ECLI:NL:RBZUT:2009:BK0030

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460629-08
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Roessingh-Bakels
  • mr. Feraaune
  • mr. Follender Grossfeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van moord met voorbedachte rade in café Nunspeet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 13 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar voor het opzettelijk en met voorbedachte rade doden van het slachtoffer op 27 december 2008 in Nunspeet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte had een conflict met het slachtoffer in café A, waar een ruzie ontstond. Na deze ruzie verliet de verdachte het café, maar keerde later terug met een mes en stak het slachtoffer meerdere keren, wat leidde tot diens dood. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder het beroep op psychische overmacht, en concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de voorbedachte rade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had gehandeld uit woede en frustratie na een eerdere klap van het slachtoffer, maar dat dit niet rechtvaardigde wat hij deed. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 jaar en kende een schadevergoeding toe aan de vader van het slachtoffer van € 5.000,- wegens immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer : 06/460629-08
Uitspraak d.d. 13 oktober 2009
Tegenspraak / oip
Raadsman: mr. Boeve, advocaat te Putten.
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1959] te [plaats],
wonende te [adres, plaats],
gedetineerd in HvB Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2009.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 27 december 2008 te Nunspeet,
opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in diens borstkas en/of elders in diens (boven)lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij, op of omstreeks 27 december 2008 te Nunspeet
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in diens borstkas en/of elders in diens (boven)lichaam gestoken en/of gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Vaststaande feiten
Op de avond van 27 december 2008 is [slachtoffer] in een café in Nunspeet door messteken om het leven gekomen. Volgens de conclusie van het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d.13 februari 20092 wordt het intreden van de dood van [slachtoffer] verklaard door orgaanfunctieverlies van het hart (harttamponade) en weefselschade door bloedverlies, opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld (totaal 10 scherprandige huidperforaties).
Verdachte is op diezelfde avond kort na het gebeurde aangehouden3 op de Stationslaan te Nunspeet met bloed aan zijn handen. Hij heeft verklaard dat hij het mes had weggegooid en heeft de plek waar het vermoedelijk lag, later aangewezen.
In de tuin van een perceel in de omgeving van het café is inderdaad een mes aangetroffen4 waarvan het DNA-onderzoek5 heeft uitgewezen dat de daarop aanwezige bloedsporen afkomstig kunnen zijn van het slachtoffer [slachtoffer].
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde moord op grond van het sectierapport, de verklaringen van verdachte en getuigen en het inbeslaggenomen steekwapen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van kalm beraad en rustig overleg. Hij heeft hierbij gerefereerd aan de route die verdachte die avond heeft afgelegd en die hij zelf heeft nagelopen. Dat heeft geruime tijd in beslag genomen. Verdachte heeft volgens de officier op die route en in dat tijdsbestek gelegenheid gehad een mes op te halen bij zijn neef [getuige A], waarmee hij doelbewust op zoek is gegaan naar [slachtoffer].
Aanleiding tot het misdrijf
Over de omstandigheden van die avond komt uit de stukken het volgende naar voren.
Verdachte en zijn vriend [getuige B] waren die avond samen op stap in Nunspeet. Toen zij in café [café A] aankwamen om een broodje te eten, zat [slachtoffer] daar al, samen met zijn vriendin [vriendin slachtoffer] en een man die later [slachtoffer]'s oom [naam] bleek te zijn. Die [oom slachtoffer] had jaren daarvoor al eens een akkefietje met verdachte gehad en maakte daarover een opmerking tegen [slachtoffer]. Het ene woord haalde het andere uit en er ontstond enig geruzie, gepaard gaande met wat geduw binnen in [café A]. Op enig moment is er een klap gevallen waarvan vaststaat dat die afkomstig was van [slachtoffer] en in het gezicht van verdachte terecht kwam. Ook [getuige B] heeft een klap van [slachtoffer] gehad.
Onduidelijkheid bestaat er over een klap van de kant van verdachte, die per ongeluk tegen [vriendin slachtoffer] terecht zou zijn gekomen. Verdachte zegt dat daar geen sprake van is geweest. Hij heeft [vriendin slachtoffer] stellig niet geraakt en kon daarom niet begrijpen waarom [slachtoffer] hem opeens op zijn gezicht sloeg. Voor [slachtoffer] was de tik die [vriendin slachtoffer] van verdachte kreeg juist de reden om verdachte op zijn gezicht te slaan, zo blijkt uit een aantal getuigenverklaringen.
Hoe dit ook zij, verdachte en [slachtoffer] en hun metgezellen hebben [café A] op verzoek van de uitbater verlaten, waarna er buiten tussen hen beiden nog gepraat is.
Daarbij heeft verdachte [slachtoffer] op de mishandeling aangesproken en zou [slachtoffer] hem hebben bedreigd in de gezondheid en veiligheid van diens gezin.
Verweer met betrekking tot de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de eerste verklaringen van verdachte bij de politie
De raadsman heeft aangevoerd dat hetgeen verdachte in zijn eerste twee politieverhoren op 28 december 2008 heeft verklaard over zijn intentie tot het plegen van dit misdrijf achteraf gezien onjuist is. Kort samengevat heeft verdachte in die verhoren verklaard, dat de klap die hij van [slachtoffer] had gekregen, de aanleiding was om hem later die avond te lijf te gaan.
Het is echter begrijpelijk dat de eerste dagen door emoties alles langs je heen gaat, aldus de raadsman, als je net gehoord hebt dat je iemand hebt doodgestoken, hetgeen ook expliciet vermeld staat in de laatste alinea van het proces-verbaal en de reden is dat verdachte de eerste verklaring niet ondertekend heeft. Verder mag er volgens de raadsman geen waarde gehecht worden aan deze twee verklaringen omdat verdachte zich delen van die avond niet meer kan herinneren en dit niet simuleert, aldus de deskundige dr. Kaiser.6 Door de raadsman is betoogd, dat de verklaringen die verdachte op 28 december 2008 te 02.07 uur en 10.59 uur bij de politie heeft afgelegd onjuist zijn, omdat hij geëmotioneerd was door de mededeling dat [slachtoffer] door zijn toedoen was overleden.
De rechtbank passeert dit standpunt.
De verdachte heeft pas te horen gekregen dat [slachtoffer] was overleden, nadat hij op 28 december 2008 om 02.07 uur een eerste verklaring had afgelegd. Aan de voet van die verklaring staat immers gerelateerd: "Aan het eind van de verklaring kreeg verdachte te horen dat het slachtoffer overleden was."
Het verweer mist dus op dit punt feitelijke grondslag.
Ten aanzien van het verhoor van 28 december 2008 te 10.59 uur stelt de rechtbank vast dat verdachte aan het begin van deze verklaring is gevraagd hoe het nu met hem ging, waarop hij heeft verklaard dat hij de hele (afgelopen) nacht en ook die ochtend nog wat last had van de pepperspray die hem de avond ervoor was toegediend. Verder heeft hij verklaard dat het allemaal onwerkelijk was, je maakt niet elke dag iemand dood. Verdachte heeft vervolgens in detail verklaard over de gebeurtenis op de avond daarvoor. Ook toen heeft hij uitvoerig verklaard over de klap die hij van [slachtoffer] had gekregen en wat dat met hem deed.
Uit deze omstandigheden en uit het verdere verloop van het betreffende verhoor is niet af te leiden dat verdachte niet wist wat hij verklaarde of dat hij tijdens het afleggen van zijn verklaring totaal uit zijn doen was. Integendeel: hij heeft verklaard dat hij nu de waarheid heeft verklaard, ook over de herkomst van het mes.
Verdachte is op 23 januari 2009 opnieuw gehoord en is daarbij geconfronteerd met door andere betrokkenen afgelegde verklaringen. Pas in die verklaring7 heeft verdachte gezegd dat hij terug wilde naar [slachtoffer] omdat die buiten (bij café [café A]) zijn familie bedreigde. [slachtoffer] zei dat hij zijn kinderen maar moest ophalen en dat hij dit wel zou opknappen. Daardoor gebeurde er iets in zijn hoofd.
Samenvattend houdt de rechtbank verdachte voor wat betreft de aanleiding tot en het motief voor zijn daad dan ook aan zijn op 28 december 2008 afgelegde verklaringen.
Motief voor het misdrijf
Door en namens verdachte is aangevoerd dat de bedreiging van de kant van [slachtoffer] aan het adres van het gezin van verdachte erg reëel op verdachte is overgekomen, waardoor deze ervan overtuigd raakte dat [slachtoffer] die bedreiging in daden zou omzetten en verdachtes gezin zou afmaken. Die bedreiging vormde de aanleiding voor het handelen van verdachte. De verklaringen van verdachte van 28 december 2008 over zijn woede over de klap die hij van [slachtoffer] had gekregen, als aanleiding tot de fatale gebeurtenissen, zijn volgens de raadsman onjuist. Het motief van verdachte om [slachtoffer] te lijf te gaan, lag volgens verdachte en zijn raadsman dus niet in de mishandeling maar in de geuite bedreiging.
De rechtbank deelt die visie niet.
Hiervoor heeft de rechtbank al uiteen gezet dat en waarom zij verdachte houdt aan zijn verklaringen van 28 december 2008, 02.07 uur8, waarin hij kort gezegd aangegeven heeft dat hij zo kwaad was dat hij dacht: "Ik pak je, ik pak je terug." en dat hij vervolgens [café B] is binnengegaan en heeft gedaan wat hij dacht. Ook in zijn verklaring van 28 december 2008, 10.59 uur9 verklaart verdachte dat er door die klap iets bij hem knapte. Hij dacht dat [slachtoffer] wel respect voor hem zou hebben, hij is immers ouder dan [slachtoffer]. Misschien als hij zo oud was als [slachtoffer], dat hij hem dan zou hebben teruggeslagen, maar hij weet dat hij het tegen zulke jongens aflegt qua leeftijd en conditie. Hij is teruggegaan naar [café B] om [slachtoffer]10. Hij was helemaal van godverdomme dat flik je niet, hij was helemaal vol agressie, aldus verdachte. Hij had een (1) doel en dat was [slachtoffer] te grazen nemen.
Verdachte heeft over zijn intentie tot dit misdrijf voorts verklaard: "Ik had maar een doel en dat was [slachtoffer] te grazen nemen." (p. 36 pv) en ook: "Ik was zo kwaad dat ik dacht: "Ik pak je, ik pak je terug.", want [slachtoffer] had mij een bloedneus geslagen, die snotneus.".Ik had zoveel haat in mij dat ik dacht bij mijzelf: "Ik rijg hem eraan. Ik steek je in je donder." Ik dacht dit op het moment dat ik het mes vond. Ik heb dit ook gedaan. Ik ben vervolgens naar binnen gegaan en heb gedaan wat ik dacht. Zo simpel is het."(pv p. 31)
De rechtbank ziet het feit dat verdachte van de veel jongere [slachtoffer] een klap op zijn gezicht kreeg, als de werkelijke aanleiding tot de fatale gebeurtenis, zoals verdachte op 28 december 2008 bij herhaling en blijkens het voorgaande met nadruk heeft verklaard.
Dit oordeel van de rechtbank vindt bevestiging in de volgende verklaringen:
Getuige [getuige C]11 (deze getuige woont boven [café B] en naast [café A] en heeft vanuit zijn woning de ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] woordelijk kunnen horen.) Hij heeft verdachte kunnen zien en herkende de stem van [slachtoffer]. Hij hoorde verdachte een paar keer zeggen: "Je sloeg mien voor de harses." en zag hem heel boos naar binnen kijken. Hij hoorde [slachtoffer] verontwaardigd zeggen wat hij dan moest, hoe hij dan moest reageren en hoorde toen verdachte zeggen dat [slachtoffer] maar mee naar buiten moest komen. [getuige C] dacht toen dat er wel klappen zouden vallen. De getuige begreep uit de woordenwisseling tussen beide mannen, dat verdachte een klap van [slachtoffer] had gehad omdat hij de vriendin van [slachtoffer] een tik had gegeven. [slachtoffer] was daar kwaad over waarop verdachte zei dat die tik niet voor [vriendin slachtoffer] was bedoeld maar voor [slachtoffer] zelf. [slachtoffer] vroeg hem toen hoe verdachte dan dacht dat hij zou reageren als iemand aan zijn meisje zat. Verder hoorde de getuige [slachtoffer] meermalen, vier of vijf keer, zeggen dat verdachte zijn maatje was en dat hij hem niet zomaar zou slaan. De getuige heeft verklaard dat hij absoluut geen bedreigingen heeft gehoord, niet van [slachtoffer] en niet van verdachte. Later heeft hij wel verhalen in die richting gehoord, maar dat kwam op hem wel een beetje vreemd over, omdat hij [slachtoffer] juist een aantal keren heeft horen zeggen dat verdachte zijn maatje was. Als [slachtoffer] zoiets zou hebben gezegd, dat moet hij het wel heel zachtjes hebben gedaan, want hij heeft de ruzie binnen in [café A] zelfs met zijn raam dicht goed kunnen volgen. Tijdens de woordenwisseling had hij zelfs zijn raam open en heeft hij geen bedreigingen gehoord. Hij dacht dat de zaak gesust was, omdat ze op een gegeven moment rustiger tegen elkaar begonnen te praten.
Getuige [getuige B]12 (deze getuige was die avond samen met verdachte op stap.) Ze waren samen in [café A]. De getuige heeft verklaard over de ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] in dat cafe en heeft gezien dat verdachte van [slachtoffer] een klap op zijn gezicht kreeg. Hij kreeg zelf ook een tik van [slachtoffer] toen hij probeerde hem tegen te houden. Hij heeft gehoord dat de vriendin van [slachtoffer] zei, dat ze niet door verdachte was geraakt. De verdachte is naar buiten gegaan en getuige liep hem achterna. Verdachte belde buiten zijn zoon [zoon verdachte]. Hij hoorde verdachte zeggen dat hij ruzie met [slachtoffer] had gehad en wat hij ermee aan moest. Hij begreep dat verdachte wilde dat [zoon verdachte] naar Nunspeet zou komen om samen [slachtoffer] te pakken. Verdachte verbrak de verbinding met zijn zoon en vroeg toen aan getuige of hij samen met hem [slachtoffer] de baas kon. De getuige heeft hem gezegd dat hij daar geen zin in had.
Getuige [getuige D]13 (deze getuige is medewerker van café [café A].) Hij had gehoord dat verdachte de vriendin van [slachtoffer] geslagen zou hebben. Verdachte bloedde aan zijn neus. [getuige B], die bij verdachte was, gaf [slachtoffer] een hand en zei dat het zo klaar was. Verdachte weigerde [slachtoffer] een hand te geven. Hij zei dat hij de vriendin van [slachtoffer] niet had aangeraakt.
Getuige [getuige E]14 (deze getuige is uitbaatster van [café B] en was daar de avond van het misdrijf aanwezig.) Zij had omstreeks 22.00 uur die avond van [slachtoffer] gehoord dat hij verdachte een klap voor zijn kop had gegeven omdat hij met zijn poten aan zijn vriendin [vriendin slachtoffer] had gezeten. [slachtoffer] had haar verteld over de ruzie in [café A] en de aanleiding daarvoor. Omstreeks 22.50 uur stond verdachte ineens in haar zaak. Hij stond ineens achter [slachtoffer]. Zij zag bewegingen en dacht eerst dat beide mannen met elkaar aan het dollen waren. Ze zag verdachte onderhands bewegingen maken in de richting van [slachtoffer]. Zij hoorde dat hij daarbij op luide toon zei:"Denk jij dat je mij godverdomme zomaar kunt slaan?" Op dat moment zag zij pas dat verdachte een groot mes in zijn hand had.
Al deze verklaringen wijzen er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte erg kwaad en gefrustreerd was door de klap die hij van [slachtoffer] had gekregen.
Direct daarna heeft hij [getuige B] immers gevraagd of hij samen met hem [slachtoffer] aan zou kunnen en, toen die daarvoor niet te porren was, iets dergelijks telefonisch aan zijn zoon voorgelegd. Pas daarna zijn verdachte en [slachtoffer] buiten [café A] met elkaar in gesprek gekomen, tijdens welk gesprek [slachtoffer] zich volgens verdachte en getuige [getuige B] bedreigend zou hebben uitgelaten.
De rechtbank wil wel aannemen dat er tussen [slachtoffer] en verdachte woorden zijn gevallen, maar stelt op grond van de hiervoor genoemde verklaringen, in het bijzonder die van [getuige C], vast dat geen serieuze dreigementen zijn geuit. Veeleer is het op basis van de hiervoor gerelateerde verklaringen zo geweest, dat verdachte na de van [slachtoffer] gekregen klap kwaad en gefrustreerd is geweest en (ook voor derden kenbaar) heeft besloten dat incident niet over zijn kant te laten gaan. Dat er vervolgens buiten nog een woordenwisseling tussen hem en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, doet daaraan niet af.
Verweer met betrekking tot voorbedachten rade
De raadsman heeft betoogd dat voor de primair tenlastegelegde moord onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Verdachte moet hiervan dan ook worden vrijgesproken. De raadsman heeft ter onderbouwing van dat standpunt aangevoerd dat verdachte in verband met zijn psychische toestand (gelet op de diverse emoties die waren ontstaan als gevolg van de mishandeling en bedreiging door het slachtoffer) en ook qua tijd en afstand niet in staat is geweest en onvoldoende gelegenheid heeft gehad om te handelen na kalm beraad en rustig overleg.
De officier van justitie heeft ter aanvulling op zijn hiervoor weergegeven standpunt aangevoerd, dat het vereiste kalme beraad en rustig overleg in tijd niet lang behoeft te zijn. Voor een geval van extreem kort beraad heeft hij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2000, NJ 2000, 280.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Volgens de verklaring van [getuige C]15 die vanuit zijn woning getuige is geweest van de ruzie tussen verdachte en het slachtoffer bij [café A] en die ruzie woordelijk heeft kunnen volgen, vond die ruzie al geruime tijd voor het ten laste gelegde feit plaats. Hij spreekt over een tijdstip rond 21.00 uur, maar dat valt moeilijk te rijmen met verklaringen van andere getuigen. Wel verklaart deze [getuige C] dat de fatale gebeurtenis in [café B], die hij vanuit zijn woning eveneens heeft kunnen horen, plaatsvond wel een uur nadat hij verdachte na de ruzie in [café A] had zien weglopen. Daaruit blijkt genoegzaam dat er geruime tijd voorbij is gegaan tussen de woordenwisseling buiten [café A] en het steekincident in [café B].
De waarneming van de getuige [getuige C] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige F]16, eigenaar van [café A], en diens werknemer [getuige D]17, die de bewuste ruzie plaatsen tussen 21.30 en 22.15 uur.
Ook daaruit volgt, dat er geruime tijd is verstreken tussen het incident in [café A] en de steekpartij op [slachtoffer].
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte aanstonds na de ruzie met het latere slachtoffer aan zijn metgezel [getuige B] heeft gevraagd of die dacht dat zij samen [slachtoffer] de baas zouden kunnen. Tevoren had verdachte volgens deze getuige zijn zoon al gebeld om samen [slachtoffer] te pakken18.
Ook blijkt uit de verklaring van [getuige G]19 dat verdachte aan deze getuige, een toevallige passant, een mes heeft gevraagd. Dat kreeg hij niet.
Daarna, zo blijkt uit de verklaring van verdachtes neef [getuige A]20, is verdachte in diens woning binnengegaan, heeft daar een glas water gedronken en een mes van het aanrecht meegepakt. Op zijn vraag wat zijn oom daarmee moest, zei deze: "Ik ga eenden vangen.", aldus deze getuige.
Al deze factoren wijzen erop dat er tussen de ruzie in [café A] en de steekpartij in [café B] geruime tijd, ongeveer een uur, heeft gezeten, waarin verdachte alle tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn handelen. Hij heeft dat voorgenomen handelen vorm gegeven door zich van een wapen te voorzien.
Vervolgens is verdachte met het mes in de hand op zoek gegaan naar [slachtoffer]. Hij is daartoe langs [café A] gelopen en toen hij [slachtoffer] daar niet zag, is hij verder gegaan, naar [café B]. Daar zag hij [slachtoffer] aan de tap zitten en is naar binnen gegaan, rechtstreeks op [slachtoffer] af21.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat het ook tijdens de zoektocht naar zijn slachtoffer voor verdachte nog mogelijk is geweest om terug te komen op zijn eerdere gedachte om [slachtoffer] iets aan te doen.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de voorbedachte raad en dus, om de primair ten laste gelegde moord bewezen te achten.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 27 december 2008 te Nunspeet, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes meermalen in diens borstkas en elders in diens bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Moord
Strafbaarheid van de verdachte
Verweer psychische overmacht
Namens verdachte is ter zake van de subsidiair ten laste gelegde doodslag een beroep gedaan op psychische overmacht. Nu de rechtbank komt tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde moord, zal zij dit verweer tegen de achtergrond van dat onderdeel van de telastelegging bespreken.
In de visie van de raadsman was er op de bewuste avond sprake van een zeer prangende en acute omstandigheid die een zodanige drang opleverde dat verdachte daartegen redelijkerwijs geen weerstand kon en behoorde te bieden.
[slachtoffer], die volgens verdachte als vuurwapengevaarlijk bekend stond, had hem en zijn gezin bedreigd. Verdachte was hierdoor geëmotioneerd, in paniek, verbaasd en angstig en was bang dat de bedreiging ook daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. Hierdoor was er sprake van een ongewone psychische situatie, aldus de raadsman, welke ongewone psychische toestand onder meer door de deskundige Van Toorn22 en de verklaringen van [getuige A]23, [getuige H]24, zoon [verdachte]25, getuigen [getuige C]26 en [getuige B] bij de rechter-commissaris, wordt bevestigd.
Door de ongewone psychische toestand waarin verdachte verkeerde is hij ook niet in staat geweest andere middelen te gebruiken om te voorkomen dat [slachtoffer] zijn bedreiging ten uitvoer zou leggen.
Dat verdachte gehandeld zou hebben als gevolg van het feit dat hij onder invloed van alcohol was, is volgens de raadsman nergens uit gebleken. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar de uitslag van de ademanalyse27 (tussen 300-600 µgl,), het geringe strafblad van verdachte en het feit dat hij volgens zijn eigen verklaring en verklaringen van familie en vrienden niet verslaafd is en geen "kwaaie dronk" heeft.
De raadsman heeft geconcludeerd dat, nu er sprake is van psychische overmacht, verdachte geen wilsvrijheid had, zodat hij niet strafbaar is aan moord of doodslag en ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, althans dat vrijspraak moet volgen.
De officier van justitie is van mening dat er geen sprake is van psychische overmacht.
Hij heeft hiervoor verwezen naar een arrest van de Hoge Raad, 26 mei 1992, NJ 1992, 681, en naar zijns inziens relevante literatuur. Naar de mening van de officier van justitie was er geen sprake van zeer prangende omstandigheden en om die reden kan psychische overmacht als strafuitsluitingsgrond niet worden aanvaard.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Psychische overmacht doet zich voor in die gevallen waarin sprake is van een van buiten komende dwang waartegen weerstand weliswaar niet volkomen onmogelijk is, maar redelijkerwijs niet van iemand kan worden gevergd.
De gedraging zelf moet zijn gesteld in een (voor de verdachte) ongewone psychische toestand.
De rechtbank komt tot de conclusie dat in dit geval geen sprake is (geweest) van psychische overmacht en overweegt daartoe het volgende.
Gesteld dat tijdens de woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer] bij [café A] door [slachtoffer] al iets gezegd zou zijn dat de verdachte als een serieus dreigement kon en moest ervaren (de rechtbank benadrukt hier nogmaals dat zij dat niet het geval acht), dan nog rechtvaardigde dat niet dat verdachte handelde zoals hij heeft gedaan.
De ruzie tussen verdachte en het latere slachtoffer in café [café A] vond immers plaats tegen 21.30 a 21.50 uur28,29, terwijl de fatale steekpartij omstreeks 22.50 uur plaatsvond (zie tijdstip melding 112 en getuige [getuige E]30).
Het tijdverloop tussen de ruzie en de steekpartij was daarmee zodanig lang, dat verdachte voor het afwenden van de vermeende dreiging aan het adres van zijn familie naar het oordeel van de rechtbank andere middelen ten dienste stonden dan [slachtoffer] aan te vallen en te doden. Te denken valt aan de mogelijkheid om het incident diezelfde avond met [slachtoffer] uit te praten of, als dat niet lukte, het bellen van de politie, het bellen van verdachtes familie om hen voor (de komst van) [slachtoffer] te waarschuwen en/of het zelf naar huis gaan om daar aanwezig te zijn als [slachtoffer] daar daadwerkelijk zou komen om zijn dreigement ten uitvoer te brengen.
Verdachte heeft de rechtbank ter zitting niet kunnen vertellen waarom hij een van die mogelijkheden niet heeft benut.
Daar komt bij, dat verdachte [slachtoffer] al sinds jaar en dag kende, met hem samen heeft gewerkt en naar eigen zeggen "altijd goed met hem kon". [slachtoffer] was zelfs met een van de zoons van verdachte met vakantie geweest en was ook op het huwelijk van die zoon aanwezig.
Daarmee rijst de vraag of die vermeende bedreiging werkelijk wel zo ernstig behoefde te worden opgevat. Verdachte (of de leden van zijn gezin) had(den) zelf immers nooit iets akeligs van [slachtoffer] ervaren.
Verdachte baseerde zich voor wat betreft de vermeende dreiging uitsluitend op de omstandigheid dat hij ooit van horen zeggen had, dat [slachtoffer] vuurwapen-gevaarlijk was.
Die al langer bij verdachte bestaande wetenschap, die overigens geen bevestiging in de stukken heeft gevonden, is echter geen overtuigende reden om ten aanzien van de hem goed bekende [slachtoffer] plotseling louter van het kwade uit te gaan.
In ieder geval stonden verdachte naar het oordeel van de rechtbank voldoende andere middelen ten dienste om de vermeende dreiging af te wenden, dan het middel dat hij heeft gekozen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat zich in dit geval geen situatie heeft voorgedaan die zou kunnen leiden tot een geslaagd beroep op psychische overmacht.
Van verdachte kon in de gegeven omstandigheden wel degelijk worden gevergd dat hij weerstand bood tegen de dwang of drang die uitging van de situatie op die bewuste avond.
Het beroep wordt daarom verworpen.
Rapportages omtrent de geestesgesteldheid van verdachte
Op verzoek van het openbaar ministerie en de raadsman zijn onder meer de volgende rapportages opgemaakt:
a) Psychiatrisch rapport dd 16 maart 2009 M. Drost, psychiater;
b) Psychologisch rapport dd 24 maart 2009 drs S. Labrijn, psycholoog;
c) Psychologisch rapport dd 16 juli 2009 drs B.Y. van Toorn GZ-psycholoog;
d) Psychiatrisch rapport dd 11 augustus 2009 dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater;
ad a) Volgens Drost heeft psychiatrisch onderzoek geen ernstige psychopathologie aan het licht gebracht, geen persoonlijkheidsstoornis en geen alcoholverslaving. Wel zijn er persoonlijkheidskenmerken vast te stellen in de zin van een rigide, vrij obsessieve, zwart-wit manier van denken en tevens antisociale trekken. Ten tijde van het feit waren alcoholmisbruik en de persoonlijkheidskenmerken aanwezig, waardoor verdachte zichzelf in een risicovolle situatie heeft gebracht waarin hij onder invloed van rigide cognities of emoties minder adequaat functioneert. Deze psychiater heeft geconcludeerd verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Ad b) Labrijn concludeert dat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis noch van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Wel is er sprake van disfunctionele trekken in de persoonlijkheid van verdachte zoals rigide zwart-wit denkpatronen. Door het alcoholmisbruik die avond (15-20 glazen bier), waarvan hij de effecten wist of had kunnen weten, had verdachte onvoldoende rationele controle op zijn emoties en was hij minder in staat de gevolgen van zijn handelen te overzien waarbij hij meende dat zijn vrouw en kinderen gevaar liepen en zijn attitude ten aanzien van het slachtoffer verschoof van "all good" naar "all bad". Verdachte werd in de eerste plaats beïnvloed door de ontremmende werking van alcohol en daarnaast in veel mindere mate door het rigide zwart-wit denken. Labrijn adviseert verdachte, op grond van zijn beperking in het zich aanpassen aan anderen en op grond van zijn rigide opvattingen, als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen
Ad c) Van Toorn stelt dat er bij verdachte ten tijde van het feit sprake was van een heftige gemoedstoestand, waarbij er zowel sprake was van gevoelens van woede, krenking, als angst voor zijn gezin en verbazing. Ook moet de ontremmende werking van alcohol een rol gespeeld hebben. Het is bekend dat alcohol een ontremmende werking heeft op de emoties en de controlemechanismen en dat de krenkbaarheid toeneemt en de frustratietolerantie afneemt. Door de combinatie van deze factoren (verbazing, angst voor zijn gezin, woede/krenking en de ontremmende werking van alcohol) raakte verdachte uit zijn psychische evenwicht. De reeds in aanleg zeer beperkte copingmechanismen schoten tekort en waren onvoldoende om het evenwicht te herstellen: verdachte trok zich piekerend in zichzelf terug, maar het lukte hem niet om zijn gevoelens te neutraliseren en te doen afvloeien. Het is onduidelijk gebleven waarom dit was: mogelijk waren zijn emoties te sterk.
Getuigen hebben verklaard dat verdachte zeer afwezig was, verdiept in zichzelf, maar of dit kwam door een dissociatie of door zijn heftige emoties in combinatie met alcohol, is moeilijk te bepalen. Door zijn gevoelens van angst en woede kon verdachte de zaken niet meer relativeren. De controle schoot tekort, de impulsiviteit nam toe, nog verder gefaciliteerd door de alcohol. Toen verdachte uiteindelijk in die opgefokte en ontremde toestand, gewapend het café binnenliep en het slachtoffer zag, is er kennelijk sprake geweest van een ernstige impulsdoorbraak, waarbij hij het slachtoffer tien keer gestoken heeft.
Ad d) Kaiser heeft geen psychiatrische stoornis kunnen vaststellen, ook niet ten tijde van het feit. In zijn persoonlijkheid toont verdachte wel lichte narcistische persoonlijkheidstrekken, maar geen stoornis. De intelligentie imponeert als laag, omdat zijn abstracte denken beperkt is en hij zaken slecht begrijpt en slecht kan verwoorden.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid waar de deskundigen Drost en Labrijn over spreken, gerelateerd moet zijn aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens welke meestal al een langere periode bestaat. De hevige gemoedsbeweging die verdachte niet uitte, maar waar hij naar eigen zeggen kennelijk inwendig mee worstelde, speelt in de sfeer van de schulduitsluitingsgronden en niet bij de toerekeningsvatbaarheid.
De raadsman heeft om een nadere dubbelrapportage verzocht (resulterend in de rapporten van Kaiser en Van Toorn) met de vraag een nader onderzoek in te stellen naar de psychische toestand (bijv. stress, angst, paniek) van verdachte ten tijde van het feit. De psychische toestand heeft niets te maken met de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, maar met een eventuele schulduitsluitingsgrond, aldus de officier van justitie. Het feit dat verdachte gedronken heeft is zijn "eigen schuld", hij heeft zichzelf in die situatie gebracht.
Het standpunt van de officier van justitie is, dat - juridisch gezien - er geen sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid of een schulduitsluitingsgrond en dat verdachte volledig aansprakelijk kan worden gesteld voor de dood van [slachtoffer].
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit de rapportages van de deskundigen Labrijn en Drost komt als conclusie naar voren dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten is.
De rechtbank deelt die visie niet, aangezien dit onderdeel geen verankering vindt in de gevonden psychische afwijkingen, maar volgens Labrijn31louter is gebaseerd op de ontremmende werking van alcohol en daarnaast in veel mindere mate door het rigide zwart-wit denken.
De rechtbank is met de officier van justitie dan ook van oordeel dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict.
Verdachte is dus strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van moord te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar, onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen mes en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 5.000,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel subsidiair 50 dagen hechtenis.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van moord, dat doodslag bewezen kan worden verklaard maar dat verdachte ter zake van dat feit moet worden ontslagen van rechtsvervolging omdat sprake was van psychische overmacht.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn nagenoeg blanco strafblad en zijn ter zitting uitgesproken authentieke gevoelens van spijt, schuld en schaamte.
De rechtbank heeft de gevoerde verweren hiervoor verworpen, heeft moord bewezen geacht en komt dus nu toe aan het bepalen van de strafmaat en aan het geven van een motivering daarover.
Zij heeft hierbij rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waarop afgezien van een bedreiging in 2005 en een mishandeling in 1995 geen geweldsdelicten vermeld staan.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven die ons strafrecht kent.
Voorafgaand aan een ogenschijnlijk onbenullige ruzie tussen hem en het latere slachtoffer heeft verdachte de nodige alcohol genuttigd, overigens niet resulterend in de vaststelling van een hoog alcoholpromillage. Wel heeft hij verklaard dat hij over de hele avond 15 a 20 glazen bier heeft gedronken.
Verdachte heeft zich kennelijk erg opgewonden en was heel kwaad en gekrenkt over de klap die hij van [slachtoffer] had gekregen. Hij had dat naar zijn zeggen niet van hem verwacht en vond het respectloos dat [slachtoffer] zo tegen hem optrad, een jonge sterke vent tegen een oude(re) man.
Uit de woning van zijn neef [getuige A], vlakbij [café B], heeft hij een mes gehaald en is doelbewust op zoek naar [slachtoffer] gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen enkele verontschuldiging te bedenken voor het optreden van verdachte. Het betreft hier immers een wraakoefening op een persoon waarvan verdachte vond dat die hem onheus bejegend had. Die krenking leidde rechtstreeks tot de dood van [slachtoffer], waarvan een aantal bezoekers van [café B] getuige is geweest. De rechtsorde is daardoor ernstig geschokt.
Met zijn daad heeft verdachte onherstelbaar leed aangericht in het ouderlijk gezin van [slachtoffer] en bij diens vriendin. Hij heeft een jonge man, die middenin het leven stond en nog vol plannen zat, volkomen onverhoeds op brute wijze van het leven beroofd.
Dergelijk handelen rechtvaardigt een lange gevangenisstraf, die de rechtbank verdachte dan ook zal opleggen. Daaraan doet niet af dat verdachte in zijn laatste woord ter zitting zijn intense spijt heeft betuigd aan de nabestaanden van [slachtoffer] en dat hij ook overigens op de rechtbank de indruk heeft gemaakt dat hij totaal ontredderd is over wat hij heeft gedaan.
Beslag
Het in beslaggenomen vleesmes, waarmee het bewezenverklaarde feit is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer omdat dit mes van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Vordering van de benadeelde partij
Ten aanzien van het tenlastegelegde heeft de benadeelde partij [vader slachtoffer], vader van het slachtoffer (hierna aangeduid als de vader) zich met een vordering tot immateriële schadevergoeding wegens onder andere shockschade, ter hoogte van € 5.000,- in het strafproces gevoegd.
De raadsman heeft de vordering betwist. Vooropgesteld dat de gevolgen begrijpelijk en invoelbaar zijn, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat shockschade voor toewijzing in aanmerking komt als die onderbouwd is door een verklaring van een deskundige. Nu dat in deze zaak ontbreekt, is de vordering niet eenvoudig van aard en dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn vordering. .
De rechtbank overweegt als volgt:
Uit de toelichting ter terechtzitting gegeven blijkt dat de vader van [slachtoffer] een zeer hechte band had met zijn nog thuiswonende zoon, zij waren "maatjes". Volkomen onverwachts is [slachtoffer] tijdens een avondje stappen in een café door een kennis van de familie op een zeer geweldadige wijze om het leven gebracht. Vader is vrijwel onmiddellijk na deze gebeurtenis met het door messteken toegetakelde en gereanimeerde lichaam van zijn zoon geconfronteerd.
De rechtbank acht het alleszins aannemelijk dat manier waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht en de wijze waarop de vader hiermee geconfronteerd is vlak na het gebeurde een onmetelijk verdriet en een grote schok bij hem heeft teweeggebracht. De vader van [slachtoffer] is door de zinloze en gewelddadige dood van zijn zoon voor het leven getekend. De leegte die door het gemis van [slachtoffer] in het gezin is ontstaan zal nooit meer worden opgevuld. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een verklaring van een deskundige, zoals door de raadsman nodig geacht, geen toegevoegde waarde te hebben.
De rechtbank zal, rekening houdend met de omstandigheden van dit geval, naar redelijkheid en billijkheid de hoogte van de immateriële schadevergoeding vaststellen op een bedrag van € 5.000,-.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van [vader slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 36f, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of ander is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Moord
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* beveelt de onttrekking aan het verkeer van een vleesmes;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [vader slachtoffer], (vader van het overleden slachtoffer) wonende te [adres, plaats], van een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van onherroepelijkheid van dit vonnis en betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [vader slachtoffer], voornoemd, een bedrag te betalen van € 5.000,-, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 50 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Aldus gewezen door:
mr. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. Feraaune en mr. Follender Grossfeld, rechters,
in tegenwoordigheid van mw. De Badts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2009.
Mr. Follender Grossfeld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0610/09-200112, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noord-West Veluwe, gesloten en ondertekend op 18 februari 2009.
2 Deskundigenrapport NFI dd 13 februari 2009 inzake sectie/pathologisch onderzoek,
dr. Soerdjibalie-Maikoe
3 Proces-verbaal van aanhouding, p. 18-20
4 Proces-verbaal, p. 76
5 Deskundigenrapport NFI DNA dd 24 februari 2009, ir. H.J.T. Jansen
6 Psychiatrisch rapport dd 11 augustus 2009 dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, p.12;
7 Proces-verbaal van verhoor van verdachte dd 23-01-09, p. 45
8 Proces-verbaal van verhoor van verdachte dd 28-12-08, p. 31
9 Proces-verbaal van verhoor van verdachte dd 28-12-08, p. 35
10 Proces-verbaal van verhoor van verdachte dd 28-12-08, p.36
11 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige C], p. 260 ev
12 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige B], p. 216 ev
13 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige D], p. 235 ev
14 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige E], p. 237 ev
15 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige C], p. 260 ev
16 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F], p. 233
17 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige D], p. 235
18 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige B], p. 217
19 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige G], p. 220 ev
20 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige A], p. 258
21 Proces-verbaal van verhoor verdachte dd 28-12-08, p. 36
22Psychologisch rapport dd 16 juli 2009 drs B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog;
23 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige A], p. 258-259
24 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige H], p. 255-257
25 Proces-verbaal van verhoor getuige [zoon verdachte], p. 296
26 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige C], p. 242
27 Proces-verbaal van bevindingen, p. 28
28 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige F], p. 233
29 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige D], p. 235
30 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige E], p. 237-240
31 Psychologisch rapport dd 24 maart 2009 drs S. Labrijn, psycholoog, p. 16, punt 4-5;