Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 97210 / HA ZA 08-1209
Vonnis van 12 november 2009
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. G.J.M. Gussenhoven te Veenendaal,
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en Achmea genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 december 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 5 februari 2009
- het proces-verbaal van voortzetting van comparitie van 16 april 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op zaterdagochtend 21 mei 2005 heeft om ongeveer 5.20 uur op de kruising van de Wibautstraat met de Ringdijk binnen de bebouwde kom van Amsterdam een aanrijding plaatsgevonden, waarbij betrokken waren [eiser], rijdende op zijn fiets, en [taxichauffeur] (hierna te noemen: [taxichauffeur]) als bestuurder van een personenauto met het kenteken [kenteken]. [taxichauffeur] reed in zijn hoedanigheid van taxichauffeur en had drie passagiers bij zich in zijn taxi.
2.2. De toedracht van het ongeval was als volgt. [taxichauffeur] reed op de Wibautstraat komende uit de richting van de Weesperstraat en gaande in de richting van de Gooiseweg. Ter hoogte van de kruising met de Ringdijk stak [eiser] op zijn fiets de Wibautstraat over. Vanuit het perspectief van [taxichauffeur] kwam [eiser] van links. [taxichauffeur] zag [eiser] te laat en kon een aanrijding niet meer voorkomen.
2.3. De Wibautstraat is ter hoogte van de kruising een brede weg met drie rijbanen in iedere richting, gescheiden door een middenberm. Uit de registratieset van de politie Amsterdam-Amstelland, waarin de bijzonderheden van de plaats van het ongeval zijn beschreven, blijkt dat de weersgesteldheid ten tijde van de aanrijding droog was. Het was schemerig en de openbare wegverlichting was uit. De maximumsnelheid ter plaatse was 50 kilometer per uur.
2.4. Uit het door de politie opgestelde proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse (hierna: Voa) blijkt dat volgens het door de politie uitgevoerde onderzoek de taxi met een snelheid van minimaal 43 en maximaal 45 kilometer per uur de kruising is genaderd.
2.5. De verkeerslichten op de kruising tussen de Wibautstraat en de Ringdijk waren op het moment van het ongeval uitgeschakeld, hetgeen kenbaar was door oranje knipperlichten. Het autoverkeer op de Wibautstraat had – bij uitgeschakelde verkeerslichten – voorrang op het kruisende (fiets)verkeer op de Ringdijk. Uit de foto’s en de situatietekening van de locatie van het ongeval die zich in het Voa bevinden, blijkt dat de voorrangssituatie door zogenoemde haaientanden was aangegeven op het wegdek van het fietspad waarover [eiser] de kruising opreed. [eiser] heeft aan [taxichauffeur] geen voorrang verleend.
2.6. [eiser] heeft als gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen.
2.7. Op 21 mei 2005 is [taxichauffeur] door de politie verhoord als verdachte van overtreding van artikel 5 juncto artikel 6 Wegenverkeerswet (WVW). [taxichauffeur] heeft blijkens het proces-verbaal van dat verhoor onder meer het volgende verklaard:
“Het was op dat tijdstip rustig op de weg en ik reed met een snelheid van tussen de 40 en 50 kilometer per uur. Ik reed vervolgens over de Wibautstraat in de richting van het Amstelstation. Gekomen ter hoogte van de Wibautstraat hoek ringdijk zag ik plotseling vanuit het niets een persoon op een fiets vanaf de linkerkant met een hoge snelheid de rijbaan van de Wibautstraat oversteken. Ik zag nog in een flits dat het een man betrof die mij op het laatste moment aankeek. Ik remde vervolgens uit volle kracht en zag in een flits dat de man met zijn hoofd mijn voorruit aan de rechterzijde raakte waardoor het voorruit indeukte. Zijn lichaam kwam tegen mijn motorkap aan. (…)
Ik heb niet de indruk dat ik deze aanrijding had kunnen voorkomen. Het betrof hier een overzichtelijke weg en de bestuurder van de fiets is mijn vermoeden heeft mij aan zien komen rijden, maar wilde denk ik snel naar de overzijde rijden.”
De officier van justitie is niet tot (verdere) vervolging van [taxichauffeur] overgegaan wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
2.8. [eiser] heeft tijdens de voortzetting van de comparitie op16 april 2009 ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij geen herinneringen meer heeft aan het ongeval of aan de dag van het ongeval, en dat hij niet meer weet hoe het is gebeurd en wat hij heeft gedaan.
2.9. Eén van de passagiers van de taxi, [passagier A] (hierna: [passagier A]) heeft in zijn hoedanigheid van getuige van het ongeval op 21 mei 2005 tegenover de politie onder meer het volgende verklaard:
“Ik zat samen met een andere vriend achterin de taxi. Op een gegeven moment zag ik dat de taxi een kruising naderde. Ik zag later dat dit de kruising van de Wibautstraat met de Ringweg was. Ik heb niet op de kilometerteller van de taxi gekeken, maar ik had absoluut niet het gevoel dat de taxichauffeur te snel reed. We praatten wel met elkaar, maar ik had niet het idee dat de chauffeur niet op de weg lette. Uit het niets zag ik een fietser vanaf links op de genoemde kruising fietsen. Deze fietser reed toen al bijna voor de taxi. Ik heb niet gezien waar de fietser vandaan kwam. Nog voordat ik goed en wel besefte dat het een fietser was, reed de taxi de fietser aan.”
2.10. Een andere passagier van de taxi, [passagier B] (hierna: [passagier B]) heeft in zijn hoedanigheid van getuige van het ongeval op 21 mei 2005 tegenover de politie onder meer het volgende verklaard:
“Ik zat naast de bestuurder en mijn twee vrienden achterin. (…) Ik had niet het idee dat de taxichauffeur te hard reed. Volgens mij reed de taxichauffeur netjes. Ik heb de fietser ook niet zien aankomen en zodoende kan ik ook niet vertellen waar de fietser vandaan kwam.”
2.11. De derde passagier van de taxi, [passagier C] (hierna: [passagier C]) heeft in zijn hoedanigheid van getuige van het ongeval op 21 mei 2005 tegenover de politie onder meer het volgende verklaard:
“Mijn inschatting was dat de taxi op die straat met een snelheid van ongeveer 50 à 60 kilometer per uur reed. (…) Ik rijd in het weekend zelf ook taxi dus kan dat best wel goed inschatten. Ik zat achterin en had geen gordel om.”
2.12. [eiser] is op 28 augustus 2005 door de politie verhoord als verdachte van overtreding van artikel 8, lid 2 sub b WVW. [eiser] heeft blijkens het proces-verbaal van dat verhoor onder meer het volgende verklaard:
“Ik wens een verklaring af te leggen voor zover ik het mij kan herinneren. Ik erken na het nuttigen van alcoholhoudende drank als bestuurder van een voertuig (fiets) te zijn opgetreden op zaterdag 21 mei 2005 omstreeks 05.30 uur. Mijn alcoholgebruik op vrijdag 20 mei 2005 is ongeveer begonnen om 21.00 uur die avond. (…) Ik ben in een café geweest en heb ongeveer die avond/nacht 8 glazen bier gedronken. Ik ben op zaterdag 21 mei 2005 omstreeks 04.00 uur gestopt met drinken en weggegaan omstreeks 05.10 uur ben ik op mijn fiets gestapt. Ik ben niet gewend aan deze hoeveelheid drank, en ben geen gewoontedrinker.”
2.13. Ten tijde van de aanrijding was de het voertuig waarin [taxichauffeur] reed bij Achmea verzekerd ter zake van wettelijke aansprakelijkheid in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen. Achmea heeft jegens [eiser] voor 50% aansprakelijkheid erkend. De omvang van de schade die [eiser] lijdt ten gevolge van het ongeval kon op de datum van de inleidende dagvaarding nog niet volledig worden vastgesteld omdat nog geen sprake was van een medische eindtoestand. Tot 19 november 2008 heeft Achmea voor een totaalbedrag van € 32.500,-- aan voorschotten op de te vergoeden schade betaald aan [eiser].
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- zal verklaren voor recht dat Achmea volledig aansprakelijk is jegens [eiser] voor de materiële en immateriële schade die [eiser] heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden ten gevolge van het hem op 21 mei 2005 overkomen verkeersongeval;
- Achmea zal veroordelen tot vergoeding van deze schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- met veroordeling van Achmea in de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
Het ongeval en de schade van [eiser] zijn het gevolg van onrechtmatig verkeersgedrag van [taxichauffeur] jegens [eiser] dat aan [taxichauffeur] kan worden toegerekend. [eiser] bevond zich op de middenberm op het moment dat [taxichauffeur] 25 à 40 meter van de botsplaats verwijderd was.
Bij een normale oplettendheid en een ter plaatse passende gematigde snelheid had [taxichauffeur] [eiser] tijdig kunnen zien aankomen, zodat hij bij een normale en alerte reactie vervolgens in staat zou zijn geweest om de aanrijding te voorkomen. Het feit dat je voorrang hebt, brengt nog niet mee dat je zomaar de kruising op mag rijden zonder vaart te minderen. [taxichauffeur] is ter plaatse onoplettend geweest en heeft naar omstandigheden te hard gereden. Hij had rekening moeten houden met mogelijk aankomende fietsers zoals [eiser]. Achmea moet daarom geacht worden niet voor 50% maar voor 100% aansprakelijk te zijn voor de schade die [eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden.
4. Het verweer
4.1. Achmea concludeert dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, zulks bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
4.2. Achmea voert de volgende verweren aan.
De aanrijding is mede te wijten aan het onrechtmatige rijgedrag van [eiser] zelf. [eiser] heeft immers ten onrechte geen voorrang verleend. Daarnaast verkeerde [eiser] onder de invloed van alcohol, reed hij te hard en was hij aan het telefoneren met zijn mobiele telefoon. Als de kruising overzichtelijk was zoals [eiser] stelt, had [eiser] de taxi moeten zien aankomen en dus voorrang moeten verlenen. De taxichauffeur reed rustig en beneden de toegestane maximumsnelheid. Het valt hem dan ook slechts in beperkte mate aan te rekenen dat hij niet in staat was een aanrijding met de plotseling overstekende fietser te voorkomen. Achmea betwist de berekening die ten grondslag ligt aan de stelling van [eiser] dat de taxi 40 à 50 meter van de botsplaats verwijderd was toen [eiser] zich op de middenberm bevond. Omdat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] dient een deel van de schade voor diens rekening te blijven. De oorzaak van het ongeval is voor 80% gelegen in het rijgedrag van [eiser] en voor 20% in het rijgedrag van [taxichauffeur]. Achmea is op grond van de door de Hoge Raad ontwikkelde 50%-regel niettemin gehouden de schade van [eiser] voor 50% te vergoeden. Met een vergoeding van 50% wordt recht gedaan aan enerzijds de hoge mate waarin [eiser] zelf het ongeval veroorzaakt heeft en het ernstige verwijt dat hem treft en anderzijds de ernst van diens letsel en het feit dat de aansprakelijkheid van [taxichauffeur] verzekerd is.
5. De beoordeling
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat Achmea op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet in beginsel aansprakelijk is voor de door [eiser] als gevolg van het ongeval van 21 mei 2005 geleden en nog te lijden schade. De vraag die in deze procedure ter beantwoording voorligt, is of Achmea gehouden is die schade volledig te vergoeden of dat de schade op grond van eigen schuld deels voor rekening van [eiser] dient te blijven.
5.2. De rechtbank stelt voorop dat bij het bepalen van de omvang van de schadevergoedingsplicht van Achmea bij eigen schuld van [eiser] als uitgangspunt geldt dat de schade over de [eiser] en Achmea moet worden verdeeld naar evenredigheid met de mate waarin de aan ieder van hen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het is aan Achmea om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat er aan de zijde van [eiser] sprake is geweest van gedragingen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Achmea heeft in dat kader gesteld dat [eiser] ten onrechte geen voorrang heeft verleend aan [taxichauffeur], dat hij op het moment van het ongeval onder de invloed van alcohol verkeerde, dat hij de kruising in kwestie met een te hoge snelheid is genaderd en dat hij op dat moment bovendien telefoneerde met zijn mobiele telefoon. De rechtbank oordeelt daaromtrent als volgt.
5.3. Vast staat dat [eiser] bij het oversteken van de Wibautstraat geen voorrang heeft verleend aan [taxichauffeur], hoewel hij daartoe wel verplicht was. Door de haaientanden en knipperende verkeerslichten was de voorrangssituatie op de kruising voldoende duidelijk aangegeven. Het ongeval is mede een gevolg van deze aan [eiser] toe te rekenen verkeersfout: indien [eiser] voorrang had verleend aan de taxi had de aanrijding immers niet plaatsgevonden.
5.4. Dat [eiser] op het moment van het ongeval onder de invloed van alcohol verkeerde is naar oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. Weliswaar heeft [eiser] tegenover de politie verklaard dat hij gedurende de avond en nacht voorafgaande aan het ongeval ongeveer acht glazen bier heeft gedronken, maar Achmea heeft niet gesteld, en evenmin met gegevens onderbouwd, dat het alcoholgehalte van het bloed en/of de adem van [eiser] op het moment van de aanrijding hoger was dan de in artikel 8, lid 2 WVW genoemde maximaal toegestane waarden. Mede gelet op het feit dat de alcoholinname van [eiser] volgens diens verklaring over een langere periode heeft plaatsgevonden acht de rechtbank daarom niet bewezen dat het alcoholgebruik van [eiser] aan het ontstaan van de aanrijding heeft bijgedragen.
5.5. Evenmin is komen vast te staan dat [eiser] de kruising met een (te) hoge snelheid is genaderd. Achmea heeft haar stellingen op dit punt, nadat [eiser] deze gemotiveerd heeft betwist, niet nader onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stelling dat [eiser] aan het telefoneren was toen het ongeval zich voordeed.
5.6. Met betrekking tot het verkeersgedrag van [taxichauffeur] overweegt de rechtbank als volgt. [eiser] stelt dat [taxichauffeur] gezien de omstandigheden te hard heeft gereden, en dat hij vaart had moeten minderen toen hij de kruising naderde, omdat een taxichauffeur in Amsterdam op het tijdstip waarop het ongeval plaatsvond rekening dient te houden met fietsers die geen voorrang verlenen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [taxichauffeur] zich bij het naderen van het kruispunt niet aan de geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur heeft gehouden. De enige aanwijzing in de richting van een hogere snelheid is te vinden in het proces-verbaal van verhoor van getuige [passagier C], die – vanaf de achterbank van de taxi – de snelheid van het voertuig tussen de 50 en 60 kilometer per uur schatte. Daartegenover staan het politieonderzoek, waarin een naderingssnelheid van minimaal 43 en maximaal 45 kilometer per uur is vastgesteld, de processen verbaal van verhoor van getuigen [passagier A] en [passagier B] waaruit blijkt dat zij niet de indruk hadden dat de taxi te hard reed, en de verklaring van [taxichauffeur] zelf waarin hij zegt met een snelheid tussen de 40 en 50 kilometer per uur te hebben gereden. Nu [eiser] niet aangeeft op grond waarvan in weerwil van het voorgaande een hogere naderingssnelheid dan 50 kilometer per uur moet worden aangenomen, worden zijn stellingen op dit punt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. De rechtbank neemt op basis van het door de politie uitgevoerde onderzoek tot uitgangspunt dat de naderingssnelheid van de taxi niet hoger was dan 45 kilometer per uur.
5.7. Het is juist dat [taxichauffeur] zijn snelheid en rijgedrag ter plekke diende aan te passen aan de omstandigheden, waaronder met name het feit dat hij een kruising naderde waar de verkeerslichteninstallatie niet was ingeschakeld. De rechtbank is echter van oordeel dat in de gegeven omstandigheden – een overzichtelijke kruising met middenbermen waarop het kruisende verkeer het verkeer op de voorrangsweg goed kan zien aankomen en het tijdstip waarop het ongeval plaatsvond - een naderingssnelheid tussen de 43 en 45 kilometer per uur voor een automobilist rijdende op de voorrangsweg op zich niet als te hoog kan worden beschouwd.
5.8. [eiser] stelt voorts dat [taxichauffeur] tijdens het naderen van de kruising niet oplette, en dat hij [eiser] op diens fiets tijdig zou hebben opgemerkt indien hij wel had opgelet, aangezien de taxi zich op het moment dat [eiser] de middenberm verliet om over te steken op 25 à 40 meter van de botsplaats zou hebben bevonden. [eiser] heeft zijn stellingen op dit punt, nadat deze door Achmea bij conclusie van antwoord uitvoerig en gemotiveerd zijn betwist, niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten aanwezig acht om [taxichauffeur] toe te laten tot het leveren van bewijs. De door [eiser] ter comparitie genoemde omstandigheden dat [taxichauffeur] de avond tevoren om 20.00 uur met zijn dienst was begonnen en dat hij ten overstaan van de politie heeft verklaard dat [eiser] er ineens was leveren geen bewijs op van onoplettendheid aan de zijde van [taxichauffeur].
5.9. Het voorgaande neemt niet weg dat [taxichauffeur] bij het naderen van de kruising rekening diende te houden met de mogelijkheid van fietsers die geen voorrang verlenen, zodat niet geldt dat hem van het ongeval rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Niettemin moet de mate waarin het rijgedrag van [taxichauffeur] aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen beperkt worden geacht.
5.10. Nu, zoals hiervoor is overwogen, vast staat dat een aan [eiser] toe te rekenen gedraging, te weten het ten onrechte geen voorrang verlenen aan [taxichauffeur], heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, dient op grond op grond van artikel 6:101 BW in beginsel een deel van de schade van [eiser] voor diens eigen rekening te blijven. Een verdeling van de schade op basis van de mate waarin de gedragingen van [taxichauffeur] enerzijds en [eiser] anderzijds hebben bijgedragen tot het ontstaan van het ongeval zou er naar het oordeel van de rechtbank toe leiden dat de schadevergoedingsplicht van Achmea met 80% wordt verminderd. Deze verdeling van de schadevergoedingsplicht volgt reeds uit het feit dat [eiser] ten onrechte geen voorrang heeft verleend, afgezet tegen het verkeersgedrag van [taxichauffeur].
5.11. De verplichting van Achmea tot vergoeding van de schade van [eiser] zou, verminderd met 80% volgens bovenbeschreven verdeling, uitkomen op 20% van de schade. Bij een aanrijding als de onderhavige tussen een fietser en een motorrijtuig op de openbare weg, waarbij geen sprake is van overmacht aan de zijde van de bestuurder van het motorrijtuig, noch van opzet of daaraan grenzende roekeloosheid aan de zijde van de fietser, eist de billijkheid dat de eigenaar van het motorvoertuig ten minste 50% van de schade vergoedt. Dat leidt er in dit geval toe dat de aansprakelijkheid van Achmea ten minste 50% bedraagt.
5.12. Voor een schadevergoedingsplicht hoger dan 50% zou – nu de causale verdeling tot een lagere schadevergoedingsplicht zou leiden - slechts aanleiding bestaan indien de billijkheid dat in dit concrete geval zou vereisen, waarbij onder meer de uiteenlopende ernst en verwijtbaarheid van de door betrokkenen gemaakte fouten en de ernst van het opgelopen letsel een rol kunnen spelen. [eiser] stelt dat op grond van het feitencomplex dat aan het ongeval ten grondslag ligt, de impact die het ongeval voor hem heeft gehad, de ernst van het letsel dat hij heeft opgelopen en de gevolgen die het ongeval voor de rest van zijn leven zal hebben een nadere billijkheidscorrectie dient te worden toegepast waardoor de schadevergoedingsplicht boven 50% uitkomt. Achmea heeft tegen die stelling gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval, mede gelet op de ernst en verwijtbaarheid van de verkeersfout van [eiser] ten opzichte van het rijgedrag van [taxichauffeur], geen aanleiding bestaat voor een nadere billijkheidscorrectie, te meer nu door toepassing van de geldende “50%-regel” de schadevergoedingsplicht van Achmea reeds met 30% is verhoogd ten opzichte van de op wederzijdse causaliteit gebaseerde uitkomst.
5.13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de schadevergoedingsplicht van Achmea niet verder gaat dan de reeds door Achmea erkende 50%. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen, evenals de vordering tot veroordeling van Achmea tot betaling van de gevorderde volledige, bij staat op te maken schadevergoeding.
5.14. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- salaris advocaat € 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.158,00
5.15. De rechter ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op EUR 1.158,00,
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling
uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2009.