebogen (in een hoek van 90 graden) en de vingers wijzen naar beneden. Het directe letsel toebrengen ter plaatse van het midden van het tweede middenhandsbeentje lijkt haar minder waarschijnlijk, omdat dan te verwachten is dat de hoek ter plaatse van de breuk naar de binnenzijde van de hand zou zijn gericht”.
De raadsman stelt vast dat - gelet op de verklaring van dr. Ketel - het letsel van [slachtoffer] niet kan zijn ontstaan op de wijze zoals [slachtoffer] heeft verklaard. Met deze constatering is de verklaring van [slachtoffer] minder betrouwbaar en moeten zijn verklaringen ook voor het overige met de nodige voorzichtigheid worden betracht.
Volgens de raadsman is het wel goed mogelijk dat het letsel van [slachtoffer] is ontstaan zoals door verdachte [verdachte C] en diens broer medeverdachte [medeverdachte A] is verklaard, namelijk doordat [medeverdachte A] het mes uit de hand van [slachtoffer] heeft getrapt (pag. 154), zijnde mogelijk: “een uitwendige kracht in de lengterichting van het middenhandsbeentje, waarbij de knokkels zijn hierbij gebogen (in een hoek van 90 graden) met de vingers naar beneden”.
Met betrekking tot het mes merkt de raadsman op dat zowel door verdachte als medeverdachte Alper [medeverdachte B] een nauwkeurige omschrijving wordt gegeven (het had een soort stoffen of plastic hoesje, pag. 182 en 192). Het mes is ondanks de zoektochten door de politie niet gevonden, maar dit sluit niet uit dat het mes er niet geweest is of er mogelijk nog kan liggen (pag.97). Opvallend hierbij is dat [slachtoffer] - hiernaar gevraagd - heeft verklaard dat het kan zijn dat hij een soort Multi-tool (in een zwart stoffen zakje, pag. 115) in zijn binnenzak had zitten, maar dit thuis niet meer kon vinden (pag. 117).
Ten aanzien van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, voert de raadsman aan dat niet is komen vast te staan dat verdachte enige gewelddadige handeling jegens [slachtoffer] heeft verricht. De verklaring van [slachtoffer] kan - gelet op de geneeskundige verklaring - niet overeenkomstig de waarheid zijn. Voorts merkt de raadsman op dat er geen sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte C en medeverdachte A]. Verdachte kan alleen verweten worden dat hij het mes gepakt heeft en aan medeverdachte [medeverdachte B] heeft gegeven. Hij is hooguit behulpzaam geweest bij de noodweerhandelingen van [medeverdachte A], die op dat moment probeerde zichzelf en zijn broer [verdachte C] te verdedigen tegen de met een mes om zich heen zwaaiende en stekende [slachtoffer].
C. Beoordeling door de rechtbank: vrijspraak
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 uit de aangifte en de overige zich in het dossier bevindende verklaringen, niet de overtuiging gekregen dat [slachtoffer] tegen zijn wil van zijn vrijheid is beroofd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [slachtoffer] onder dwang is meegenomen. De rechtbank vraagt zich in dat verband af of de vriendin van [slachtoffer], [getuige A], vanuit de woning die waarneming heeft kunnen doen, zoals zij bij de politie en de rechter-commissaris heeft verklaard. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat er weliswaar voor verdachte belastende verklaringen zijn van aangever en zijn vriendin, maar de door verdachte genoemde bedenkingen, zoals de vragen waarom aangever geen verzet heeft gepleegd bij de voordeur van zijn woning, waarom geenszins verzet heeft plaatsgevonden bij/in de auto, alsmede waarom door de vriendin niet met 112 is gebeld of anderszins om hulp is verzocht, leiden tot de conclusie dat de door aangever gestelde wederrechtelijke vrijheidsberoving ofwel de dwang, onvoldoende aannemelijk is geworden.
De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Mede gelet op de overwegingen met betrekking tot feit 1, is onvoldoende aannemelijk geworden, dat verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte A], voorafgaande aan de confrontatie in het bos gekomen zijn tot een gezamenlijk voornemen tot het plegen van geweld jegens aangever, laat staan dat aannemelijk is geworden, dat verdachten gezamenlijk daadwerkelijk geweld hebben gepleegd.
Aldus acht de rechtbank medeplegen van (zware) mishandeling of poging daartoe niet bewezen en zal zij verdachte vrijspreken van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Gelet op vorenstaande overwegingen is naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair, subsidiair en meer subsidiar tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Benadeelde partij
Ter terechtzitting heeft zich als vertegenwoordiger van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Zutphen, in het strafproces gevoegd mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, met een schriftelijke vordering tot schadevergoeding van totaal € 9.417,16.
Nu, verdachte wordt vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten, wordt niet voldaan aan het ontvankelijkheidvereiste van een veroordeling voor het schadeveroorzakende feit, en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Aldus gewezen door mr. Varenhorst, voorzitter, mr. Hödl en mr. Follender Grossfeld, rechters, in tegenwoordigheid van De Badts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2009.
Mr. Follender Grossfeld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoot:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0630/09-203094, Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, District IJsselstreek/Zutphen, gesloten en ondertekend op 5 mei 2009, dossierpag. 6-28.