Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 96468 / KG ZA 08-287
Vonnis in kort geding van 25 juni 2009
de rechtspersoon naar Duits recht
INTERGRAFICA PRINT & PACK GmbH,
gevestigd te Essen, Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. C.B. Gaaf te Zutphen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DRENT GOEBEL B.V.,
gevestigd te Eerbeek, gemeente Brummen,
gedaagde,
advocaat mr. T. Papachatzidis te Hilversum.
Partijen zullen hierna IPP en Drent Goebel genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, betekend op 3 september 2008
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 21 oktober 2008
- de akte eiswijziging/eisvermeerdering van IPP
- de pleitnota van IPP
- de pleitnota van Drent Goebel
- de aanhouding ten behoeve van het beproeven van een regeling in der minne
- de brief van mr. Gaaf d.d. 4 mei 2009, inhoudende dat partijen geen overeenstemming
hebben kunnen bereiken en dat wordt verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. IPP levert complete systemen en bijbehorende onderdelen en materialen aan de print- en verpakkingsindustrie. Daarnaast bestaan de activiteiten van IPP uit het aanbieden van diensten op het gebied van de technical consultancy en de technical service.
2.2. Drent Goebel ontwerpt, vervaardigt, reviseert en verkoopt machines, in het bijzonder voor de grafische industrie. Tot 9 januari 2006 luidde de statutaire naam van Drent Goebel: Drent Graphic Machines B.V.
2.3. Bij e-mail van 1 april 2005 heeft [naam medewerker] namens Drent Graphic Machines – voor zover hier van belang – het volgende aan [naam medewerker A] van IPP bericht:
“(…)
Wie gestern und heute telefonisch zwischen IPP und Drent Goebel diskutiert, erklärt Drent Goebel sich im Prinzip bereit sich am Finanzierungsrisiko der IPP den wir IPP kreditieren met 50% im Form einer Rückkaufgarantie zu beteiligen, auf Grund der Drent Goebel vorgelegte Abschreibungstabelle (Bill of Interest dated 01.04.2005, referenz 981-04-11059).
Die genaue Details und Wortlaut über diese Verpflichtung werden noch besprochen zwischen Drent Goebel und IPP.
(…)“.
2.4. Bij e-mail van 15 april 2005 heeft [naam medewerker A] namens IPP – voor zover hier van belang – het volgende aan [naam medewerker] van Drent Goebel bericht:
“(…)
Wir möchten noch einmal ausdrücklich darauf hinweisen, dass dieses Dokument nicht nur die im Verlauf der vergange Monate zwischen unseren Häusern besprochenen und vereinbarten Bedingungen berücksichtigt, sondern darüber hinaus auch, und dies bezieht sich insbesondere auf die Rücknahmeverpflichtung, die Grundlage für die von unserem Vorstand erhaltene Genehmigung zur Finanzierung bildet. Sollte Drent jetzt bereits gemachte Zusagen zurückziehen, so ist die Vorstandgenehmigung unweigerlich hinfällig und wir können den Vorgang sofort und endgültig schliessen.
(…)“.
2.5. Op 25 april 2005 heeft Drent Goebel aan IPP verkocht een Variable Sleeve Offset Printing Press, model VSOP 520, 8-colours, hierna mede te noemen: de machine, voor een bedrag van € 1.891.000,--. Deze koopovereenkomst is neergelegd in een brief van IPP aan Drent Goebel d.d. 25 April 2005, met als kenmerk: Our Order no. 981-05-90.234, en in de orderbevestiging van Drent Goebel bij brief van 25 april 2005 met kenmerk: Confirmation to your purchase order no. 981-05-90.234. Deze brieven houden – voor zover hier van belang – het volgende in:
de brief van IPP:
“(…)
7.0 Repurchase Obligation
Drent Graphic Machines BV (hereinafter referred tot as DG) shall repurchase the
VSOP 520 as defined in Annex 1 if Intergrafica Print & Pack GmbH
Druckmaschinenvertrieb (hereinafter referred to as IPP) notifies DG that
Supergráfica S.A. de C.V., Mexico does not fulfill its payment obligations agreed
upon with IPP according to IPP’s Order Confirmation No. 981-05-90.234 dated
15.04.2005 under the following terms and conditions:
1. DG shall repurchase and pay to IPP 50% of the outstanding capital
amount to be paid by Supergráfica S.A. de C.V., Mexico to IPP,
calculated on the basis of the 5 years repayment schedule not later than
30 days (i) after receipt of notification from IPP to DG that Supergráfica
S.A. de C.V., Mexico had not fulfilled its payment obligations towards
IPP and (ii) after IPP has physically handed over the VSOP 520 to DG in
Mexico or after IPP has handed over the respective warehouse receipt to
DG.
After shipment, IPP will submit to DG a copy of the corresponding Bill
of Interest.
2. IPP and DG both undertake to use their best efforts to sell the press
repurchased to another customer. The seller of the press repurchased, be
it IPP or DG, shall pay to the other party pro rata 50 % of the net sales
price not later than 10 days after receipt of the respective customer
payment. The net sales price shall be calculated by
proportionally deducting from the gross sales price paid by the customer
costs for service, transport, fitters assistance, commission etc.
For the purposes of calculating the net price the seller of the press
repurchased shall submit to the other party a satisfactory documentation
evidencing the costs mentioned hereabove.
(…)
13.0 Delivery condition and special instructions
The realization of the order shall be bindingly covered by the encloses General Conditions of Supply to the extent as the are not in contradiction with the conditions of your professional association and not amended by this order. You agree, irrespective of your general delivery conditions, to extend the warranty also to those parts purchased from your subcontractors.
(…)”
de brief van Drent Goebel:
“(…)
Further to your request, hereby we would like tot confirm our acceptance of your purchase order number 981-05-90.234 for country of destination Mexico, according to the conditions set forth in the said document.
As previously discussed and agreed with you, we would like to point out the following in relation to this purchase order:
(…)
7.0 Repurchase Obligation
The amount and course of your financial claim on Supergráfica concerning this order corresponds with the Bill of interest, ref. 981-04-11059 sent to Mr. [naam medewerker] on April 1st, 2005 by email.
(…)”.
2.6. De van de tussen partijen gesloten overeenkomst deeluitmakende General Conditions houden – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…)
13. ARBITRATION AND LAW APPLICABLE
13.1 Any dispute arising out of the Contract, shall be finally settled, in accordance with
the Rules of Conciliation and Arbitration of the International Chamber of
Commerce, by one or more arbitrators designated in conforming with those Rules.
13.2 Unless otherwise agreed, the Contract shall be governed by the law of the
Vendor’s country.
(…)”.
2.7. IPP heeft voormeld bedrag van € 1.891.000 aan Drent Goebel voldaan.
2.8. IPP heeft de machine onder eigendomsvoorbehoud doorverkocht aan Supergráfica, S.A. de C.V., gevestigd te Naucalpan, Mexico, hierna mede te noemen: Supergrafica. In de hiervan opgemaakte schriftelijke koopovereenkomst d.d. 15 april 2005 is neergelegd, dat Supergrafica van de koopprijs ad € 2.200.000,-- een bedrag van € 645.000,-- bij vooruitbetaling diende te voldoen en een bedrag van € 15.000,-- bij wege van orderbevestiging. De resterende € 1.540.000,00 diende Supergrafica te voldoen in 48 maandelijkse termijnen vanaf 30 september 2006, te vermeerderen met een contractuele rente van 7% per jaar.
2.9. Supergrafica heeft voormelde bedragen van € 645.000,-- en € 15.000,-- aan IPP voldaan. De maandelijkse termijnen en de contractuele rente heeft Supergrafica ondanks aanmaning in der minne onbetaald gelaten.
2.10. Bij brief van 15 juni 2007 heeft IPP – voor zover hier van belang – het volgende aan Drent Goebel bericht:
“(…)
Betr: Unsere Bestellung Nr. 981-05-90.234 vom 25. April 2005
VSOP 520, Machinen-Nr. 1170
Endkunde: Supergráfica S.A. de C.V., Mexico
(…)
wie bereits anlässlich unseres Telefonates vom 11.06.2007 informier, ist der Kunde seinen Zahlungsverpflichtungen aus diesem Auftrag uns gegenüber noch immer nicht nachgekommen.
(…)
Wir sehen das Vorgehen unsererseits in Übereinstimmung mit der seitens Drent Goebel B.V. im Rahmen dieses Auftrages abgegebenen Erklärung über Ihre Rückkaufverpflichtung und gehen daher auch von Ihrer uneingeschränkter Zahlungsbereitschaft aus für den Fall, dass Ihnen das Verfügungsrecht über die Maschine übertragen werden sollte.
Ihre hieraus resultierende Zahlungsverpflichtung beträgt 50 % des Kapitalaussenstandes in Höhe von total EUR 1.540.000,-- (vgl. Anhang zu unserer Email vom 01.04.2005) und beläuft sich uns gegenüber somit auf EUR 770.000,--.
Wir bitten Sie, uns auf beigefügter Kopie dieses Schreibens eine rechtsverbindliche Unterschrift zur Bestätigung für dieses Vorgehen zu geben.
(…)“.
2.11. Bij brief van 6 juli 2007 heeft Drent Goebel – voor zover hier van belang – het volgende aan IPP bericht:
“(…)
The contract between Intergrafica Print & Pack GmbH (IPP) and Drent Goebel BV (DG) with regard to the sale and purchase of a VSOP printing machine, constitutes a repurchase obligation voor DG. The buy back can be forced in case your customer to whom the machine is delivered fails to meet her financial obligations towards you, related to the said contract. In such a case DG is obligated to buy back the machine and reimburse IPP for 50% of the outstanding amount to be paid by Supergrafica.
In your letter to Supergrafica you state that she did not pay any amount as from September 30th last year. We are a bit astonished that after so many months you have started to prepare legal measures in order to collect the overdue payments.
Our repurchase obligation is based on the assumption that is diminishes in time according to the depreciation of the machine. The said clause is referring to a 5 years decline.
We therefore must emphasize that our obligation amounts 50% of the outstanding capital but limited to a straight decrease over a period of 5 years. In case we are enforced to repurchase the machine at the end of September this year, our reimbursement is maximized to an amount of Euro 616.000,= (80% of 50% of Euro 1.540.000).
The sooner the machine can be physically taken back, the higher the marketvalue and the lower the loss on this transaction will be.
(…)”.
2.12. Op 3 juli 2007 is door IPP voor de bevoegde Mexicaanse rechtbank veroordeling gevorderd van Supergrafica tot betaling van de vervallen maandtermijnen, the promissory notes.
2.13. Bij brief van 27 juli 2007 heeft IPP – voor zover hier van belang – het volgende aan Drent Goebel bericht:
“(…)
We acknowledge receipt of your letter dated July 6, 2007.
You correctly described the conditions under which Drent Goebel B.V. is obliged to repurchase the machine and pay Intergrafica Print & Pack GmbH (…).
However, we have contradict your assumption that such a repurchase has to consider a depreciation of the machine as well. We therefore have to reject your unilateral interpretation of said clause 7.0
(…)”.
2.14. Bij brief van 28 augustus 2007 heeft Drent Goebel – voor zover hier van belang – het volgende aan IPP bericht:
“(…)
I refer to your letter of July 26, 2007 with regard to your Purchase Order no 981-05-90.234 dated April 25, 2005.
Althought the contract doesn’t refer tot a depreciation schedule, we have agreed upon a repurchase of the VSOP printing machine based on a financial agreement between yourselves and Supergrafica with effective monthly installments.
(…)”.
2.15. Op 3 september 2007 heeft Supergrafica bij het International Court of Arbitration te Parijs, hierna mede te noemen: het ICC, de ontbinding van de met IPP gesloten koopovereenkomst gevorderd, met vergoeding van de door haar geleden schade en teruggave van de promissory notes. IPP heeft Drent Goebel bij brief van 23 oktober 2007 op de hoogte gesteld van de tegen haar ingestelde vordering, met bijvoeging van het volledige procesdossier.
2.16. Op 7 december 2007 heeft IPP in de procedure bij het ICC een conclusie van antwoord genomen en tevens een reconventionele vordering ingesteld, strekkende tot betaling van de openstaande betalingstermijnen.
2.17. Bij brief van 19 februari 2008 heeft IPP – voor zover hier van belang – het volgende aan Drent Goebel bericht:
“(…)
Please be informed that Supergrafica, S.A. de C.V. (“Supergrafica”) has expressed a serious interest in reaching a settlement agreement with Intergrafica Print & Pack GmbH Druckmaschinenvertrieb (“IPP”) and MAN Ferrostaal Mexico, S.A. de C.V. (“MFM”). We enclose a copy of the draft Settlement Agreement which we have prepared and which we consider to be the terms of settlement. We plan to send the draft Settlement Agreement to Supergrafica shortly for its review and comments. Should you have any comments with respect to the draft Settlement Agreement, we would appreciate receiving those too.
You will note from the draft Settlement Agreement that it is envisaged that Supergrafica return the Drent CSOP 520 offset printing press to IPP. Supergrafica has expressed its strong wish that this be done before the end of February 2008 as it is close to bankruptcy and would like to avoid paying another month of rent for the premises. We would be willing to comply with Supergrafica’s request and dismantle and transport the printing press before the end of this month. (…) We would appreciate if you could confirm your availability in this respect.
(…)”.
2.18. Bij ongedateerde brief, ontvangen door IPP op 26 februari 2008, heeft Drent Goebel – voor zover hier van belang – het volgende aan IPP bericht;
“(…)
We received the draft settlements agreement between IPP/Manferrostaal Mexico en Supergrafica. We do not have any comments on the content and hopefully you can close this issue as soon as possible.
(…)”.
2.19. Bij e-mail van 27 februari 2008 heeft IPP – voor zover hier van belang – het volgende aan Drent Goebel bericht:
“(…)
We confirm the receipt of your dateless letter and have noted that DG does not have any comments on the content of the draft Settlement Agreement.
As regards the presence of one of your service engineers during the dismantling of the machine our comment was more to be understood as a suggestion from our side. No purchase order for such an intervention would be issued by IPP. In fact the cost/expense would be considered in connection with the resale of the machine (see our Purchase Order, Article 7.0, point 2).
(…)”.
2.20. Bij e-mail van 31 maart 2008 heeft IPP – voor zover hier van belang – het volgende bericht:
“(…)
We have the intention to sign the Settlement Agreement with the customer on April 22/23, 2008 in Mexiko.
(…)”.
2.21. Bij brief van 15 april 2008 heeft Drent Goebel – voor zover hier van belang – het volgende aan IPP bericht:
“(…)
We regard to your draft settlement agreement with Supergrafica SA, I would like to reply to your previous e-mail, dated 27th February 2008.
You are obviously drawing the conclusion that under the existing circumstances, Drent Goebel BV is obliged to repurchase your VSOP 520.
From all the documents you have provided us with, including amongst other the ICC- documents, we cannot conclude that Supergraphica SA de CV is unable to pay, nor can we see if you have taken any debt collection actions or if you have presented the debt tot the guarantor.
From the documents sent to us it clearly seems that Supergrafica is unwilling to make payments, based on alleged defaults by IPP in the performance of its contractual obligations.
(…)
As we have duly fulfilled our contractual obligations towards IPP, we see no basis under which we are obliged to take back your VSOP 520.
(…)
In this respect we note that we have already presented you with a potential customer located in Germany who at that time (February this year) was willing to purchase your printing machine for practically the entire outstanding amount. You rejected this.
(…)”.
2.22. Bij faxbrief van 8 mei 2008 heeft IPP – voor zover hier van belang – het volgende aan Drent Goebel bericht:
“(…)
We refer to our above mentioned Order No. 981-05-90.234 and herewith inform you that Supergrafica S.A. de C.V. has not fulfilled its payment obligations. In accordance with our Purchase Order dated April 25th, 2005 and as a consequence of the above we have started the dismantling of the printing press on May 5th, 2008.
Having finalised the dismantling of the above mentioned printing press the latter will be transported tot an adequate Mexican warehouse. The respective warehouse receipt will be handed over to you immediately after receipt.
According tot the Mexican regulations, the contract for storage has to be concluded with a local company, while the ownership of and the control over the printing press remains with you. The corresponding warehouse charges will be invoiced to you.
(…)”.
2.23. Bij brief van 29 mei 2008 heeft IPP aan Drent Goebel bericht, dat zij Drent Goebel aan de terugkoopverplichting houdt en heeft IPP haar verplichting om de warehouse receipt aan Drent Goebel te overhandigen opgeschort.
2.24. Bij brief van 1 juli 2008 heeft Drent Goebel aan IPP voorgesteld om de machine terug te kopen voor een bedrag van € 620.000,--, welk voorstel zij bij brief van 7 juli 2008 heeft herhaald.
2.25. Bij brief van 9 juli 2008 heeft mr. Koppenol-Laforce namens IPP – voor zover hier van belang – het volgende aan Drent Goebel bericht:
“(…)
1 Intergrafica Prints&Pack GmbH (“IPP”) has instructed me to react to your letter of 1 July 2008 and of 7 July 2008
2 IPP does not quite understand why Drent Goebel makes offers for the repurchase or requests permission for resale. The repurchase price follows clearly from the Clause 7.0 sub 1 of the Purchase Order of 25 April 2005 of IPP ( “PO”) and has been notified to Drent Goebel as early as June 2007. It is € 770,000 (…). As from that same date IPP consequently offered to deliver the VSOP 520 against payment of that price. As follows from Clause 7.0 sub 2 Drent Goebel had the obligation to resell the VSOP 520 without needing any permission of IPP.
3 From that same Clause 7.0 it follow that the repurchase is unconditional as soon as Supergräfica stops payments and IPP notifies Drent Goebel thereof. Drent Goebel therefore has no right to impose conditions for the repurchase as Drent Goebel did in its letter of 1 July 2008 and earlier letters.
4 As follows the above and earlier correspondence IPP agrees with Drent Goebel that the repurchase amount is € 770,000 as follows from Clause 7.0 sub 1 of the PO, although it does not accept your calculation method.
(…)
6 IPP can also not agree with your statement that IPP has to bear the costs of shipping the VSOP 520 to your factory at Eerbeek. Clause 7.0 sub 1 PO clearly states that IPP may hand over the ownership of the VSOP 520 in Mexico.
(…)
8 IPP, further to the repurchase price and the 50% of the net sale price as calculated in accordance with Clause 7.0 sub 2 PO hereby claims the costs of the warehouse storage as notifed to you by IPP in its letter of 8 May 2008. Starting 16 May 2008 the storage costs per calendar month of 31 days amount the approximately
€ 2,109,72, which amount has to be increased with the legal commercial interest of Article 6:119a of the Dutch Civil Code and this up until the present day amounts to at least € 3,760,72. The daily costs of storage will be recurrent as long as the VSOP 520 is stored there and are therefore further pro memorie.
9 If Drent Goebel is able to conclude a sales agreement with a new customer (…), Drent Goebel shall be enabled to deliver because IPP shall cooperate by handing over the warehouse receipt of the warehouse in Mexico where the VSOP 520 is currently stored. This has been expressed by IPP since Juni 2007. However, because of the clear refusal of Drent Goebel time after time (…) to pay the full repurchase price and the conditions imposed upon IPP that are nog in the PO, IPP had valid reasons to make such cooperation dependent on the fact that IPP must be certain that it will receive the € 770,000 increased with legal commercial interest of Article 6:119a of the Dutch Civil Code as of 6 July 2007, the costs of storage (see before at no 8) and its 50% share of the net sales price as calculated in accordance with Clause 7.0 sub 2 of the PO. This behaviour of Drent Goebel also makes that Drent Goebel acted in breach and automatically was in default (‘verzuim”) as of 6 July 2007.
(…)”.
2.26. Bij brief van 11 juli 2008 heeft Drent Goebel – voor zover hier van belang – het volgende aan mr. Koppenol bericht:
“(…)
Hierbij wensen wij kort te reageren op uw faxbrief van 9 juli jl.
Ik refereer aan onze brieven en e-mails, gestuurd ter attentie van Uw cliënte Intergrafica Print & Pack GmbH (IPP), waaronder die van 15 april jl.
Zoals reeds toegelicht stelt Drent Goebel BV (DG) zich op het formele standpunt dat onder de huidige omstandigheden wij niet gebonden zijn aan enige terugkoopverplichting. Blijkens de stukken die IPP ons ter hand heeft gesteld is er geen sprake van het verwezenlijken van het debiteurenrisico.
Er is daarentegen sprake van een dispuut omtrent de door IPP geleverde drukmachine.
(…)
Hier ziet de terugkoopverplichting zoals die tussen DG en IPP is afgesproken natuurlijk niet op.
(…)”.
3.1. IPP vordert – na wijziging/vermeerdering van eis – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. Drent Goebel zal veroordelen tot nakoming van clausule 7 lid 1 van de koopovereenkomst en wel als volgt:
2. tot zekerheidsstelling binnen 7 dagen na dit vonnis door middel van een bankgarantie van een Nederlandse te goeder naam en faam bekendstaande bank voor een somma van EUR 770.000,--, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf 6 juli 2007, dan wel vanaf een datum door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, met een geldigheid van veertien (14) dagen na overhandiging van de warehouse receipt door IPP aan Drent Goebel, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 15.000,-- per dag of gedeelte daarvan waarop Drent Goebel in gebreke blijft met het stellen van een bankgarantie die voldoet aan bovengenoemde voorwaarden, dan wel een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen;
3. tot onmiddellijke betaling van EUR 770.000,--, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf 6 juli 2007, dan wel vanaf een datum door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, tegen afgifte door IPP van de warehouse receipt aan Drent Goebel;
4. tot betaling van EUR 770.000,--, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf 6 juli 2007, dan wel vanaf een datum door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, binnen 30 dagen na afgifte van de warehouse receipt door IPP aan Drent Goebel;
5. Drent Goebel zal veroordelen tot nakoming van Clausule 7 lid 2 van de koopovereenkomst en wel als volgt:
6. om wekelijks op vrijdag verslag te doen van de verkoopinspanningen zoals bedoeld in clausule 7 lid 2 van de Koopovereenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 15.000,-- per dag of gedeelte daarvan waarop Drent Goebel hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, dan wel een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen;
7. om de koper van de machine te instrueren dat de koopprijs voor de machine op een notariële derdenrekening van een in Nederland te goeder naam en faam bekendstaande notaris wordt gestort en terstond de naam aan IPP mee te delen;
8. om deze notaris te instrueren dat de notaris aan IPP en Drent Goebel onmiddellijk kennis zal geven van de bijschrijving van het gestorte bedrag;
9. om de notaris te instrueren dat na de door Drent Goebel te overleggen schriftelijke verklaring van de koper dat de eigendom van de machine op de koper is overgegaan (“Mededeling van eigendomsovergang”) de notaris het van de koper ontvangen bedrag voor de respectievelijke aandelen van gerechtigdheid tot dat bedrag voor IPP en Drent Goebel dient aan te houden;
10. om binnen 7 dagen nadat de eigendom van de machine aan de koper is verschaft de notaris en IPP gelijktijdig mee te delen hoe de koopsom verdeeld moet worden (“Mededeling van verdeling”) waarbij aan IPP voldoende bewijzen van de kosten moeten worden verstrekt in overeenstemming met clausule 7 lid 2 van de koopovereenkomst;
11. om de notaris te instrueren dat slechts volledige uitbetaling aan Drent Goebel en IPP kan plaatsvinden als IPP schriftelijk heeft bevestigd in te stemmen met de mededeling van verdeling, dan wel uitbetaling slechts kan geschieden voor het deel waarmee IPP heeft ingestemd;
12. om de notaris te instrueren dat als Drent Goebel niet binnen 7 dagen nadat de mededeling van eigendomsovergang is gedaan een mededeling van verdeling heeft gedaan, 50% aan IPP uitbetaald moet worden en 50% aan Drent Goebel;
13. tot betaling van een dwangsom van EUR 15.000,-- per dag of gedeelte daarvan, dan wel een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen, indien Drent Goebel geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met een of meer verplichtingen zoals genoemd onder nr. 5-12 hiervoor;
14. mr. M.E. Koppenol-Laforce, advocaat te Rotterdam, aan zal wijzen als vertegenwoordiger in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW van Drent Goebel voor het geven van de instructies aan de notaris als bedoeld onder nr. 8-12 hiervoor;
15. Drent Goebel zal veroordelen tot betaling van de opslagkosten tot en met 31 september 2008 ter hoogte van EUR 9.391,67, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum waarop elke maandelijkse termijn opeisbaar is geworden;
16. Drent Goebel zal veroordelen tot betaling van een voorschot van de opslagkosten vanaf 1 oktober 2008 tot en met 30 november 2008 ter hoogte van EUR 4.151,39;
17. Drent Goebel zal veroordelen in de kosten van deze procedure, die van het conservatoir beslag daarin begrepen.
3.2. Drent Goebel voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Drent Goebel heeft allereerst aangevoerd, dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is van de onderhavige zaak kennis te nemen, omdat de vraag of de voorzieningenrechter rechtsmacht toekomt wordt beheerst door de EEX-Vo en er geen sprake is van een vordering om een feitelijke of juridische situatie te handhaven ter bewaring van rechten waarvan de erkenning langs andere weg wordt gevraagd voor de rechter die kennis neemt van het bodemgeschil.
4.2. Op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie EG in de zaak Van Uden/Deco-Line in NJ 1999,339 kan de kort geding rechter aan artikel 31 EEX Vo bevoegdheid ontlenen om voorlopige of bewarende maatregelen te treffen, ook indien partijen, zoals in deze zaak, een uit een overeenkomst voortspruitend geschil rechtsgeldig aan de overheidsrechter hebben onttrokken om dit aan het oordeel van een scheidsgerecht te onderwerpen, mits het onderwerp van de gevraagde maatregelen valt onder het toepassingsgebied van de EEX-Vo.
Wat betreft dat laatste, het onderwerp van het onderhavige kort geding is zonder twijfel een burgerlijke en handelszaak in de zin van artikel 1 EEX-Vo. Aan die voorwaarde is dus voldaan.
4.3. Drent Goebel is gevestigd in het arrondissement Zutphen in Nederland. Zij is dus gedagvaard voor de voorzieningenrechter van haar woonplaats, in de zin van artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), op grond van welk artikel de Nederlandse voorzieningenrechter zijn bevoegdheid onder artikel 31 EEX-Vo in dit geval dient te baseren.
4.4. In een geval als het onderhavige verlangt het Hof van Justitie EG overigens dat sprake is van een reële band tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de voorzieningenrechter. De gevraagde voorzieningen betreffen in wezen de nakoming door Drent van contractuele verplichtingen. Al die voorzieningen – de nakoming van de pretense terugkoopverplichting en de daarmee samenhangende verbintenis om inspanningen te verrichten de machine aan een derde te verkopen - dienen door Drent in en vanuit Nederland te worden uitgevoerd. Op alle onroerende zaken van Drent in Nederland, in het bijzonder de bedrijfsgebouwen, heeft IPP beslag doen leggen. IPP vordert maatregelen die de voorzieningenrechter bevoegd is te geven krachtens artikel 254 Rv. Waar ook aan deze voorwaarde is voldaan, is de Nederlandse voorzieningenrechter in dit geval zonder meer bevoegd tot het treffen van voorlopige of bewarende maatregelen in de zin van artikel 31 EEX-Vo.
4.5. Onder voorlopige of bewarende maatregelen in de zin van artikel 31 EEX-Vo moeten maatregelen worden verstaan, die bedoeld zijn om een feitelijke of juridische situatie te handhaven ter bewaring van rechten waarvan erkenning langs andere weg wordt gevraagd voor de rechter die kennis neemt van het bodemgeschil. Het toestaan van dergelijke maatregelen vergt van de rechter, zo heeft het Hof van Justitie EG bepaald, bijzondere behoedzaamheid. Hij dient aan zijn toestemming zo nodig voorwaarden en modaliteiten te verbinden, die het voorlopige of bewarende karakter van de door hem bevolen maatregelen garanderen.
4.6. Betaling van een voorschot op een contractuele tegenprestatie kan niet als voorlopige maatregel worden aangemerkt, tenzij gegarandeerd is dat het toegewezen bedrag aan de verweerder wordt terugbetaald, indien de eiser in het bodemgeschil in het ongelijk wordt gesteld en de gevorderde maatregel slechts betrekking heeft op bepaalde vermogensbestanddelen van de verweerder die zich in de territoriale bevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter (zullen) bevinden.
IPP heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven dat zij bereid is een garantie te geven voor de terugbetaling van bedragen, waarvan zij als voorlopige voorziening betaling vordert. De vorderingen hebben voorts slechts betrekking op vermogensbestanddelen van Drent Goebel in Nederland.
De vorderingen onder 3.1 deel I en deel III vallen aldus in ieder geval binnen het kader van artikel 31 EEX-Vo.
4.7. Het gevorderde onder 3.1 deel II betreft de verdere nakoming van de gesloten overeenkomst op verbeurte van dwangsommen. Deze vordering is slechts toewijsbaar, indien ook dienaangaande het voorlopige karakter van deze maatregel kan worden gegarandeerd. Dat is mogelijk wanneer ook aan deze voorziening de voorwaarde van de door IPP aangeboden bankgarantie wordt verbonden, in dit geval voor de kosten die voor Drent gemoeid zijn bij haar inspanningen om de machine te verkopen.
4.8. Kern van het geschil tussen partijen is de uitleg van artikel 7.0 van de tussen partijen gesloten overeenkomst. De vraag waar het, kort samengevat, om gaat is of uit deze bepaling volgt dat Drent Goebel in de gegeven omstandigheden gehouden is tot nakoming van de daar geregelde terugkoopverplichting van de Variable Sleeve Offset Printing Press, model VSOP 520, 8-colours.
4.9. Partijen hebben in de overeenkomst een rechtskeuze gedaan voor Nederlands recht.
Naar Nederlands recht kan de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld niet worden beantwoord op grond van alleen maar de taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar komt het aan op de zin die partijen in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs aan de bepalingen mogen toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mogen verwachten, in welk verband van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van partijen mag worden verwacht. Wel is de taalkundige betekenis die de bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang. Bij de uitleg zijn alle omstandigheden van het concrete geval van beslissende betekenis, gewaardeerd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.10. Partijen zijn beide internationaal actieve ondernemingen en vormen als zodanig onderdeel van grote concerns. Door Drent Goebel is niet betwist dat door partijen uitvoerig is onderhandeld over de inhoud van het onderhavige schriftelijke contract en in het bijzonder ook over artikel 7.0 van het contract. Nadat de huidige tekst was geformuleerd heeft IPP in haar e-mailbericht van 15 april 2005 (sub 2.4) aangegeven daarin geen wijzigingen meer te willen accepteren, waarbij zij met zoveel woorden heeft verwezen naar het in artikel 7.0 bepaalde over de terugkoopverplichting, dit zelfs op straffe van het niet tot stand komen van de overeenkomst. Gezien deze stelligheid was het voor Drent Goebel duidelijk dat IPP zeer hechtte aan de gekozen bewoordingen van de clausule. Aan die bewoordingen heeft Drent Goebel zich vervolgens onvoorwaardelijk gecommitteerd. Gelet op deze omstandigheden dient in rechte aan de tekst van de clausule zwaarwegende betekenis te worden toegekend.
4.11. Al vrij spoedig na de levering van de machine zijn betalingsachterstanden ontstaan aan de zijde van Supergrafica. IPP heeft Drent Goebel daarvan op de hoogte gesteld. Partijen hebben vervolgens gezamenlijk een bezoek gebracht aan Supergrafica in Mexico. Toen en nadien gedane betalingsbeloften werden door Supergrafica niet nagekomen.
Bij brief van 15 juni 2007 (sub 2.10) heeft IPP voor het eerst aanspraak gemaakt op de terugkoopverplichting van Drent Goebel.
In reactie daarop heeft Drent Goebel bij brief van 6 juli 2007 (sub 2.11) deze terugkoop-verplichting als zodanig zonder enig voorbehoud erkend, althans zonder te stipuleren dat zij tot die terugkoop uitsluitend zou zijn gehouden in geval van betalingsonmacht aan de zijde van Supergrafica, maar niet in geval van betalingsonwil. Wel heeft zij in die brief naar voren gebracht dat rekening gehouden zou moeten worden met een lineaire afschrijving van de machine sinds de aflevering. Drent Goebel heeft in haar brief van 28 september 2007 (sub 2.14) overigens erkend dat in de betreffende contractsbepaling zelf voor die stelling echter geen enkele grond aanwezig is.
Op geen enkele wijze heeft Drent Goebel feitelijk onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt, dat zij in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs deze uitleg aan de bepalingen mocht toekennen dan wel dat zij dit redelijkerwijs van IPP mocht verwachten. Dit klemt te meer nu enerzijds Drent Goebel op die uitleg in haar latere correspondentie met IPP ook niet meer is teruggekomen en anderzijds de lineaire afschrijving niet correspondeert met het betalingsschema van Supergrafica, dat Drent Goebel te voren kende. Dit is van belang, aangezien vaststaat dat het de bedoeling van partijen was dat zij het financieringsrisico gelijkelijk zouden dragen als Supergrafica haar financiële verplichtingen jegens IPP niet zou nakomen. Bij toepassing van een lineaire afschrijving, is van zo'n gelijkelijk het risico dragen echter geen sprake.
4.12. Voor de stelling van Drent Goebel dat de terugkoopverplichting alleen zou gelden bij faillissement of betalingsonmacht en niet bij betalingsonwil valt op zichzelf geen steun te vinden in de bewoordingen van artikel 7.0. Daar staat alleen “does not fulfill its payment obligations” zonder dat daar enige beperking aan is gekoppeld. Aanvankelijk heeft Drent Goebel ook niet het standpunt ingenomen dat de bepaling aldus zou moeten worden uitgelegd. Dat neemt overigens niet weg dat Drent Goebel redelijkerwijs mocht verwachten dat Supergrafica door IPP op haar verplichtingen zou worden aangesproken en aldus heeft zij zich ook jegens IPP uitgelaten in haar brief van 6 juli 2007 (sub 2.11). Naar uit diezelfde brief blijkt maakte zij haar terugkoopverplichting van dergelijke incasso-activiteiten echter niet afhankelijk en drong zij impliciet aan op een snelle terugname van de machine om zodoende het verlies op de transactie te beperken.
4.13. Vaststaat evenwel dat IPP ook daadwerkelijk heeft getracht in rechte betaling van de achterstallige termijnen van Supergrafica te verkrijgen, zowel in Mexico als in Parijs. Niet weersproken is dat Drent Goebel wist dat Supergrafica voor de niet-betaling als reden had opgegeven dat de machine niet goed functioneerde. Drent Goebel was immers aanwezig geweest in Mexico waarbij haar was gebleken dat de machine goed functioneerde maar dat het voor de bediening opgeleide personeel van Supergrafica was vertrokken. Ook heeft Drent Goebel erkend dat Supergrafica bij het gesprek in Mexico heeft toegezegd de betalingstermijnen te zullen gaan voldoen. Nadien is Drent Goebel door IPP volledig van alle verdere ontwikkelingen en de door haar genomen stappen op de hoogte gehouden.
Desalniettemin heeft zij, hoewel daartoe uitdrukkelijk door IPP uitgenodigd, bij haar brief van 26 februari 2008 (sub 2.18) geen commentaar gegeven op de voorwaarden van een door Supergrafica voorgestelde schikking en daarbij de hoop uitgesproken dat de zaak langs die weg kon worden afgesloten 'as soon as possible', zonder op enigerlei wijze aan te geven dat zij zich bij het door IPP accepteren van het schikkingsvoorstel niet gebonden achtte om de machine terug te kopen. Pas bijna twee maanden later, bij brief van 15 april 2008 (sub 2.21), maakte Drent Goebel alsnog bezwaren tegen het sluiten van de vaststellingsovereenkomst door IPP met Supergrafica. Voorshands is het echter meer dan voldoende aannemelijk dat op dat moment IPP zich reeds (lang) had gecommitteerd aan het schikkingsvoorstel van Supergrafica. Daaraan doet niet af dat de vaststellingsovereenkomst als zodanig eerst kort nadien is ondertekend. Het is niet alleen zo dat 'het spreekwoordelijke kwartje bij Drent wat laat is gevallen', om de bewoordingen van Drent Goebel zelf te gebruiken, het is hier ook echt te laat gevallen. Drent Goebel kan zich daarbij niet verschuilen achter het feit dat zij niet over een eigen juridische dienst zou beschikken en evenmin achter het gegeven dat zij nooit eerder feitelijk met een dergelijke terugkoop geconfronteerd is geweest. Mocht zij echt de portee van de voorstellen van Supergrafica niet hebben kunnen overzien, hoewel zij door IPP steeds en integraal op de hoogte is gehouden van alle procedurele verwikkelingen, zowel in Mexico als in Parijs, dan was er juist alle reden geweest zich (tijdig) van juridische bijstand te voorzien, hetzij intern vanuit het concern waarvan zij onderdeel is, hetzij extern bij een advocatenkantoor. De keuze om dat na te laten, wat daarvan ook de consequenties zijn geweest, is een omstandigheid die voor haar eigen risico dient te blijven.
4.14. Voor zover Drent Goebel zich er op beroept dat de door IPP voorgestane uitleg van de terugkoopverplichting tot het onredelijke resultaat zou leiden dat IPP, alles bij elkaar genomen, van de onderhavige situatie alleen maar beter gaat worden, treft dat verweer geen doel. Het moge zo zijn dat IPP het door Supergrafica betaalde voorschot van € 660.000,- heeft ontvangen en daarenboven nu aanspraak maakt op betaling door Drent Goebel van € 770.000,-, daarmee is IPP nog lang niet uit haar verliezen, voorlopig te begroten op € 461.000,- (1.891.000 – 660.000 – 770.000). Bovendien staat daar tegenover dat Drent Goebel na betaling van het bedrag van € 770.000,- aan IPP van de door IPP aan haar betaalde koopprijs van € 1.891.000,00 nog een bedrag van € 1.121.000,- behoudt en daarenboven voor de helft zal gaan delen in de netto-opbrengst van de machine na verkoop daarvan aan een derde. Bij deze stand van zaken is heel wel mogelijk dat beide partijen uiteindelijk ongeveer krijgen wat hen destijds bij het aangaan van de transactie voor ogen heeft gestaan, afgezien van de reeds gemaakte en de nog te maken kosten. In ieder geval zal er geen sprake zijn van een zodanig onredelijk resultaat dat Drent Goebel niet gehouden zou kunnen worden aan de door IPP voorgestane uitleg aan de terugkoopverplichting.
4.15. Drent Goebel kan zich er niet op beroepen dat zij uit haar terugkoopverplichting is ontslagen omdat IPP in augustus 2008 heeft geweigerd aan een bespreking deel te nemen met een potentiële koper van de machine. Zij heeft immers niet weersproken niet bereid te zijn om tegen afgifte van de machine het door IPP geclaimde bedrag van € 770.000,00 en de helft van verkoopopbrengst aan IPP af te dragen. Onder deze omstandigheden heeft IPP zich terecht op het standpunt kunnen stellen aan zodanige transactie geen medewerking te willen verlenen.
4.16. Op grond van het vorenstaande is de primaire vordering van Deel I voor toewijzing vatbaar als hierna aan te geven.
4.17. De mede gevorderde rente zal worden toegewezen vanaf 15 april 2008, zijnde de datum waarop Drent Goebel aan IPP heeft meegedeeld haar terugkoopverplichting niet te zullen nakomen, zodat Drent Goebel vanaf die datum in verzuim is.
4.18. Drent Goebel heeft tegen de vorderingen onder Deel II onder 5 tot en met 12 naar voren gebracht dat voor die vorderingen geen enkele basis bestaat in de overeenkomst, zodat die vorderingen zouden moeten worden afgewezen.
Vooralsnog valt op geen enkele wijze in te zien op grond waarvan Drent Goebel niet zou zijn gehouden tot nakoming van clausule 7.0 lid 2 van de koopovereenkomst. Het is alleszins aannemelijk dat zij in de arbitrageprocedure in ieder geval zal worden veroordeeld om zich te gaan inspannen om de machine alsnog aan een derde te verkopen. Daartoe zal zij dan ook reeds thans worden veroordeeld, zij het dat IPP een bankgarantie dient te stellen van € 25.000,- ter dekking van de kosten die Drent Goebel in dit verband mogelijk zal gaan maken, welke garantie er toe strekt veilig te stellen dat die kosten door IPP worden vergoed indien zij in de arbitrageprocedure op dit punt onherroepelijk in het ongelijk wordt gesteld.
4.19. Het ligt voor de hand dat Drent Goebel IPP van die verkoopinspanningen op de hoogte houdt, zij het dat een maandelijkse rapportage voldoende is, waartoe Drent Goebel zich – subsidiair – ook bereid heeft verklaard.
4.20. Bij verkoop dient Drent Goebel de verkoper te instrueren de verkoopprijs te storten op een derdenrekening van een in Nederland te goeder naam en faam bekendstaande notaris onder onmiddellijke mededeling van de naam van die notaris aan IPP en met de instructie aan de notaris om het geld onder zich te houden tot er onherroepelijk uitspraak is gedaan in de arbitrageprocedure en/of partijen gezamenlijk aangeven hoe en aan wie deze koopsom kan worden doorbetaald.
4.21. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als na te melden. Aan de te verbeuren dwangsommen zal een maximum worden verbonden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde prikkelende werking van de dwangsomoplegging.
4.22. Voor het meer of anders gevorderde onder deel II is onvoldoende grond. In zoverre zullen de vorderingen van IPP worden afgewezen.
4.23. Onder deel III vordert IPP een voorlopige voorziening te treffen aldus, dat Drent Goebel zal worden veroordeeld tot betaling van de door IPP gemaakte kosten van opslag van de machine.
In het tweede lid van artikel 7.0 van de tussen partijen gesloten overeenkomst is – zakelijk weergegeven – bepaald dat de netto-opbrengst van de verkoopprijs van de machine tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld. De kosten van opslag behoren dan ook van de verkoopopbrengst te worden afgetrokken, ongeacht door welke partij die kosten zijn gemaakt. Dit brengt met zich dat dit onderdeel van de vordering van IPP toewijsbaar is overeenkomstig het door Drent Goebel gedane aanbod om 50% van deze opslagkosten voor haar rekening te nemen totdat in de arbitrageprocedure is beslist. Ook in dit geval dient IPP een bankgarantie te stellen voor de terugbetaling van deze opslagkosten voor het geval zij in de arbitrageprocedure onherroepelijk in het ongelijk wordt gesteld.
4.24. De mede gevorderde rente over de opslagkosten is toewijsbaar vanaf 22 mei 2008, de datum van ingang van de opslag van de machine.
4.25. Drent Goebel zal als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van IPP worden tot op heden begroot op:
- exploitkosten EUR 88,42
- vastrecht 4.784,00
- salaris advocaat 816,00
totaal EUR 5.688,42
4.26. IPP heeft de hoogte van de door haar mede gevorderde beslagkosten op geen enkele wijze begroot of op andere wijze inzichtelijk gemaakt, zodat deze kosten zullen worden afgewezen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt Drent Goebel tot betaling aan IPP van een bedrag groot € 770.000,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek vanaf 15 april 2008 tot aan de dag der voldoening,
tegen afgifte door IPP aan Drent Goebel van een bankgarantie van een Nederlandse te goeder naam en faam bekendstaande bank, welke garantie de terugbetaling van dit bedrag aan Drent Goebel zeker stelt, ingeval IPP in de arbitrageprocedure onherroepelijk in het ongelijk wordt gesteld,
alsmede tegen afgifte van de warehouse receipt door IPP aan Drent Goebel;
5.2. veroordeelt Drent Goebel
vanaf het moment dat IPP haar een bankgarantie verstrekt voor een bedrag van € 25.000,- van een Nederlandse te goeder naam en faam bekendstaande bank, welke garantie - voor het geval IPP in de arbitrageprocedure onherroepelijk in het ongelijk wordt gesteld - de terugbetaling zeker stelt van de kosten die voor Drent Goebel zullen zijn gemoeid met de nakoming van het hierna volgende onder 1 tot en met 3:
1. om iedere laatste vrijdag van elke kalendermaand verslag te doen van de verkoopinspanningen zoals bedoeld in clausule 7 lid 2 van de Koopovereenkomst;
2. om de koper van de machine te instrueren dat de koopsom voor de machine op een notariële derdenrekening van een in Nederland te goeder naam en faam bekendstaande notaris wordt gestort en terstond de naam van die notaris aan IPP mee te delen;
3. om deze notaris te instrueren IPP en Drent Goebel onmiddellijk in kennis te stellen van de bijschrijving van de koopsom en deze koopsom onder zich te houden tot er onherroepelijk uitspraak is gedaan in de arbitrageprocedure en/of partijen gezamenlijk aangeven hoe en aan wie deze koopsom kan worden doorbetaald;
4. tot betaling van een dwangsom van € 2.500,-- (vijfentwintighonderd euro) per dag of gedeelte daarvan, indien Drent Goebel geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met een of meer verplichtingen zoals genoemd onder 5.2 sub 1 tot en met 3, zulks met een maximum van € 25.000,-- (honderdduizend euro);
5.3. veroordeelt Drent Goebel om aan IPP te voldoen een bedrag van € 34,-- (vierendertig euro), zijnde de helft van de opslagkosten van de machine per dag of gedeelte van een dag, vanaf 22 mei 2008 tot de dag waarop in de arbitrageprocedure is beslist, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2008 tot de dag der algehele voldoening,
tegen afgifte door IPP aan Drent Goebel van een bankgarantie voor een bedrag van € 15.000,00 van een Nederlandse te goeder naam en faam bekendstaande bank, welke garantie de terugbetaling aan Drent Goebel zeker stelt van de door haar aan IPP betaalde opslagkosten, ingeval IPP in de arbitrageprocedure onherroepelijk in het ongelijk wordt gesteld,
5.4. veroordeelt Drent Goebel in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van IPP begroot op EUR 5.688,42;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2009.