“(…) - als het stamrecht wordt ondergebracht bij een verzekeraar in de zin van artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet LB, wordt deze verzekeraar voor de toepassing van artikel 23a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 beschouwd als degene van wie het stamrecht is bedongen;
- de verzekeraar van het stamrecht verklaart schriftelijk tegenover de inspecteur die bevoegd is ten aanzien van de werknemer, dat hij ermee akkoord gaat dat het recht wordt gelijkgesteld met een stamrecht als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB (…)”
4.8. Het ligt op de weg van de werknemer die gebruik wenst te maken van een stamrechtconstructie, zijn werkgever afdoende informatie te verschaffen opdat deze kan beoordelen of hij gehouden is loonbelasting over de te betalen vergoeding in te houden, zulks teneinde te voorkomen dat de werkgever in de toekomst wordt geconfronteerd met een naheffing van de Belastingdienst.
4.9. Aannemelijk is geworden dat Devo in het onderhavige geval mocht aannemen dat zij gehouden was om loonbelasting in te houden op de aan [gedaagde] te betalen bedragen. Hiervoor is het volgende redengevend.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij Devo schriftelijk heeft verzocht om betaling van de volledige bedragen op de derdenrekening van zijn advocaat ten behoeve van een stamrechtconstructie, maar stukken waaruit zou kunnen blijken dat de Belastingdienst een stamrechtvrijstelling heeft verleend, althans heeft ingestemd met bruto betalingen aan [gedaagde], althans de derdengeldrekening van zijn advocaat zijn niet genoemd of overgelegd. De brief van de Belastingdienst van 10 februari 2009 (geciteerd onder 2.5 van dit vonnis) - die Devo overigens eerst in juli 2009 van de advocaat van [gedaagde] heeft ontvangen - behelst slechts de voorwaarden waaronder de vergoedingen integraal ten behoeve van een stamrecht kunnen worden aangewend.
Hier komt bij dat geen stukken zijn overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het over te maken bedrag ook daadwerkelijk zou worden aangewend voor een stamrecht. Evenmin is gesteld dat dergelijke stukken aan Devo zijn verschaft. Onbetwist is gebleven de stelling van Devo dat [gedaagde] ten tijde van de betaling nog geen keuze had gemaakt tussen een lijfrente of een stamrecht. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is een offerte van DBV overgelegd, maar deze offerte kan vóór de betaling niet door Devo zijn gezien omdat zij dateert van ruim een maand na de betaling. Bovendien is de offerte gedaan onder voorbehoud van medische acceptatie en definitieve goedkeuring door de maatschappij en blijkt uit de offerte niet dat de volledige vergoedingen zullen worden aangewend voor de verzekering van een recht op periodieke uitkeringen. Het had van goed werknemerschap getuigt wanneer [gedaagde] Devo had voorzien van een schriftelijke bevestiging van de verzekeringsmaatschappij inhoudende dat de vergoedingen zullen worden aangewend voor de verzekering van een recht op periodieke uitkeringen, dat de vergoedingen rechtstreeks en zonder inhouding van loonbelasting en premies konden worden overgemaakt naar de verzekeraar, dat de verzekering van het recht op periodieke uitkeringen zal voldoen aan de voorwaarden, zoals die in artikel 11 lid 1 onder e Wet LB zijn gesteld en dat de uitkeringen op grond van de verzekering worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking, als bedoeld in artikel 10 lid 1 Wet LB.
Bij het ontbreken van de hiervoor bedoelde informatie bestond voor Devo geen zekerheid dat [gedaagde] de te betalen vergoedingen daadwerkelijk zou aanwenden ten behoeve van een stamrechtconstructie. Gezien deze onduidelijkheid is Devo terecht overgegaan tot het inhouden van loonbelasting en het betalen van de netto bedragen op de derdenrekening van de advocaat van [gedaagde] en heeft zij door inhouding van loonbelasting en afdracht daarvan aan de fiscus bevrijdend betaald. Hieraan doet niet af dat [gedaagde] Devo heeft meegedeeld dat het advocatenkantoor inhoudingsplichtige in de zin van de Wet LB zal zijn en het geld pas zal doorbetalen indien alle stukken ten behoeve van het stamrecht aanwezig zullen zijn. Daar behoefde Devo in de gegeven omstandigheden niet zonder meer mee in te stemmen.
4.10. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat Devo de wettelijke rente ten onrechte niet over de volledige bedragen, maar over de bedragen minus de loonbelasting heeft vergoed. Devo heeft in reactie hierop ter zitting aangeboden het betreffende bedrag van € 5.806,27 aan [gedaagde] te betalen. Na voldoening van dit bedrag is het vonnis van 24 september 2008 volledig nagekomen en kan [gedaagde] geen beroep meer doen op zijn executiebevoegdheid. Ook in het geval het resterende bedrag niet betaald zou worden, geldt dat [gedaagde] misbruik van zijn executiebevoegdheid maakt door het vonnis ten uitvoer te leggen omdat het beslag, gelet op het geringe bedrag dat Devo nog aan [gedaagde] dient te betalen, bovenmatig is. Gesteld is immers dat het beslag dat nog onder Martens Beton B.V. rust € 84.84.969,17 betreft.
4.11. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot het met onmiddellijke ingang opheffen van de executoriale beslagen zal worden toegewezen ten aanzien van het enige, nog niet opgeheven derdenbeslag onder Martens Beton B.V. De gevorderde dwangsom zal niet over deze vordering worden toegewezen, omdat het beslag met het doen van de uitspraak zal zijn opgeheven, aangezien het vonnis - zoals gevorderd - uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
4.12. Het voorgaande leidt er tevens toe dat de vordering tot het met onmiddellijke ingang staken van de executie van het vonnis van 24 september 2008 zal worden toegewezen. De gevorderde de dwangsom zal worden beperkt. Het bedrag van de op te leggen dwangsom staat in een redelijk verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde prikkelende werking van de dwangsomoplegging.
4.13. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld zal worden afgewezen, omdat een voorziening die de rechtstoestand tussen partijen vaststelt naar haar aard niet voorlopig is en dus niet in het kader van deze procedure gegeven kan worden.
4.14. De overige stellingen en weren behoeven geen behandeling, omdat zij in hetgeen hiervoor is overwogen geen verandering kunnen brengen.
4.15. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze kosten worden aan de zijde van Devo tot op heden begroot op:
explootkosten € 73,02
griffierecht € 262,00
salaris advocaat € 816,00
totaal € 1.151.02