RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/567024-07
Uitspraak d.d.: 25 november 2009
Tegenspraak/ oip
Raadsman bepaaldelijk gemachtigd (art. 279 WvSv.)
[verdachte],
geboren te [plaats op 1964],
wonende te [adres, plaats].
Raadsman mr. S. Schuurman te Breukelen
De politierechter heeft de zaak ter terechtzitting van 29 april 2008 in verband met de omvang en het weinig toegankelijke karakter van het strafdossier, de deels (zeer) relevante relatie met de zaak tegen de medeverdachte, de gestelde omvang van het fraudebedrag en de blijkens het dossier ontkennende opstelling en medische/psychische problematiek van verdachte verwezen naar de meervoudige kamer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2004 tot 9 mei 2006 in de gemeente
Harderwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk)
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
te weten (telkens) een formulier van de Intergemeentelijke Sociale Dienst
'Veluwerand' (IGSD) te Harderwijk ('Rechtmatigheidsonderzoekformulier
Awb/Wwb'), waarop opgegeven moest worden (onder meer) of
verdachte en/of haar partner in de op het formulier genoemde periode
inkomsten had(den) ontvangen en/of aan het werk was/waren gegaan en/of
had(den) gewerkt in loondienst of als zelfstandige en/of inkomsten had(den)
ontvangen
- (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben
verdachte en/of haar mededader (telkens) valselijk niet (alle) verrichte
werkzaamheden en/of (alle) ontvangen inkomsten vermeld en/of niet gemeld dat
verdachte en/of haar mededader in het bezit was/waren van een personenauto
en/of van een caravan en/of (telkens) dat formulier (mede)ondertekend,
(telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken
of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2004 tot 9 mei 2006 in de gemeente
Harderwijk, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft
gemaakt van de woonwagen aan [adres te plaats] en/of van de in die
woonwagen aanwezige voorzieningen, zoals gas, water en/of electra en/of
opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat de huur en/of
koop en of hypotheek van die woonwagen, die voorzieningen en/of die eet- en/of
drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens
de Algemene Bijstandwet en/of de Wet Werk en Bijstand, welke door [partner verdachte]
- met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door valsheid in
geschrifte of door oplichting of door verduistering, in elk geval door enig
misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de
opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken;
art 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2004 tot 9 mei 2006 in de gemeente
Harderwijk, in elk geval in Nederland, (telkens)
gebruik heeft gemaakt van de woonwagen aan [adres te plaats] en/of van
de in die woonwagen aanwezige voorzieningen, zoals gas, water en/of electra
en/of opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd,
terwijl zij (telkens) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de huur en/of
koop en of hypotheek van die woonwagen, die voorzieningen en/of die eet- en/of
drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens
de Algemene Bijstandwet en/of de Wet Werk en Bijstand, welke door [partner verdachte]
- met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door valsheid in
geschrifte of door oplichting of door verduistering, in elk geval door enig
misdrijf was verkregen,
hebbende verdachte aldus (telkens) uit de opbrengst van enig door misdrijf
verkregen goed voordeel getrokken;
art 417bis lid 2 Wetboek van Strafrecht
Nietigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard in verband met onvoldoende informering omtrent het verwijt. In het primair ten laste gelegde is het niet duidelijk of het gaat om auto’s die op naam hebben gestaan van [partner verdachte] dan wel op naam van [verdachte]. Ook is het niet duidelijk om welke stacaravan het gaat.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging ten aanzien van het primair ten laste gelegde onvoldoende concreet is voor zover het betreft het onderdeel “en/of niet gemeld dat verdachte en/of haar mededader in het bezit was/waren van een personenauto en/of van een caravan” omdat deze auto en caravan niet nader worden gespecificeerd, terwijl uit het dossier blijkt dat [partner verdachte] meerdere auto’s en caravan in zijn bezit heeft gehad.
De rechtbank zal dat deel van de dagvaarding nietig verklaren.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
In het kader van gegevensuitwisseling tussen opsporingsambtenaren van het regionaal rechercheteam en opsporingsambtenaren van de Intergemeentelijke Sociale Dienst is er ten aanzien van de partner van verdachte, [partner verdachte], melding gemaakt dat deze mogelijk geld zou witwassen. Omdat bij het rechercheteam ook bekend was dat [partner verdachte] en verdachte een uitkering ontvingen werd de informatie verstrekt aan de sociale recherche. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat [partner verdachte] werkzaamheden zou hebben verricht en inkomsten zou hebben gehad die niet bij de sociale dienst zijn gemeld, terwijl dit van invloed zou kunnen zijn op het recht op bijstand.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. [partner verdachte] heeft werkzaamheden verricht en inkomsten ontvangen die niet zijn gemeld aan de uitkeringsinstantie. Naar het oordeel van de officier van justitie zijn er een ruim aantal aanwijzingen dat verdachte heeft geweten van deze inkomsten en daarmee van de werkzaamheden. Zij heeft dat uiteen gezet in acht aanwijzingen.
Standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de inkomsten. Verdachte heeft de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren ingevuld aan de hand van een voorbeeld dat zij van de behandelaar had gekregen. Zij had geen inzicht in de financiën en kan niet met geld omgaan, hetgeen de reden is dat [partner verdachte] de financiën beheerde. Over het invullen van de briefjes is geen overleg tussen hen geweest. Verdachte heeft de formulieren ingevuld volgens het voorbeeld en naar wat zij wist. Er dient vrijspraak te volgen van het primair ten laste gelegde. Vrijspraak van het primair ten laste gelde impliceert tevens vrijspraak voor het subsidiair ten laste gelegde, zowel in de opzet als schuldvariant.
Beoordeling door de rechtbank
[partner verdachte] heeft op 9 mei 2006 verklaard dat hij op dat moment al twee jaar samenwoonde met de verdachte [verdachte] op het adres [adres te plaats]. Verder heeft hij verklaard dat hij is 22 jaar niet in loondienst is geweest en een uitkering geniet van de sociale dienst. Hij is de enige die de financiën beheert. Als [verdachte] geld nodig had, gaf hij haar dat. Hij kon niet rondkomen van zijn uitkering van € 1.100,--. Dat is de reden waarom hij tegen betaling werkzaamheden heeft verricht. In 2005 is hij met [verdachte] met vakantie geweest in Valkenburg en ook naar de Canarische Eilanden.
[partner verdachte] heeft tegenover de sociale recherche verklaard dat [verdachte] de briefjes voor de sociale dienst aan de hand van een voorbeeld invulde, maar zij overlegde niet met hem. Hij ondertekende deze en [verdachte] ook, dat moest van de sociale dienst. Als hij de briefjes niet zou invullen zou hij geen uitkering krijgen. Hij heeft nooit bij de sociale dienst opgegeven dat hij een rekening bij de Postbank had. Er is geld op die rekening gestort. Hij heeft op de controleformulieren wel gelezen dat hij alle rekeningen vermelden moest.
Verdachte heeft op 9 november 2006 verklaard dat zij sinds 1 mei 2004 samenwoont met [partner verdachte]. Zij ontvingen als gezin een uitkering van de sociale dienst, nu IGSD, in Harderwijk. Daarvoor moesten zij elke maand een briefje invullen, ondertekenen en inleveren. Zij hadden een voorbeeld gekregen van de medewerker van de IGSD. [partner verdachte] kruiste vragen met “ja” en “nee” aan en als er geschreven moest worden deed verdachte dat. Zij weet dat de formulieren eerlijk ingevuld moeten worden. Zij wist ook dat alle informatie buiten de briefjes om, die van belang was voor de uitkering, door gegeven moest worden aan de IGSD. Vorig jaar, in 2005, zijn zij op vakantie geweest naar Valkenburg en naar Spanje. Dat is niet opgegeven bij de sociale dienst.
[partner verdachte] pinde altijd € 500,-- als de uitkering was gestort. Zij kreeg daarvan het huishoudgeld. Haar medische ingreep in België heeft € 3.000,-- gekost. Dat kon niet van de uitkering betaald worden. [partner verdachte] heeft dat betaald.
Uit het proces-verbaal en de daarbij als bijlagen gevoegde rechtmatigsheidsformulieren (rof’s) met betrekking tot de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand ten name van verdachte en haar partner [partner verdachte] blijkt dat over de periode van 1 januari 2004 tot 9 mei 2006 de Postbankrekening op naam van [partner verdachte] niet aan de sociale dienst/IGSD is opgegeven. Uit onderzoek is ook gebleken dat er aanzienlijke bedragen op die rekening zijn gestort, waarvan de herkomst niet vast is komen te staan.
Tijdens haar verhoor is [verdachte] geconfronteerd met de omstandigheid dat [partner verdachte] werkzaamheden verrichtte, dat hij daar inkomsten uit had en dat hij in het bezit was van een rekening bij de Postbank. Zij heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was dat [partner verdachte] werkzaamheden verrichtte waaruit hij inkomsten verkreeg, dat zij niet op de hoogte was van die rekening en de geldstroom op die rekening. Ook was zij niet voor die rekening gemachtigd. Zij bemoeide zich niet met het huishoudgeld in verband met haar psychische gesteldheid.
Dit wordt bevestigd door de verklaring van [partner verdachte]. Hij heeft verklaard dat verdachte niet met geld kan omgaan, hetgeen de reden is dat hij de financiën beheert.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet bewezen worden verklaard dat verdachte het oogmerk heeft gehad om de rechtsmatigheidsonderzoekformulieren valselijk op te maken of te vervalsen. Verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde vrijgesproken te worden.
Dit betekent dat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. Evenmin kan bewezen worden verklaard dat verdachte opzet heeft gehad op het opzettelijk voordeel trekken uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed.
Verdachte heeft verklaard dat er uitgaven zijn gedaan, zij heeft als voorbeeld de vakanties en de medische ingreep genoemd, waarvan zij eigenlijk wel begreep dat die niet van de uitkering konden worden gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat er uitgaven werden gedaan die van misdrijf afkomstig waren. Zij acht het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
zij in de periode van 1 mei 2004 tot 9 mei 2006 in de gemeente Harderwijk, telkens
gebruik heeft gemaakt van de woonwagen aan [adres te plaats] en van
de in die woonwagen aanwezige voorzieningen, zoals gas, water en elektra
en opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, terwijl zij telkens redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de huur van die woonwagen, die voorzieningen en/of die eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Algemene Bijstandwet en/of de Wet Werk en Bijstand, welke door [partner verdachte] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door valsheid in geschrift was verkregen, hebbende verdachte aldus telkens uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
uit de opbrengst van enig goed voordeel trekken, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 220 uur, subsidiair 110 dagen hechtenis.
Voor het geval de rechtbank het subsidiair of het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen acht, heeft zij zich op het standpunt gesteld dat aan de heler dezelfde straf opgelegd dient te worden als de pleger van het gronddelict.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft geprofiteerd uit de opbrengst van uit misdrijf verkregen geld. Door te handelen zoals is bewezen verklaard is jarenlang het vertrouwen van de uitkerende instanties geschonden en is er aldus nadeel geleden ten koste van de gemeenschap. Hoewel over verdachte geen reclasseringsrapport is opgemaakt, komt uit het dossier naar voren dat er bij verdachte sprake is van psychische problemen waarvoor zij behandeling ondergaat. Dit heeft er wellicht toe bijgedragen dat verdachte, hoewel zij een vermoeden had dat er uitgaven werden gedaan die van misdrijf afkomstig waren, niet adequaat heeft gehandeld.
Alles afwegende komt de rechtbank wel tot de oplegging van een werkstraf, maar aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
• verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
• verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
• verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of ander is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
• verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
uit de opbrengst van enig goed voordeel trekken, terwijl hij redelijkerwijs moet
vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft;
• verklaart verdachte strafbaar;
• veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 70 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Knoop en Weusten, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 november 2009.
Mr. Weusten is buiten staat mede te ondertekenen.