ECLI:NL:RBZUT:2009:BK6599

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460335-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prisse
  • A. Feraaune
  • J. Knoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling door vrachtwagenchauffeur onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 15 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, mishandeling en rijden onder invloed. De verdachte, geboren in 1962 en woonachtig in Vught, werd ervan beschuldigd op 27 augustus 2009 in Doetinchem met zijn vrachtwagen een motorrijder te hebben aangereden en hem te hebben bedreigd en mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, wat leidde tot een ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank gelastte echter wel dat de verdachte voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zou worden geplaatst. De officier van justitie had geconcludeerd tot bewezenverklaring van de poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van de zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij dat feit. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn geestelijke stoornis, op zijn minst voorwaardelijk opzet had, omdat hij met zijn slingerende rijgedrag een aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij de motorrijder zou raken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, maar dat behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk was voor zowel de verdachte als de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460335-09
Uitspraak d.d.: 15 december 2009
tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats, 1962],
wonende te Vught,
thans verblijvende in PPC Vught.
Raadsvrouw: mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2009.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd
dat:
1.
hij op of omstreeks 27 augustus 2009 te Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- met een vrachtwagen(combinatie), althans een (groot) voertuig, op die [slachtoffer] (bestuurder
van een motor) is afgereden/ingereden, waarbij hij, verdachte, met zijn voertuig geheel of
gedeeltelijk op het weggedeelte van het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer is gaan
rijden, alwaar die [slachtoffer] op zijn motor (vanuit tegemoetkomende richting) reed, en/of
(vervolgens/korte tijd later) met genoemd voertuig (vrachtwagencombinatie), terwijl hij,
verdachte, stilstond voor een kruising (wederom) (vanuit stilstand) een of meerdere malen
op die [slachtoffer] (die met zijn motor naast genoemd voertuig van verdachte stond) is
afgereden/ingereden, althans heeft verdachte zijn voertuig een of meerdere malen bewogen
in de richting van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 27 augustus 2009 te Doetinchem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend
- met een vrachtwagen(combinatie), althans een (groot) voertuig, op die [slachtoffer] (bestuurder
van een motor) afgereden/ingereden, waarbij hij, verdachte, met zijn voertuig geheel of
gedeeltelijk op het voor hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, alwaar
die [slachtoffer] op zijn motor (vanuit tegemoetkomende richting) reed, en/of (vervolgens/korte
tijd later) met genoemd voertuig (vrachtwagencombinatie), terwijl hij, verdachte, stilstond
voor een kruising (wederom) een of meerdere malen op die [slachtoffer] (die met zijn motor naast
genoemd voertuig van verdachte stond) afgereden/ingereden, althans heeft verdachte zijn
voertuig een of meerdere malen bewogen in de richting van die [slachtoffer], althans heeft hij,
verdachte, (opzettelijk) handelingen en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of
strekking verricht;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 augustus 2009 te Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-die [slachtoffer] met kracht bij de keel/hals heeft gegrepen en/of de keel/hals heeft dichtgeknepen
en/of dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 27 augustus 2009 te Doetinchem opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
- met kracht bij de hals/keel heeft gegrepen en/of de hals/keel heeft dichtgeknepen en/of
dichtgeknepen gehouden en/of
- een of meerdere malen met kracht tegen diens hoofd, althans lichaam, heeft
geslagen/gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 27 augustus 2009 te Doetinchem als bestuurder van een voertuig, (trekker met oplegger), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 435 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
(Pnr. 550398/09)
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Vaststaande feiten
Op 27 augustus 2009, omstreeks 21.30 uur kregen verbalisanten een melding van de meldkamer dat een chauffeur van een trekker met oplegger een bestuurder van een fiets (getuige [getuige A]) zou hebben mishandeld. Twee verbalisanten zijn vervolgens ter plaatse gegaan. Terwijl twee andere verbalisanten ook ter plaatse reden, zagen zij personenauto's voor de verkeerslichten op de Europaweg stilstaan en mensen rond deze voertuigen lopen. Op de IJsselbrug zagen zij vervolgens een geschaarde wit kleurige trekker met oplegger staan. Bij de linkerachterwielen van die trekker zagen zij een motorfiets liggen. De motorrijder verklaarde vervolgens tegenover verbalisant dat hij bijna opzettelijk was aangereden door de chauffeur van de trekker met oplegger en dat hij ook ernstig was mishandeld door deze man. Verbalisanten spreken vervolgens een manspersoon aan die de chauffeur van de geschaarde trekker met oplegger, maar ook de chauffeur die getuige [getuige A] eerder op de fiets had belaagd (hierna: verdachte), bleek te zijn. Verdachte wordt vervolgens aangehouden.
Tijdens het overbrengen rook de adem van verdachte naar inwendig alcoholgebruik waarna, aan het politiebureau te Doetinchem gekomen, de voorlopige ademtest werd afgenomen. Na het afnemen van de ademanalyse blijkt dit 435 ug/l te zijn.
B. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en van het onder 2 primair ten laste gelegde, te weten poging doodslag en een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel. Dat verdachte deze feiten heeft gepleegd, volgt onder meer uit de aangifte van [slachtoffer], de getuigenverklaringen van [getuige B], [getuige C], [getuige D], [getuige E] en die van getuige [getuige F]. Daarnaast baseert zij zich op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten, op de foto-map verkeersongevalanalyse, op het proces-verbaal uitlezen en uitwerken tachograaf en op de (deels) bekennende verklaring (ook ter terechtzitting) van verdachte zelf.
De officier van justitie heeft tenslotte geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde, te weten rijden onder invloed. De verdachte dit feit heeft gepleegd volgt onder meer uit het proces-verbaal misdrijf, de uitslag van de ademanalyse en de bekennende verklaring (ook ter terechtzitting) van verdachte zelf.
C. Standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Naar haar mening kan niet bewezen worden dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Ten tijde van het plegen van de handelingen, had verdachte geen inzicht in de aard en de gevolgen van zijn daden. Ook de deskundigen hebben gerapporteerd dat verdachte heeft gehandeld, terwijl hij paranoïde was, zodat hij zijn wil niet kon bepalen. Hij had zijn denken en handelen onvoldoende onder controle en overzag de gevolgen niet. Verdachte wilde aangever niet doden en heeft aldus niet opzettelijk gehandeld. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad.
Ten aanzien van het eerste gedachtenstreepje van het onder 1 primair ten laste gelegde, heeft de raadsvrouw subsidiair bepleit dat het feit ook om andere redenen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Op basis van het dossier kan volgens de raadsvrouw niet worden vastgesteld dat verdachte bewust op de andere weghelft reed; hij was zich niet eens bewust van andere weggebruikers. Hiervoor verwijst zij naar pagina 68 van het proces-verbaal: "het viel mij op dat er een voertuig achter mij reed met maar één licht. Ik stopte bij een verkeerslicht." Uit dit citaat blijkt dat verdachte de motor pas zag op het moment dat deze al achter hem reed. Uit de verklaring van aangever blijkt ook dat verdachte zich niet bewust was van de tegemoet rijdende motorrijder. Aangever heeft hier over verklaard dat de vrachtwagencombinatie al slingerend op de voor hem bestemde weghelft terechtkwam, ook nadat hij hem al gepasseerd was. Ook de andere getuigen geven geen aanleiding voor de conclusie dat verdachte bewust op de andere weghelft zou hebben gereden. Verdachte maakte een aantal slingerende bewegingen, waarbij hij het niet specifiek gemikt had op andere weggebruikers. De raadsvrouw is dan ook van mening dat verdachte, doordat hij in het algemeen slingerde, niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarbij iemand zou kunnen doden.
Ten aanzien van het tweede gedachtenstreepje van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit zij wederom vrijspraak, aangezien verdachte wederom niet het opzet of voorwaardelijk opzet had om aangever van het leven te beroven. Zij voert daartoe aan dat verdachte, die boos en geïrriteerd op zoek was naar een andere rustige rustplek, op het moment dat hij de motorrijder achter hem ziet staan, alleen maar van hem weg wil. Omdat aangever dacht dat de vrachtwagen gestolen was, is hij zelf achter de vrachtwagen blijven rijden en is hem blijven volgen. Vanaf dat moment escaleert het. Verdachte wil, om van aangever af te komen, zijn vrachtwagen draaien en de stad weer uit rijden. Verdachte manoeuvreert rustig en behoedzaam zijn vrachtwagen naar de andere weghelft, waarbij aangever voldoende tijd had om weg te gaan. Aangever gaat echter alleen maar een klein stukje achteruit. Afgezien van het feit dat dit in de beleving van verdachte een verkeerde reactie was, die hem nog bozer maakte zodat hij uitstapte en aangever een paar klappen en stompen heeft gegeven, is dit gedrag tegenstrijdig met zijn verklaring. Aan de ene kant heeft hij verklaard dat hij vreesde voor zijn leven, maar aan de andere kant blijft hij de vrachtwagen achtervolgen en rijdt hij niet weg als verdachte met de vrachtwagen stopt. Aangever had voldoende tijd en ruimte om weg te rijden met zijn motor. In plaats daarvan gooit hij zijn motor op de grond en loopt naar de berm. Uit het dossier en uit de verklaring van verdachte en aangever blijkt dat de vrachtwagen de motor nooit heeft geraakt. Zij voert nog aan dat op het moment dat verdachte zijn vrachtwagen wilde keren, de vrachtwagen volgens alle verklaringen bijna stil stond. Mede daardoor kon aangever te allen tijde wegkomen. Als verdachte aangever echt dood wilde hebben, had hij wel vol gas gegeven en was hij wel achter hem aangereden. Verdachte heeft juist het tegenovergestelde gedaan, hij heeft rustig en behoedzaam zijn vrachtwagen naar links gestuurd. Om deze redenen kan niet worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever van het leven zou beroven.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. Naar haar mening kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte gepoogd heeft aangever zwaar lichamelijk letstel toe te brengen. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem vijf tot tien seconden bij zijn keel heeft gepakt. Zij is van mening dat er alleen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen optreden als de keel langer wordt dichtgedrukt. Verdachte zou dit bovendien met kracht hebben gedaan. Als hij dit inderdaad met kracht zou hebben gedaan, zou aangever, gelet op verdachtes postuur, niet alleen een rood plekje hebben, maar zou hij minimaal een kneuzing in de hals hebben. In de letselverklaring staat echter dat aangever alleen een rood plekje in zijn hals heeft, waarvoor hij overigens geen behandeling heeft gekregen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte is door de deskundigen ontoerekeningsvatbaar geacht en de feiten vallen hem om die reden niet toe te rekenen.
D. Beoordeling door de rechtbank
De raadsvrouw heeft betwist dat verdachte opzet had om te trachten [slachtoffer] van het leven te beroven. De officier van justitie heeft aangevoerd dat in ieder geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Van opzet is slechts geen sprake indien bij de verdachte "ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken"2. Alleen bij hoge uitzondering wordt een dergelijke stoornis aangenomen. Uit de omstandigheid dat verdachte niet de vrijheid had om zijn wil te kunnen bepalen en keuzes te maken, volgt niet dat voornoemd inzicht heeft ontbroken.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet met zich brengt, nu hij, door al slingerend steeds op de weghelft voor het tegemoet komende verkeer te rijden, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer], die extra kwetsbaar was doordat hij op een motor reed, op fatale wijze zou kunnen raken. Tot slot heeft psychiater Kaiser in het rapport3 beschreven dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde voldoende inzicht had in de wederrechtelijkheid van de begane feiten. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
Gelet op voorgaande en gelet op de verklaring van aangever [slachtoffer]4, de getuigenverklaringen van [getuige B]5, [getuige C]6, [getuige D]7, [getuige E]8, [getuige F]9, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten10, de foto-map verkeersongevalanalyse11,
het proces-verbaal uitlezen en uitwerken tachograaf12 en op de (deels) bekennende verklaring (ook ter terechtzitting) van verdachte13 zelf, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het eerste gedachtenstreepje van het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten de poging tot doodslag, heeft begaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het tweede gedachtenstreepje van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu uit het dossier niet is gebleken dat verdachte, door de vrachtwagen stapvoets in de richting van aangever naar links te sturen, aangever zou kunnen raken of de bedoeling had om aangever te raken. Verdachte is niet gericht met zijn vrachtwagencombinatie op aangever ingereden. Evenmin heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] door zijn handelwijze op fatale wijze zou raken. Verdachte zal daarom van het tweede gedachtenstreepje van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan te weten de poging om aan aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door het dichtknijpen van de keel/hals van aangever, aangezien de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten heeft kunnen vinden voor verdachtes betrokkenheid bij dat feit. De enkele verklaring van aangever daarover is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat het 2 subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling, wel wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de aangifte van [slachtoffer]14, de getuigenverklaringen van [getuige B]15, [getuige C]16, [getuige D]17, [getuige E]18 en die van getuige [getuige F]19. Daarnaast baseert zij zich op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten20, op de foto-map verkeersongevalanalyse21, op het proces-verbaal uitlezen en uitwerken tachograaf22 en op de (deels) bekennende verklaring (ook ter terechtzitting) van verdachte23 zelf.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is de rechtbank tenslotte eveneens van oordeel
dat dit feit op grond van het proces-verbaal van misdrijf24, het ademanalyseformulier25 en de
bekennende verklaring van verdachte zelf26 (ook ter terechtzitting) wettig en overtuigend
bewezen kan worden verklaard.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. primair
hij op 27 augustus 2009 te Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- met een vrachtwagencombinatie, op die [slachtoffer] (bestuurder van een motor) is afgereden,
waarbij hij, verdachte, met zijn voertuig geheel of gedeeltelijk op het weggedeelte van het
hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer is gaan rijden, alwaar die [slachtoffer] op zijn motor
vanuit tegemoetkomende richting reed,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. subsidiair
hij op 27 augustus 2009 te Doetinchem opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
- meerdere malen met kracht tegen diens hoofd, althans lichaam, heeft geslagen/gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
3.
hij op 27 augustus 2009 te Doetinchem als bestuurder van een voertuig, (trekker met oplegger), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 435 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
- 1 primair: poging tot doodslag;
- 2 subsidiair: mishandeling;
- 3: overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Strafbaarheid van de verdachte
Over de persoon van verdachte is een psychiatrisch rapport Pro Justitia gedateerd 16 november 2009, opgemaakt door Dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater. In dit rapport, waarvan de gehele inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, wordt, zakelijk weergegeven, het volgende geconstateerd.
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een paranoïde waanstoornis. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Door stressfactoren van het laatste jaar wat betreft het werk, slaapstoornis door overwerkt te zijn, financiële problemen en woonproblemen, raakte verdachte de controle over zichzelf kwijt. Hij ging weinig slapen en ontwikkelde paranoïde denken, wat uitgroeide tot betrekkingswanen bij een paranoïde waansysteem. Betrokkene had ten tijde van het ten laste gelegde voldoende inzicht in de wederrechtelijkheid van de begane feiten. In relatie tot en ten tijde van het begaan van de ten laste gelegde feiten was er bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een paranoïde waanstoornis, zodat hij zijn wil niet kon bepalen. Voor het ten laste gelegde wordt betrokkene, indien althans bewezen, dan ook als niet toerekeningsvatbaar ingeschat.
Over de persoon van verdachte is een psychologisch rapport Pro Justitia gedateerd 18 november 2009, opgemaakt door Drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog/psychotherapeut. In dit rapport, waarvan de gehele inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, wordt, zakelijk weergegeven, het volgende geconstateerd.
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Er is sprake van een waanstoornis, achtervolgingstype. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was genoemde ziekelijke stoornis van de geestvermogens aanwezig.
Betrokkene is ten aanzien van het ten laste gelegde op grond van zijn paranoïde waanstoornis, ontoerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van bovengenoemde deskundigen, te weten dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden geacht. De rechtbank neemt deze conclusie, voor zover het de strafbaarheid van verdachte betreft, over.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en verdachte, conform het advies van de deskundigen, te veroordelen tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
De raadsvrouw heeft zich primair uitdrukkelijk verzet tegen de verzochte plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Naar haar mening is het opleggen van deze maatregel disproportioneel gelet op de geringe ernst van de in haar visie bewezen verklaarde feiten, te weten een bedreiging en een mishandeling, gelet op zijn blanco strafblad en gelet op het gegeven dat verdachte inzicht heeft in zijn ziektebeeld en bereid is vrijwillig mee te werken aan een behandeling. Een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet laten behandelen door GGNet of een soortgelijke instantie is haar inziens een gepaste straf voor het bewezen verklaarde.
Indien de rechtbank het niet eens is met voorgaande bepleit de raadsvrouw subsidiair, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, zoals door de deskundigen is geadviseerd. Deze plaatsing is in het voordeel van verdachte, maar ook in het voordeel van de maatschappij.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en een mishandeling.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een delict met een gewelddadig en bedreigend karakter, als gevolg waarvan een ander angst heeft ondervonden. Verdachte is, als chauffeur van een grote vrachtwagencombinatie, met relatief hoge snelheid op de strook voor tegemoetkomend verkeer gaan rijden, waar aangever op zijn motor (vanuit tegemoetkomende richting) reed. Aangever kon verdachte nog maar net ontwijken.
Verdachte heeft door dit zeer gevaarlijke rijgedrag zijn vrachtwagencombinatie als een wapen gebruikt en had bovenal geen enkele rechtens valide reden om aangever zo in gevaar te brengen. De ervaring leert dat delicten als de onderhavige veelal de oorzaak zijn van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij de directe slachtoffers en in casu ook bij de overige weggebruikers. Toen verdachte zijn vrachtwagencombinatie tot stilstand had gebracht, heeft hij zich, door aangever meerdere malen tegen zijn hoofd en lichaam te slaan en of te stompen, ook nog schuldig gemaakt aan mishandeling.
Bij de rechtbank neemt de ernst van deze feiten toe, nu ze mede onder invloed van alcoholhoudende drank zijn gepleegd.
De rechtbank houdt er ten voordele van de verdachte rekening mee dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen, hoewel verdachte al 22 jaar vrachtwagenchauffeur is. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met zijn ontoerekeningsvatbaarheid.
Nu verdachte vanwege zijn volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet strafbaar is, dient hij ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank acht echter, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, het wel noodzakelijk dat verdachte behandeld zal worden.
In eerder genoemd rapport van 16 november 2009 heeft Dr. L.H.W.M. Kaiser, als volgt geadviseerd:
De ernst van het delict lijkt niet tot betrokkene door te dringen en hij overziet het niet. Betrokkene heeft zijn denken en handelen nog onvoldoende onder controle en hij overziet de gevolgen van zijn handelen niet. Dat betekent dat de kans op herhaling van onverantwoord handelen vanuit zijn psychose nog groot aanwezig is. Die kans is enigszins verminderd door de medicatie. De herhalingskans wordt vergroot als hij geconfronteerd wordt met de gevolgen van het delict, omdat hij met psychose reageert op stress.
Betrokkene heeft een klinische behandeling nodig in een psychiatrisch ziekenhuis omdat hij nog psychotisch is. Het advies is om een dergelijke klinische behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en betrokkene dan te doen laten opnemen in een Forensisch Psychiatrische afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis.
In eerdergenoemd rapport van 18 november 2009 heeft Drs. J.P.M. van der Leeuw, als volgt geadviseerd:
Indien betrokken niet wordt behandeld is de recidivekans groot. Betrokkene lijdt een tamelijk geïsoleerd leven te leiden hetgeen de kans vergroot dat hij door de beperkte interactie met de buitenwereld, niet gauw gecorrigeerd zal worden wanneer zich een psychische ontregeling opnieuw voordoet. Er is blijkbaar sprake van een zekere kwetsbaarheid en ontvankelijkheid voor psychotische desintegratie die zich vooral manifesteert wanneer spanning en stress oplopen. Omdat het psychotische beeld van betrokkene slechts deels in remissie is en niet geheel is verdwenen en hij zelf nauwelijks probleembesef heeft noch probleeminzicht, is een gedwongen behandeling noodzakelijk. Er is immers een directe relatie tussen het psychiatrische toestandsbeeld van betrokkenen en het tenlastegelegde.
De onderzoeker geeft de rechtbank in overweging, indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, om betrokkene conform artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht gedwongen te laten opnemen in een psychiatrische kliniek voor de maximale duur van een jaar. Te voorzien is dat binnen de termijn van een jaar voldoende vooruitgang kan worden geboekt om het recidiverisico te minderen. Derhalve opteert de onderzoeker ook niet voor de TBS-maatregel. De intensiteit van de stoornis, de duur en de omvang zijn niet van dien aard dat te verwachten is dat een langer durende klinische behandeling nodig is.
Met deze deskundigen acht de rechtbank plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis (ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht) wel noodzakelijk in het belang van de algemene veiligheid van personen en voor het belang van verdachte zelf. Uit voormelde rapporten is de rechtbank gebleken dat verdachte zijn denken en handelen nog onvoldoende onder controle heeft, dat hij de gevolgen van zijn handelen niet overziet en dat dit betekent dat de kans op herhaling van onverantwoord handelen vanuit zijn psychose nog groot aanwezig is. Een behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar is dan ook noodzakelijk. Daar kan nadere diagnostiek plaatsvinden, kan de psychose verder behandeld worden en vervolgens resocialisatie en re-integratie in het werk. Te overzien is dat binnen de termijn van één jaar voldoende vooruitgang kan worden geboekt om het recidiverisico te verminderen. De intensiteit van de stoornis, de duur en de omvang zijn niet van dien aard dat te verwachten is dat een langer durende klinische behandeling nodig is.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtof[slachtoffer], [adres] (bankrek.nr. [nummer]) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van
€ 2.358,66 gevoegd in het strafgeding ten aanzien van het tenlastegelegde. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 750,00 aan immateriële schadevergoeding, en voorts toewijzing van de gevorderde materiële schade, te weten € 1.608,66. Zij verzoekt daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien zij niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor afdoening in het strafgeding. Zij voert daartoe aan dat de foto's die door de politie van de schade aan de motor zijn genomen niet overeenkomen met de door het slachtoffer opgegeven schade. Het slachtoffer heeft zeven schadeposten opgegeven, terwijl de in het dossier genoemde en geconstateerde schade, vijf schadeposten bevat. De twee ontbrekende schadeposten, de demper en de Cowl Assy, bedragen in totaal bijna € 900,00, een groot deel van de gevorderde schade. Aangezien deze schadeposten niet overeenkomen is de vordering haar inziens niet eenvoudig vast te stellen.
Daarnaast vraagt de raadsvrouw zich af waarom er twee maal expertisekosten zijn berekend. Één maal door Achmea rechtsbijstand voor een bedrag van € 83,22 en éénmaal door Motosport voor een bedrag van € 58,82. De raadsvrouw is van mening dat dit voor rekening van het slachtoffer dient te komen en niet voor rekening van verdachte.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw bepleit dat maximaal € 400,00 kan worden toegewezen, gelet op vergelijkbare gevallen uit de smartengeldgids en overige jurisprudentie. Bovendien zijn haar inziens de psychische klachten van het slachtoffer niet onderbouwd, nu er in het dossier geen doktersverklaring ligt, zodat de gevolgen niet bewezen kunnen worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat
de vordering tot een bedrag van € 400,00 (zijnde de post: immateriële schade) voor toewijzing vatbaar is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen, nu dit deel van de vordering overigens in zoverre door de raadsvrouw en de verdachte niet zijn betwist.
Deze benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu deze vordering voor dat deel niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu het onderdeel van de tenlastelegging waarop deze schade betrekking heeft, niet bewezen is verklaard. Aan de benadeelde partij is derhalve geen rechtstreekse schade toegebracht door een bewezen verklaard feit, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering. De benadeelde partij kan haar resterende vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Bij een ontslag van rechtsvervolging is er geen sprake van een veroordeling in de zin van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, zodat de schadevergoedingsmaatregel in deze gevallen niet kan worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 37, 45, 57, 91, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het 1 primair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
- 1 primair: poging tot doodslag;
- 2 subsidiair: mishandeling;
- 3 : overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
* verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
* gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst, voor de duur van 1 (één) jaar;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres] (bankrek.nr.: [nummer]) van een bedrag van € 400,00, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Prisse, voorzitter, Feraaune en Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van Vriezekolk, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2009.
Eindnoten
1 wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nr. 2009048285-21, Korps Noord- en Oost Gelderland, gesloten en ondertekend op 6 september 2009
2 LJN: AR3226, Hoge Raad 14.12.2004.
3 Psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 16 november 2009, rapporteur dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, p. 14
4 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], pag. 33-42
5 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige B], pag. 52-53
6 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige C], pag. 54-55
7 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige D], pag. 56-57
8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige E], pag. 58-59
9 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F], pag. 60-61
10 Proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten, pag. 28-29
11 Foto-map VerkeersOngevalAnalyse, pag. 92-105
12 Proces-verbaal uitlezen en uitwerken digitale tachograaf, pag. 106-120
13 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 66-71
14 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], pag. 33-42
15 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige B], pag. 52-53
16 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige C], pag. 54-55
17 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige D], pag. 56-57
18 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige E], pag. 58-59
19 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F], pag. 60-61
20 Proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten, pag. 28-29
21 Foto-map VerkeersOngevalAnalyse, pag. 92-105
22 Proces-verbaal uitlezen en uitwerken digitale tachograaf, pag. 106-120
23 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 66-71
24 Proces-verbaal van misdrijf, pag. 72-76
25 Ademanalyseformulier, pag. 78
26 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 67