Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 102553 / HA ZA 09-557
Vonnis in verzet van 16 december 2009
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/OOST,
kantoorhoudende te Winterswijk,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. L.J. Speijdel te Enschede.
Partijen zullen hierna de Ontvanger en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 juni 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 13 juli 2009
- de akte na comparitie van partijen van [gedaagde]
- de antwoordakte na comparitie van partijen van de Ontvanger
- de akte uitlating met producties van [gedaagde]
- de akte uitlating producties van de Ontvanger.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem van 7 mei 2008 is [gedaagde] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar wegens onder meer oplichting en het deelnemen aan en leiden van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De veroordeling van [gedaagde] zag, kort gezegd, op het aanwenden van door beleggers ten behoeve van een bosbouwproject in Brazilië (EcoBrasil) en vastgoed ingelegde gelden voor andere doelen, waaronder privé-uitgaven.
2.2. Bij vonnis van 14 juli 2009 (productie 10 van de Ontvanger) heeft de rechtbank Zutphen uitspraak gedaan inzake de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van het door [gedaagde] wederrechtelijk verkregen voordeel met de handelingen waarvoor hij bij het arrest genoemd in rechtsoverweging 2.1 is veroordeeld. In het vonnis heeft de rechtbank dit door [gedaagde] wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.592.826,73.
2.3. Vanaf 2006 heeft de Ontvanger een reeks aanslagen en dwangbevelen aan [gedaagde] opgelegd en uitgevaardigd (productie 5 van de Ontvanger) ter inning van een opeisbare belastingschuld van [gedaagde] van in totaal € 807.947,00, exclusief invorderingsrente en kosten. [gedaagde] heeft de belastingschuld niet betaald.
2.4. Tijdens huiszoekingen op verschillende adressen zijn verschillende goederen van [gedaagde] in beslag genomen. De totale geschatte waarde van de in beslag genomen goederen is beduidend minder dan het door [gedaagde] wederrechtelijk verkregen voordeel. De in beslag genomen zaken zullen worden uitgewonnen door het Ministerie van Justitie en komen niet ten goede van de openstaande vordering van de Ontvanger op [gedaagde].
3. De vordering
3.1. [gedaagde] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal ontheffen van de veroordeling uitgesproken bij het door de Rechtbank Zutphen tussen partijen gewezen vonnis d.d. 3 december 2008 met zaaknummer 97729 / HA ZA 08-1278 en de Ontvanger in het ten deze te wijzen vonnis alsnog niet ontvankelijk zal verklaren in de door hem bij de inleidende dagvaarding ingestelde vorderingen, met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
3.2. De Ontvanger voert verweer en heeft geconcludeerd tot handhaving van het vonnis van 3 december 2008. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
Tenuitvoerlegging dwangbevelen door lijfsdwang
4.2. Bij inleidende dagvaarding heeft de Ontvanger gevorderd tenuitvoerlegging van de dwangbevelen door lijfsdwang. Op grond van artikel 20 Iw kan een door de Ontvanger uitgevaardigd dwangbevel bij rechterlijk vonnis ten uitvoer worden gelegd door lijfsdwang overeenkomstig de artikelen 585 tot en met 600 Rv. Ingevolge artikel 587 Rv geldt dat lijfsdwang een ultimum remedium is dat de rechter slechts kan toewijzen indien aannemelijk is dat de toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt. Lijfsdwang mag niet worden aangewend als er andere wegen openstaan om het verschuldigde te incasseren. In artikel 20, § 1 van de Leidraad Invorderingswet 1990 is bepaald dat lijfsdwang een uiterste vorm van dwang is die enkel kan worden toegepast als kan worden aangenomen dat er wel middelen tot betaling of verhaal aanwezig zijn, maar andere dwanginvorderingsmaatregelen niet met succes kunnen worden toegepast en bovendien de belastingschuldige onwillig is om te betalen dan wel verhaal mogelijk te maken.
4.3. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] aan de Ontvanger opeisbaar verschuldigd is een belastingschuld van € 807.947,00, exclusief rente en kosten, dat ter inning daarvan dwangbevelen aan [gedaagde] zijn uitgevaardigd en dat daarop geen betaling door [gedaagde] is gevolgd. De Ontvanger stelt dat aangenomen moet worden dat [gedaagde], gelet op het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel dat door de rechtbank is bepaald op € 1.592.826,73, over middelen beschikt om zijn belastingschuld te voldoen. Derhalve is [gedaagde], aldus de Ontvanger, onwillig om de belastingaanslagen te voldoen.
[gedaagde] betwist dat hij onwillig is de belastingaanslagen te voldoen. Ter onderbouwing daarvan stelt [gedaagde] dat een substantieel deel van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel in beslag is genomen en/of is besteed aan diverse betalingen en aflossingen, door hem genoemd in productie 2 bij de verzetdagvaarding. De rechtbank begrijpt dit aldus dat [gedaagde] stelt dat hij momenteel niet over middelen beschikt om zijn belastingschuld te voldoen en dat dit niet uit onwilligheid voortkomt.
4.4. In deze procedure is door [gedaagde] strikt genomen niet weersproken dat het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.592.826,73 beloopt. De stelling van [gedaagde] is dat hij, vanwege inbeslagname, betalingen en aflossingen, momenteel niet meer beschikt over een substantieel deel van dit bedrag. Deze stelling wordt gepasseerd. Zoals door de Ontvanger onweersproken is gesteld, heeft [gedaagde] in het kader van de bij deze rechtbank gevoerde procedure tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dezelfde stellingen aangevoerd die door de rechtbank in die procedure merendeels als niet relevant en/of onvoldoende onderbouwd zijn verworpen. Nu [gedaagde] zijn verweer op dit punt in de onderhavige procedure niet nader heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan deze rechtbank in voornoemde (straf) procedure heeft gedaan. Dat brengt mee dat in de door [gedaagde] gestelde beslagleggingen, betalingen en aflossingen geen grond gelegen is om aan te nemen dat hij – in de een of de andere vorm - niet langer meer beschikt over voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel van
€ 1.592.826,73. Nu enig verder verweer ontbreekt, moet er dan ook van uit worden gegaan dat [gedaagde] over voldoende middelen beschikt om zijn belastingschuld zo niet ten volle dan toch voor een aanzienlijk deel te betalen en dat hij onwillig is te betalen.
4.5. Die onwilligheid blijkt bovendien uit het feit dat [gedaagde] tot op heden nalatig is gebleven om, ingevolge artikel 58 Iw, de Ontvanger de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de invordering te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Dit geldt temeer nu [gedaagde] stelt dat hij een deel van zijn stellingen in deze procedure kan bewijzen aan de hand van deze administratie. In die stelling ligt – kennelijk – besloten dat in die administratie informatie aanwezig is over het door [gedaagde] wederrechtelijk verkregen voordeel. [gedaagde] heeft nog gesteld dat hij de door de Ontvanger verlangde informatie niet kan verstrekken, nu de administratie door de curator in grote kisten is opgeslagen in hallen van de [firma] en de curator niet toestaat dat die administratie daar wordt weggehaald. Het is ondoenlijk, zo stelt [gedaagde], om de opgeslagen administratie ter plekke in te zien. De Ontvanger mag echter in het kader van artikel 58 Iw van [gedaagde] verlangen dat hij al de nodige inspanningen verricht om de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Dat die informatie zich in kisten bevindt, hoeft daaraan niet in de weg te staan. Het feit dat de administratie zich in een hal bevindt waar geen kantoorruimte aanwezig is en waar een verkeer van heftrucks gaande is, acht de rechtbank in dit verband evenmin een geldige reden om de Ontvanger de gevraagde gegevens en inlichtingen te onthouden. Nu gesteld noch gebleken is dat het [gedaagde] feitelijk niet wordt toegestaan die administratie te raadplegen en daarvan afschriften en/of kopieën te vervaardigen, is zijn weigering om die informatie aan de Ontvanger te verstrekken te beschouwen als onwil om de belastingschuld te betalen.
4.6. Het voorgaande betekent echter nog niet dat de door de Ontvanger gevorderde tenuitvoerlegging van de dwangbevelen door lijfsdwang toewijsbaar is. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.2 is uiteengezet is lijfsdwang een ultimum remedium, zodat een terughoudende toepassing op zijn plaats is. In dat verband heeft de Ontvanger tot op heden nog onvoldoende aangetoond dat hij inderdaad alle middelen om de belastingschuld te innen heeft geprobeerd en dat dit tot niets heeft geleid. Bovendien dient het belang van de schuldeiser bij oplegging van lijfsdwang te worden afgewogen tegen het belang van de schuldenaar bij de niet-toepassing daarvan. Nu, zoals hiervoor is geoordeeld, [gedaagde] alle noodzakelijke inspanningen dient te verrichten om de Ontvanger gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de invordering van de belastingschuld van belang kunnen zijn en dit pad nog niet is begaan, weliswaar door obstructie van [gedaagde], is toepassing van lijfsdwang op dit moment een te zwaar middel. [gedaagde] zal eerst nog in de gelegenheid gesteld worden om alsnog te voldoen aan zijn informatieplicht jegens de Ontvanger.
4.7. Het voorgaande brengt mee dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de dwangbevelen door middel van lijfsdwang (vordering bij 1 in de inleidende dagvaarding) zal worden afgewezen en het verzet in zoverre slaagt.
Vordering tot het verstrekken van inlichtingen en gegevens
4.8. Uit het voorgaande volgt dat het verzet van [gedaagde] tegen toewijzing van de vordering bij (2) in de inleidende dagvaarding, tot het verstrekken van inlichtingen en gegevens over het resterende bedrag van het door [gedaagde] wederrechtelijk verkregen voordeel en gegevens en inlichtingen die kunnen leiden tot de opsporing van dit bedrag, niet slaagt. Wel zal het bedrag dat genoemd is als het door [gedaagde] wederrechtelijk verkregen voordeel, gelet op het vonnis van deze rechtbank van 14 juli 2009 zoals hiervoor aangehaald, worden aangepast tot € 1.592.826,73. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de termijn van twee weken na betekening van dit vonnis, binnen welke termijn hij de door de Ontvanger gewenste inlichtingen en gegevens zoals hiervoor bedoeld dient te verstrekken, zodat ook dit onderdeel zal worden toegewezen.
4.9. De Ontvanger heeft voorts verzocht ook aan het niet nakomen van de informatieplicht toepassing van lijfsdwang te verbinden. Dit wordt afgewezen nu er geen wettelijke grondslag bestaat voor het toepassen van lijfsdwang wegens het niet voldoen aan de informatieplicht. Artikel 20 Iw voorziet slechts in een mogelijkheid tot toepassing van lijfsdwang ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Gesteld noch gebleken is dat daarmee ook bedoeld is lijfsdwang toe te staan bij schending van de ingevolge artikel 58 Iw op de belastingplichtige rustende informatieplicht.
4.10. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij in de verzetprocedure de eigen kosten draagt.
4.11. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. vernietigt het door deze rechtbank op 3 december 2008 onder zaaknummer / rolnummer 97729 / HA ZA 08-1278 gewezen verstekvonnis, voor zover daarbij
is bepaald dat de als productie 5 bij de dagvaarding overgelegde dwangbevelen terzake van verschuldigde inkomstenbelasting en premies Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering, ten belope van in totaal EUR 807.947,00, te vermeerderen met invorderingsrente en kosten, door middel van lijfsdwang tegen [gedaagde] zullen worden ten uitvoer gelegd, en wel door opneming van hem in gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 jaar, en staat toe dat deze lijfsdwang onmiddellijk na het wijzen van dit vonnis – op de minuut en op alle dagen en uren – ten uitvoer wordt gelegd;
en voor zover daarbij [gedaagde] is veroordeeld om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de Ontvanger te verstrekken:
a) alle door de Ontvanger gewenste inlichtingen en gegevens omtrent het resterende bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van
EUR 1.620.875,35 en
b) gegevens en inlichtingen die kunnen leiden tot de opsporing van dit bedrag;
5.2. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de Ontvanger te verstrekken:
a) alle door de Ontvanger gewenste inlichtingen en gegevens omtrent het resterende bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van
EUR 1.592.826,73 en
b) gegevens en inlichtingen die kunnen leiden tot de opsporing van dit bedrag;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij in de verzetprocedure de eigen kosten draagt,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.6. bekrachtigt het verstekvonnis voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op
16 december 2009.