RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/802149-07
Uitspraak d.d. 5 augustus 2009
Tegenspraak / dip / onip
in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [plaats] op [1964],
wonende te [adres, plaats],
raadsman: mr. E.A.C. Sandberg (advocaat te Vorden).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 maart 2009 en 22 juli 2009.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 maart 2009 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van van 01 januari 1999
tot en met 19 november 2001,
te Harfsen, gemeente Gorssel en/of/althans (elders) in het arrondissement
Zutphen en/of elders in Nederland,
met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en)
heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd
en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd;
art 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot
en met 19 november 2003,
te Harfsen, gemeente Gorssel, en/of/althans (elders) in het arrondissement
Zutphen en/of elders in Nederland,
(telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer],
geboren op [1985], bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens)
- de bil(len) en/of de borst(en) en/of de vagina en/of de schaamstreek van die
[slachtoffer] heeft betast en/of gestreeld en/of
- de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt en/of
- die [slachtoffer] heeft gevingerd en/of
- de clitoris van die [slachtoffer] heeft gestreeld en/of betast en/of
- zijn penis heeft laten vastpakken door die [slachtoffer] en/of
- zich door die [slachtoffer] heeft laten aftrekken en/of
- zijn penis in de mond en/of vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of geduwd, althans
zich door die [slachtoffer] heeft laten pijpen;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is ter terechtzitting betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vervolging, voor zover die ziet op feiten die tot 1 oktober 2002 hebben plaatsgevonden. De ten laste gelegde delicten waren tot 1 oktober 2002 klachtdelicten. Het is echter niet gebleken dat door [slachtoffer] klachten zijn ingediend.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft het standpunt van de verdediging betwist. Zij heeft aangevoerd dat het duidelijk is dat [slachtoffer] de vervolging destijds heeft gewenst. Dat de vereiste klachten ontbreken, heeft daarom geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Beoordeling van de rechtbank
Door een wetswijziging1 is het klachtvereiste dat bij de seksuele delicten van artikelen 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht gold, met ingang van 1 oktober 2002 vervallen. Deze seksuele delicten zijn sindsdien ook zonder klacht vervolgbaar, tenzij de pleegdatum daarvan voor 1 oktober 2002 ligt. In dat geval geldt ook thans nog dat vervolging in beginsel slechts op basis van een klacht mogelijk is.
Indien geen klacht is ingediend, kan naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad onder bijzondere omstandigheden de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie achterwege blijven, als buiten twijfel staat dat de klachtgerechtigde indertijd een klacht heeft willen indienen. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat [slachtoffer], toen zij haar aangifte deed2, ook de vervolging tegen verdachte heeft gewenst. De rechtbank is daarom van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in haar vordering. Het verweer wordt verworpen.
Salduz-verweer en verweer over uitgeoefende druk tijdens politieverhoor
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - met een beroep op artikel 6 van het EVRM - aangevoerd dat verdachte vooraf aan het eerste verhoor niet in de gelegenheid is gesteld zich door een advocaat te laten bijstaan. Door een summiere gave, maar ook onjuiste, bekentenis was het bewijs vóór de inverzekeringstelling al rond, zodat verdachte niet tijdig rechtsbijstand heeft kunnen inroepen. Het bewijs uit het eerste en de daarop voortbordurende verhoren is daarom op onrechtmatige wijze verkregen.
Tijdens de verhoren is bovendien een onaanvaardbare druk op verdachte uitgeoefend. De politie heeft hem uitdrukkelijk aan de tand gevoeld over eerlijkheid, terwijl uit de aangifte en de sociale verklaring van verdachte kon worden opgemaakt dat verdachte een psychisch niet weerbaar persoon is.
De verklaringen van verdachte moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier heeft het standpunt van de verdediging betwist. Zij heeft aangevoerd dat verdachte voorafgaand aan een aantal politieverhoren geen gelegenheid is gegeven om een advocaat te raadplegen, maar dat hij desondanks niet in zijn belangen is geschaad. Verdachte heeft tijdens die verhoren immers bekend en is bij die eerdere bekennende verklaringen gebleven. Uit zijn proceshouding blijkt verder niet dat hij van die bekennende verklaringen wilde terugkomen. Hij heeft evenmin eerder in de procedure naar voren gebracht dat hij die verklaringen onder druk heeft afgelegd. Uiteraard zal van de situatie waarin verdachte zich toen bevond een zekere druk zijn uitgegaan, maar uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat tijdens de verhoren ontoelaatbare druk op hem is uitgeoefend.
Beoordeling door de rechtbank
Het ontbreken van rechtsbijstand voorafgaand aan een politieverhoor kan onder omstandigheden consequenties hebben voor de bruikbaarheid van de verklaringen van de verdachte.
In het geval van [verdachte] geldt daarvoor het volgende:
Verdachte is voorafgaand aan zijn eerste vier verhoren, waaronder het verhoor voor inverzekeringstelling, niet bezocht door zijn raadsman. Volgens zijn raadsman mogen de verklaringen van verdachte daarom niet tot het bewijs worden gebezigd. De rechtbank volgt hem hierin niet. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de consequentie van uitsluiting van het bewijs van verdachtes verklaringen niet gerechtvaardigd is. Hierbij is het volgende van belang. Verdachte heeft na het bezoek van zijn raadsman zijn eerdere bekennende verklaringen niet ingetrokken. De verklaringen die verdachte in het vijfde verhoor heeft afgelegd, liggen in de lijn van zijn eerdere verklaringen. De procespositie van verdachte is gedurende zijn oponthoud op het politiebureau niet gewijzigd. Hij heeft na de verhoren, toen hij weer in vrijheid was gesteld, evenmin aangegeven dat datgene wat hij bij de politie had verklaard niet juist was. Ook bij de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting van 27 maart 2009 heeft verdachte niets daarover naar voren gebracht, integendeel, hij heeft toen opnieuw, nadat hem de cautie was gegeven en in aanwezigheid van zijn raadsman, een bekennende verklaring afgelegd. Pas op de zitting van 22 juli 2009 is het onderhavige verweer naar voren gebracht.
De rechtbank volgt de raadsman evenmin in zijn standpunt dat tijdens de verhoren een onaanvaardbare druk op verdachte is uitgeoefend. De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van verhoor van verdachte niet af dat de politie een ontoelaatbare druk op hem heeft uitgeoefend. De enkele omstandigheid dat verdachte in een labiele toestand zou hebben verkeerd toen hij aan de tand is gevoeld over zijn eerlijkheid, is daarvoor onvoldoende.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van verdachte tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Het verweer wordt daarom verworpen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs3
[verdachte] is de stiefvader van [slachtoffer].
Op 23 augustus 2006 is [slachtoffer] op het politiebureau te Deventer verschenen om te vertellen dat zij seksueel is misbruikt door haar stiefvader. Hierna heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer].
Op 17 juli 2007 is door [slachtoffer] aangifte gedaan van ontucht door haar stiefvader in de periode van 1 januari 1998 tot 1 januari 2006. Naar aanleiding hiervan zijn verschillende getuigen gehoord.
Op 27 augustus 2007 is [verdachte] buiten heterdaad aangehouden als verdachte van ontuchtige handelingen met iemand die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt / met zijn minderjarig stiefkind.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde binnendringen van de vagina met de vingers en van de mond met de penis heeft begaan. Daarbij baseert zij zich op de aangifte en de verklaringen van verdachte en op passages uit het dagboek van aangeefster [slachtoffer].
Zij acht het onder 1 ten laste gelegde penetreren van de vagina met de penis niet wettig en overtuigend bewezen. Op basis van de aangifte gaat zij er vanuit dat die gedraging buiten de ten laste gelegde periode valt, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde eveneens bewezen op basis van de aangifte en de bekennende verklaringen van verdachte.
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is het standpunt ingenomen dat niet bewezen kan worden:
- de onder 1 en 2 ten laste gelegde periode vanaf 1 januari 1999 tot juli 2000,
- de onder 1 in het eerste en derde gedachtestreepje ten laste gelegde gedragingen.
Hiertoe is aangevoerd dat verdachte vanaf 26 april 1999 tot en met 26 juli 2000 in behandeling is geweest bij De Tender in Deventer. Uit zijn verklaringen en de aangifte volgt dat de verweten gedragingen na die behandeling zijn begonnen. De moeder van [slachtoffer] heeft verder bevestigd dat de vakantie naar Joegoslavië, waarna alles zou zijn begonnen, in 2000 was. In dit kader is van belang dat aangeefster heeft verklaard dat zij een en ander niet goed in de tijd kan plaatsen en dat uit de rapporten en de verklaring van de deskundige ter zitting is gebleken dat de geheugenfunctie van verdachte niet goed is.
Voorts volgt uit de aangifte en de verklaring van verdachte dat geen penetratie heeft kunnen plaatsvinden, omdat dat pijn deed bij [slachtoffer]. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt verder dat slechts mislukte pogingen zijn gedaan om de vagina met de penis te penetreren en dat zij toen 17 jaar oud was.
Beoordeling door de rechtbank
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Op basis van de aangifte van [slachtoffer]4 en de bekennende verklaring van verdachte5, in samenhang en onderling verband beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde ontuchtige handelingen, bestaande uit het binnendringen van de vagina met de vinger(s) (eerste gedachtestreepje) en van de mond met de penis (tweede gedachtenstreepje), in de periode van 1 januari 1999 tot en met 19 november 2001 heeft gepleegd.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn standpunt dat de ontuchte handelingen pas in de zomer van 2000 zijn begonnen. Hierbij is van belang dat verdachte in verschillende verhoren meerdere keren heeft verklaard6 dat hij reeds in 1999 seksueel contact heeft gehad met [slachtoffer]. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer]7 dat het seksueel contact met verdachte is begonnen, toen zij dertien jaar oud was. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen.
De raadsman wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat verdachte de vagina niet met zijn vinger(s) heeft gepenetreerd. Hierbij is van belang dat zowel verdachte8 als [slachtoffer] hebben verklaard dat verdachte haar gevingerd heeft en dat, volgens [slachtoffer]9, verdachte dan met zijn vinger(s) in haar vagina heen en weer is gegaan en heeft rondgedraaid.
Voorts acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde binnendringen van de vagina met de penis (derde gedachtestreepje) heeft gepleegd. Verdachte heeft wel bekend10, in elk geval begrijpt de rechtbank dit uit zijn verklaringen, dat hij de vagina van [slachtoffer] met zijn penis heeft gepenetreerd. Het is echter niet duidelijk of dat in de ten laste gelegde periode is gebeurd. De rechtbank leidt dat evenmin af uit de aangifte. [slachtoffer] was, naar eigen zeggen11, namelijk zeventien jaar oud, toen verdachte geprobeerd heeft zijn penis in haar vagina te stoppen.
Gelet hierop moet verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde binnendringen van de vagina met de penis.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Op basis van de aangifte van [slachtoffer]12 en de bekennende verklaring van verdachte13, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de onder 2 ten laste gelegde ontucht met zijn minderjarig stiefkind in de periode van 1 januari 1999 tot en met 19 november 2003 heeft gepleegd.
Zoals hiervoor ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde reeds is overwogen, volgt de rechtbank de raadsman niet in zijn standpunt dat de ontucht pas in de zomer van 2000 is begonnen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 19 november 2001,
te Harfsen, gemeente Gorssel, en elders in het arrondissement Zutphen of elders in Nederland, met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd.
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 19 november 2003,
te Harfsen, gemeente Gorssel, en elders in het arrondissement Zutphen of elders in Nederland, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer], geboren op [1985], bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens)
- de billen en de borsten en de vagina en de schaamstreek van die
[slachtoffer] heeft betast en gestreeld en
- de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt en
- die [slachtoffer] heeft gevingerd en
- de clitoris van die [slachtoffer] heeft gestreeld en/of betast en
- zijn penis heeft laten vastpakken door die [slachtoffer] en
- zich door die [slachtoffer] heeft laten aftrekken en
- zijn penis in de mond en vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of geduwd, althans
zich door die [slachtoffer] heeft laten pijpen.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1. Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
feit 2. Ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Over de persoon van verdachte is een multi-disciplinair rapport uitgebracht, bestaande uit een rapport, gedateerd 6 juli 2009, opgemaakt door drs. E.L.G. Heinsman-Carlier, psychiater, en een rapport, gedateerd 10 juli 2009, opgemaakt door drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog.
Met de eensluidende conclusies van deze gedragsdeskundigen, te weten dat verdachte op grond van zijn ziekelijke stoornis en persoonlijkheidsstoornis verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd, kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een individueel programma, zoals het nazorgtraject bij de Tender of een andere instelling
- een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De officier van justitie acht voor de strafmaat van belang de ernst, de aard en de duur van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft in haar eis betrokken dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en dat de huidige behandeling van verdachte moet worden voortgezet om recidive te voorkomen. Verdachte heeft verder zelf hulp gezocht en lange tijd in onzekerheid geleefd over de afloop van zijn strafzaak. Ter voorkoming van recidive acht zij de voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar noodzakelijk.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat, ingeval de rechtbank komt tot enige veroordeling, rekening dient te worden gehouden met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft vanaf november 2007 vrijwillig deelgenomen aan een dagbehandeling in De Tender in Deventer. Voorts zijn vijf jaren verstreken sinds de verweten gedragingen en leeft verdachte sinds zijn aanhouding op 27 augustus 2007 onder de vrees van deze strafzaak.
De raadsman heeft voorgesteld om, overeenkomstig het advies van de reclassering van 26 maart 2009, elektronisch toezicht en eventueel een werkstraf op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard, de ernst en de duur van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is gelet op de persoon van verdachte.
Bij de straftoemeting is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter. De seksuele handelingen zijn begonnen op het moment dat de stiefdochter dertien jaar oud was. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van zijn stiefdochter. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn positie als stiefvader ten behoeve van zijn eigen seksuele gevoelens en hij heeft het in hem als stiefvader gestelde vertrouwen geschaad. De ervaring leert dat de gevolgen van seksuele contacten bij jonge kinderen ernstig en langdurig kunnen zijn. Deze gevolgen hebben zich, blijkens de slachtofferverklaring van de stiefdochter, ook werkelijk voorgedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom een gevangenisstraf gerechtvaardigd.
Anderzijds pleit het voor verdachte dat hij zelf hulp heeft gezocht voor zijn problematiek. Hij ondergaat thans ruim twee jaar een dagbehandeling in De Tender in Deventer. Hij heeft authentiek berouw getoond. Hij neemt deze zaak serieus en wil aan zichzelf werken.
Ten voordele van verdachte weegt dat hij een blanco strafblad heeft.14
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte langere tijd in onzekerheid heeft moeten leven over de afdoening van zijn strafzaak. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen.
Uit voormelde over verdachte uitgebrachte rapportage komt naar voren dat verdachte lijdt aan een ernstige chronische depressie en dat bij hem sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke en vermijdende trekken. De kans op herhaling wordt door de deskundigen laag geacht. Reclasseringstoezicht is wenselijk om een vinger aan de pols te houden en om erop toe te zien dat verdachte na afloop van de behandeling niet in een gat valt. Geadviseerd wordt daarom een voorwaardelijke straf op te leggen, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Het voorgaande afwegend, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient verdachte ervan te doordringen dat hij in de toekomst geen strafbare feiten meer pleegt.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade, bij wijze van voorschot, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.000,00 dient te worden toegewezen. Hiertoe heeft zij zich gebaseerd op de ernst van de gevolgen die het langdurig misbruik van de benadeelde partij hebben teweeggebracht, en de draagkracht van verdachte.
Voor het overige dient de benadeelde partij, volgens de officier van justitie, niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) moet worden afgewezen, in elk geval dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Het is volgens de raadsman niet uitgesloten dat de depressiviteit van de benadeelde partij mede oorzaak is van de bij haar ontstane klachten. Voorts is het gevorderde bedrag van € 10.000,00 aan de hoge kant, gelet op de vergoedingen voor dit soort zaken in de smartengeldbundel. Verdachte heeft als kostwinner een zeer beperkte arbeidsongeschiktheidsuitkering en hij heeft een schuld van € 7.000,00, zodat hij maar over een beperkte draagkracht beschikt.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen ter zitting met betrekking tot de vordering is gebleken is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de handelwijze van verdachte aanzienlijke gevolgen heeft gehad voor het leven van benadeelde partij. Zij heeft als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank acht in redelijkheid een vergoeding van € 5.000,00 voor de immateriële schade op zijn plaats, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het meer of anders gevorderde zal benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijk wettelijke artikelen
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 36f, 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
feit 1. Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
feit 2. Ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
* beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
* stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als die inhouden het volgen van een individueel programma/nazorgtraject bij De Tender of een andere instelling;
* geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 180 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres, plaats,] van een bedrag van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van de schadeveroorzakende feiten en met de betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 5.000,00 met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 100 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Gilhuis en Feraaune, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Wever, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 augustus 2009.
mr. Gilhuis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wet van 13 juli 2002, Staatsblad 388. Deze wet is op 1 oktober 2002 in werking getreden.
2 Op 17 juli 2007 is door [slachtoffer] aangifte gedaan van ontucht door haar stiefvader in de periode van 1 januari 1998 tot 1 januari 2006.
3 Voor zover niet anders is vermeld, wordt hierna in de voetnoten telkens verwezen naar in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, met bijbehorende dossierpagina's, die deel uitmaken van het (Stam)proces-verbaal nr. PL0633/07-206654. Het Stamproces-verbaal is op 5 september 2007 opgemaakt door [naam], hoofdagent Team Lochem, JZZ-district.
4 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 25, 26 en 27
5 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 59, 60 en 64
6 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 56, 58, 63
7 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 23 en 25
8 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 60
9 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 26
10 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 61 en 62
11 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 26
12 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 23, 25, 26 en 27
13 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 56, 59, 60, 61, 62 en 64
14 Uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 september 2007.