ECLI:NL:RBZUT:2009:BK3212

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1249 BBZ
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Tj. Gerbranda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in geschil tussen horecabedrijf en gemeente Zutphen over schuldsanering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen op 18 augustus 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekster, de uitbater van het horecabedrijf Wijnhuistoren, en de gemeente Zutphen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente van 7 juli 2009, waarin werd geweigerd om het schuldsaneringstraject door een ander bedrijf te laten uitvoeren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, gezien de belangen van verzoekster, die te maken had met een dreigend executoriaal beslag op haar inboedel.

De voorzieningenrechter droeg de gemeente op om binnen een week na de uitspraak een gesprek te organiseren tussen de gemeente, de aangewezen saneringsbegeleider en verzoekster. Daarnaast moest de gemeente binnen twee weken na de uitspraak een beslissing nemen op het bezwaarschrift van verzoekster, met inachtneming van de uitspraak. De voorzieningenrechter overwoog dat de afwijzing van het verzoek om wijziging van de voorwaarden van het bedrijfskrediet, dat eerder was toegekend, moest worden opgevat als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter wees het verzoek van verzoekster toe en veroordeelde de gemeente in de proceskosten van verzoekster, die in verband met haar beroep had moeten maken. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en de noodzaak om tijdig beslissingen te nemen in situaties waarin spoedeisend belang aanwezig is.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 09/1249 BBZ
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in
het geschil tussen:
[verzoekster]
te Zutphen,
verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen
verweerder.
1. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:8 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan
of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft verweerder aan verzoekster een bedrijfskrediet
krachtens het Besluit bijstandsverlening 2004 (Bbz 2004) toegekend onder de voorwaarde
dat de schuldsanering van verzoekster door Zuidweg en partners te Hilversum (hierna:
Zuidweg) wordt uitgevoerd.
Bij brief van 1 juli 2009 heeft BPJ Interim Consultancy (hierna: BPJ) namens verzoekster
aan verweerder verzocht toe te staan dat het saneringstraject door BPJ van Zuidweg wordt
overgenomen en afgerond. Bij brief van 7 juli 2009 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Namens verzoekster heeft mr. D.I.J. Snijders, advocaat te Tilburg, daartegen bezwaar
gemaakt. Namens verzoekster is tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 augustus 2009, waar verzoekster is verschenen,
bijgestaan door mr. Snijders. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B.
Buiting.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Aan de gestelde voorwaarden in het besluit van 28 oktober 2008 heeft verweerder artikel 38,
eerste lid, van het Bbz 2004 ten grondslag gelegd, waarin is bepaald dat het college bij de
bijstandsverlening verplichtingen oplegt die het college nodig acht voor een doelmatige
bedrijfs- of beroepsuitoefening.
Nu de gestelde voorwaarde om Zuidweg de schuldsanering uit te laten voeren een onderdeel
vormt van het besluit van 28 oktober 2008 en zijn grondslag vindt in het Bbz, dient de brief
van 1 juli 2009, waarin feitelijk een verzoek is gedaan om wijziging van de gestelde
voorwaarden in het besluit van 28 oktober 2008, opgevat te worden als een verzoek van
verzoekster om een nieuw besluit te nemen in de zin van artikel 1 :3, derde lid, van de Awb.
De afwijzing van dit verzoek door verweerder, zoals vervat in de brief van 7 juli 2009, moet
naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook worden beschouwd als een besluit in
de zin van artikel 1 :3, eerste en tweede lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter stelt vast, en zo is ter zitting bevestigd door de gemachtigde van
verzoekster, dat verzoekster met de brief van 4 augustus 2009 heeft beoogd bezwaar te
maken tegen het besluit van 7 juli 2009. Verweerder dient genoemde brief als zijnde een
bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 7 juli 2009 in behandeling te nemen en daarover
een beslissing te nemen.
Blijkens de stukken heeft Zuidweg de gegeven opdracht inmiddels teruggegeven en de
schuldbemiddeling voor verzoekster beëindigd.
Gelet op het spoedeisend belang, gelegen onder meer in het feit dat op 13 juli 2009 door de
belastingdeunvaarder executoriaal beslag is gelegd op de inboedel van de horecaonderneming
van verzoekster, met een geplande verkoop op 4 september 2009, ziet de
voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verweerder
zal worden opgedragen om binnen een week na dagtekening van deze uitspraak met
verzoekster en Zuidweg te bespreken of alsnog uitvoering kan worden gegeven aan het
besluit van 28 oktober 2008 en tevens om binnen 2 weken na dagtekening van deze uitspraak
een beslissing te nemen op haar bezwaar.
Nu het verzoek wordt toegewezen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die
verzoekster in verband met haar beroep heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit
proceskosten bestuursrecht worden 2 punten toegekend met wegingsfactor 1.
2. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- draagt verweerder op binnen een week na dagtekening van deze uitspraak een
gesprek tussen verweerder, Zuidweg en verzoekster te organiseren;
- draagt verweerder op binnen twee weken na dagtekening van deze uitspraak een
beslissing op het bezwaarschrift van verzoekster te nemen met inachtneming van
deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 41,00 aan verzoekster
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 644,00 ter zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2009.