RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
Robin Hood Vuurwerk BV
te Apeldoorn,
verzoekster,
de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn
verweerders.
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
1.2. Bij besluit van 9 december 2009 hebben verweerders, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft, verzoekster gelast de vuurwerkshow die verzoekster voornemens is te houden op 13 december 2009, niet door te laten gaan, onder mededeling dat per direct een dwangsom van € 25.000,-- wordt verbeurd indien aan de last geen gevolg wordt gegeven.
Verzoekster heeft op 10 december 2009 tegen (onder meer) dat besluit bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening gevraagd.
Verweerders hebben op 10 december 2009, onder intrekking van het besluit van 9 december 2009, een nieuwe last onder dwangsom gegeven, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft, opnieuw inhoudende dat verzoekster wordt gelast de vuurwerkshow niet te laten doorgaan, onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- indien verzoekster daaraan geen gevolg geeft.
Het bezwaar wordt op grond van artikel 6:19 van de Awb geacht mede gericht te zijn tegen de nieuwe last onder dwangsom.
1.3. Naar voorlopig oordeel is er aanleiding voor toewijzing van het verzoek zoals na te melden. Daarbij heeft de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking genomen.
1.3.1. Verzoekster heeft op 29 september 2009 een aanvraag voor een evenementenvergunning ingediend ten behoeve van (onder meer) de onderhavige vuurwerkshow. Op deze aanvraag is nog niet beslist. Dat zal alsnog moeten gebeuren, nu van een schriftelijke intrekking van die aanvraag geen sprake is. Voor zover verweerders zich op het standpunt hebben gesteld dat de aanvraag mondeling is ingetrokken, hetgeen door verzoekster overigens wordt betwist, overweegt de voorzieningenrechter, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Zwolle van 13 december 2000, LJN: AA9549, dat een schriftelijke aanvraag naar voorlopig oordeel niet mondeling kan worden ingetrokken, zodat dit aan het vorenstaande niet kan afdoen. Verweerders hebben bovendien nog te beslissen over vergunningverlening met betrekking tot de vuurwerkshow, nu verzoekster op
10 december 2009 naar aanleiding van de last onder dwangsom zekerheidshalve een nieuwe aanvraag voor een evenementenvergunning heeft ingediend.
1.3.2. Verweerders hebben aan de last onder dwangsom in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat verzoekster niet over de vereiste evenementenvergunning voor de vuurwerkshow beschikt en dat zij daarom in strijd met artikel 2.2.2 van de Algemene Plaatselijk Verordening 2006 (APV) handelt als zij de vuurwerkshow toch laat doorgaan.
In artikel 2.2.2 van de APV is, voor zover hier van belang, bepaald dat het verboden is zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren en dat de vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
b. het voorkomen of beperken van overlast;
e. het woon- en leefklimaat.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is, anders dan verweerders hebben aangevoerd, niet aannemelijk geworden dat aan voornoemde weigeringsgronden is voldaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat is gesteld noch gebleken dat de voorgaande edities van het vuurwerkevenement, waarvoor in de jaren 2005 tot en met 2008 telkens wel een evenementenvergunning is afgegeven, tot overlast of aantasting van het woon- en leefklimaat van enige betekenis hebben geleid. Verweerders hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom dat nu anders zou zijn. Dat in 2009 nieuw beleid is ontwikkeld op grond waarvan verweerders geen vuurwerkdemonstraties ter bevordering van verkoop van vuurwerk meer willen toestaan, laat onverlet dat de vergunning slechts kan worden geweigerd indien aan de weigeringsgronden is voldaan. Met de enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat de onderhavige vuurwerkshow zal leiden tot een grotere verkoop van vuurwerk en daarmee tot meer overlast en een aantasting van het woon- en leefklimaat, hebben verweerders niet aannemelijk gemaakt dat zich hier een grond voordoet om de vergunning te weigeren. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben de onderhavige weigeringsgronden betrekking op de eventuele overlast en de eventuele aantasting van het woon- en leefklimaat die in direct verband staan met het evenement zelf en zich dus mogelijk tijdens, of kort voor of na, het evenement voordoen, en niet op de vernielingen en overlast die verweerders rond oudjaarsavond vrezen, waarvan het causaal verband met de vuurwerkshow allerminst vaststaat.
1.3.3. Verweerders hebben voorts aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat het houden van een vuurwerkshow in strijd is met de bestemming (C-weg) van het onderhavige perceel, zodat het houden van de vuurwerkshow strijd oplevert met artikel 7.3.1. van de Bouwverordening. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat die redenering voorshands niet opgaat, nu ter zitting is gebleken dat het betreffende terrein van verzoekster is afgesloten met een hekwerk en aldus geen sprake is van open erven of terreinen zoals in artikel 7.3.1. van de Bouwverordening bedoeld. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 maart 2002, LJN: AE1023, waarin eveneens geoordeeld is over de betekenis van de niet in de wet of bouwverordening gedefinieerde begrippen open erf en terrein. Daar komt nog bij dat verweerder voorbijgaat aan de mogelijkheid die het vierde lid van artikel 7.3.1. van de Bouwverordening biedt om vrijstelling van het verbod te verlenen. Dit klemt te meer, nu in voorgaande jaren bij de vergunningverlening geen gewag is gemaakt van mogelijke strijd met de gebruiksvoorschriften van de Bouwverordening.
1.4. De conclusie luidt dat legalisering van de situatie (door het alsnog verlenen van de gevraagde evenementenvergunning) mogelijk is, waardoor het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat toepassing van artikel 1.3. van de APV, anders dan verweerders hebben aangevoerd, niet voor de hand ligt. In dat artikel is voorzien in de mogelijkheid dat het bestuursorgaan een aanvraag die minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft wordt ingediend, niet in behandeling neemt. De onderhavige aanvraag dateert echter al van september 2009. De belangen van beide partijen afwegend bestaat daarom aanleiding voor het treffen van na te melden voorlopige voorziening.
1.5. Er is grond voor een proceskostenveroordeling. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van rechtsbijstand 2 punten toegekend (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en een wegingsfactor 1.
- schorst de last onder dwangsom;
- gelast verweerders verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van de benodigde evenementenvergunning en de eventueel benodigde vrijstelling als bedoeld in artikel 7.3.1. van de Bouwverordening;
- veroordeelt verweerders in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 874,--, te betalen aan verzoekster;
- bepaalt dat verweerders het door verzoekster betaalde griffierecht van 298,-- aan verzoekster vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.T. Rademaker. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 december 2009.