ECLI:NL:RBZUT:2009:BK8054

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460253-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prisse
  • Kleinrensink
  • Krijger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier verdachten in de zaak Tano Jansen wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving en dood door schuld

In de zaak tegen Tano Jansen zijn vier verdachten veroordeeld voor hun rol in de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer, die resulteerde in zijn dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten op 21 juni 2009, te Apeldoorn, samen met elkaar een afspraak maakten om het slachtoffer te ontmoeten. Ze hebben hem met een auto opgehaald en naar een afgelegen industrieterrein gebracht, waar hij in een zeecontainer werd opgesloten. De verdachten hebben de deur van de container afgesloten en zijn vervolgens weggegaan, zonder enige maatregel te treffen om het slachtoffer te beschermen. Het slachtoffer, die slechthorend was en een aansteker bij zich had, is overleden aan koolmonoxidevergiftiging en inademing van hete lucht, veroorzaakt door een brand in de container. De rechtbank oordeelde dat de verdachten, door het slachtoffer op te sluiten en niet terug te keren om hem te helpen, een onaanvaardbaar risico hebben genomen, wat leidde tot zijn dood. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen met een voorwaardelijk deel, een langere proeftijd dan gebruikelijk, verplichte psychiatrische behandeling en het betalen van een schadevergoeding van ruim €10.000,- aan de moeder van het slachtoffer, ter dekking van de uitvaartkosten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jonge leeftijd en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachten, wat heeft geleid tot een lagere strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460253-09
Uitspraak d.d. 30 december 2009
Tegenspraak - dip / oip / oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte C],
geboren te [plaats, 1992],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het Justitieel Pedagogisch Centrum 'De Sprengen' te Zutphen.
Raadsman: mr. Van der Zande, advocaat te Apeldoorn.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 november 2009 en 16 december 2009.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere, althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21
juni 2009 tot en met 22 juni 2009 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrecht
de vrijheid beroofd en/of beroofd heeft/hebben gehouden,
immers heeft/hebben en/of is/zijn hij verdachte en/of een of meer van zijn
mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk
- een afspraak met die [slachtoffer] gemaakt om die [slachtoffer] te ontmoeten en/of
- die [slachtoffer] (met een auto) opgehaald en/of
- met die [slachtoffer] naar een afgelegen en/of braakliggend
land/industrieterrein (achter de zogenaamde Ecofactorij) gereden/gegaan en/of
- die [slachtoffer] met een smoes de/een (zee)container ingelokt en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] (binnen in die container) geduwd en/of geslagen
en/of ten val gebracht en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, de deur(en) van die (zee)container
afgesloten/vergrendeld (eveneens toen zich een (grote) hoeveelheid rook en/of
open vuur/brand in die container bevond) en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] in die (zee)container achtergelaten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
art 47 lid 1 ahf/ond 1 Wetboek van Strafrecht
art 282 lid 3 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
[verdachte A] en/of [verdachte B] en/of [verdachte D] op meerdere, althans een
tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juni 2009 tot en met 22 juni
2009 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid beroofd
en/of beroofd heeft/hebben gehouden,
immers heeft/hebben en/of is/zijn [verdachte A] en/of [verdachte B] en/of
[verdachte C] en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk
wederrechtelijk
- een afspraak met die [slachtoffer] gemaakt om die [slachtoffer] te ontmoeten en/of
- die [slachtoffer] (met een auto) opgehaald en/of
- met die [slachtoffer] naar een afgelegen en/of braakliggend
land/industrieterrein (achter de zogenaamde Ecofactorij) gereden/gegaan en/of
- die [slachtoffer] met een smoes de/een (zee)container ingelokt en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] (binnen in die container) geduwd en/of geslagen
en/of ten val gebracht en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, de deur(en) van die (zee)container
afgesloten/vergrendeld (eveneens toen zich een (grote) hoeveelheid rook in die
container bevond) en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] in die (zee)container achtergelaten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s)
in of omstreeks de periode van 21 juni 2009 tot en met 22 juni 2009 te
Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
behulpzaam is geweest door:
- die [slachtoffer] zijn mobiele telefoon te vragen en/of te pakken en/of
- die [slachtoffer] aan de praat te houden, althans af te leiden en/of
- op de uitkijk te gaan staan toen [slachtoffer] naar/in de container ging en/of
- bij de inmiddels gesloten container te vertrekken en aldaar gedurende
meerdere, althans een u(u)r(en), althans een langere tijd niet terug te komen
en/of de deur niet te openen;
Artikel 282 lid 1 en 3 Wetboek van Strafrecht
Artikel 48 Wetboek van Strafrecht
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op meerdere, althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21
juni 2009 tot en met 23 juni 2009 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of nalatig,
-die [slachtoffer] heeft/hebben opgesloten en/of opgesloten gehouden in
de/een (donkere) (zee)container, met daarin meerdere (brandbare) goederen
wetende dat deze [slachtoffer] doof was, claustrofobisch was, een aansteker bij
zich had en/of geen mobiele telefoon bij zich had en/of
-die [slachtoffer] in het ongewisse heeft/hebben gelaten over hoe lang deze
opsluiting zou duren en/of
-voor een langere periode, althans meerdere, dag(en)/u(u)r(en) de deur(en)
van die (zee)container meermalen, althans eenmaal, gesloten/vergrendeld
heeft/hebben gelaten, eveneens toen zich een (grote) hoeveelheid rook en/of
open vuur/brand in die container bevond en/of
- bij het aantreffen van die [slachtoffer] liggend op de vloer/grond van die
container geen (medische) hulp heeft/hebben verleend en/of geen (tijdige)
medische en/of andere hulp en/of (medische) verzorging heeft/hebben
ingeroepen,
waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer]
zodanig letsel, te weten koolmonoxidevergiftiging, althans een hoog
koolmonoxidegehalte in het bloed, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen
daarvan is overleden;
art 307 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/ond 1 Wetboek van Strafrecht
art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 21 juni 2009 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een mobiele
telefoon (een Samsung) en/of een SIM-kaart (uit deze mobiele telefoon), in
elk geval enig goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juni 2009
tot en met 23 juni 2009, in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
een mobiele telefoon (een Samsung) en/of een SIM-kaart (uit deze mobiele
telefoon), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn
mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten door het vrijwillig
afgeven/uitlenen van [slachtoffer] aan verdachte en/of één of meerdere van zijn
mededader(s), onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben
toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs (eindnoot 1)
A. Vaststaande feiten / aanleiding onderzoek.
Aanleiding voor het onderzoek (eindnoot 2) was een melding bij de politie door de moeder van de zestienjarige [slachtoffer] op 21 juni 2009. [slachtoffer] was die middag niet thuis gekomen en hij had niet gereageerd op een aantal sms-berichten, die zij hem had gestuurd.
Op 22 juni 2009 werd [slachtoffer] landelijk als vermist gesignaleerd.
Op 23 juni 2009 werd het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen in een container.
Hij lag (eindnoot 3) op zijn rug op de vloer van de container. In de container had een beperkt gebleven brand gewoed.
Sectie (eindnoot 4) op het lichaam van [slachtoffer] wees uit dat het overlijden van [slachtoffer] te wijten was aan koolmonoxidevergiftiging en inademing van hete lucht.
Op 24 juni 2009 meldde zich een drietal jongens bij de politie ([verdachte A], [verdachte B] en verdachte). Naar aanleiding van hun verklaringen, onder meer inhoudende dat zij [slachtoffer] in een container hadden opgesloten om hem een lesje te leren, maar dat zij niets met de brand te maken hadden, werden zij als verdachten aangehouden. Diezelfde dag nog werd [verdachte D] eveneens aangehouden in verband met mogelijke betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer].
B. Standpunt van het openbaar ministerie
Met betrekking tot de vrijheidsbeneming (feit 1)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, op grond van de door de verdachten [verdachte A], [verdachte B], [verdachte D] en [verdachte C] afgelegde verklaringen.
Daaruit kan in de visie van de officier van justitie worden opgemaakt dat [verdachte A] en [verdachte B] het plan hebben opgevat om [slachtoffer] een lesje te leren. Aanvankelijk was er geen strak omlijnd plan, maar bovengenoemd voornemen kreeg in de loop van dat weekend wel steeds meer gestalte.
[verdachte A] en [verdachte B] hebben verklaard dat zij [slachtoffer] expres met een neptelefoontje over een pakketje handel naar en in de container hebben gelokt en vervolgens de deur hebben dichtgedaan en vergrendeld. Daarna zijn de vier verdachten met de auto gaan rijden. Anderhalf uur later zijn ze teruggekeerd om [slachtoffer] uit de container te halen.
In de visie van de officier van justitie kunnen [verdachte A] en [verdachte B] als medeplegers van de wederrechtelijke vrijheidsberoving worden beschouwd. Ook [verdachte C] kan volgens de officier van justitie als medepleger worden aangemerkt ten aanzien van het opgesloten houden in de container, nu er sprake is van een bewustheid van de samenwerking.
[verdachte C] wist uiterlijk op het moment dat ze [slachtoffer] de container in gingen lokken, wat er ging gebeuren. Hij verhinderde het niet, maar ging samen met [verdachte D] op de uitkijk staan en ondernam ook daarna geen enkele actie of poging om de vrijheidsberoving te beëindigen. Op geen enkel moment heeft [verdachte C] zich gedistantieerd van de vrijheidsberoving. Uit de handelingen van [verdachte C] blijkt dat hij voortdurend met de andere verdachten is blijven samenwerken, waardoor de vrijheidsberoving kon voortduren. Voor medeplegen is niet vereist dat alle bestanddelen worden vervuld, betrokkenheid bij de uitvoeringshandelingen is voldoende.
De officier van justitie is van mening dat de strafverzwarende grond: "tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden" bewezen kan worden verklaard, omdat het verband tussen de vrijheidsberoving en de dood van [slachtoffer] zodanig is, dat de dood als gevolg van die vrijheidsbeneming aan verdachten kan worden toegerekend. [slachtoffer] heeft bewust of onbewust brand gemaakt en is aan koolmonoxidevergiftiging overleden. Zonder de opsluiting zou de brand niet zijn ontstaan en zonder de opsluiting zou [slachtoffer] niet aan de gevolgen van de brand zijn overleden. Daarbij is niet vereist dat de opzet van de dader op de dood was gericht of dat de dood aan de schuld van de dader te wijten is.
Met betrekking tot de dood door schuld (feit 2)
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verdachten schuld hebben aan de dood van [slachtoffer] en dat deze dood voorzienbaar was. Verdachten hebben [slachtoffer] opgesloten in de container, wetende dat daar een gezondheidsrisico aan vast zat, wetende dat er troep in de container lag, wetende dat [slachtoffer] vuur bij zich had, wetende dat [slachtoffer] slechthorend was waardoor hij in een donkere omgeving een extra handicap had. Vervolgens hebben verdachten nadat zij [slachtoffer] liggend in de container hadden aangetroffen, geen hulp geboden of hulp gehaald, zich niet vergewist of de brandhaard was gedoofd en de deur dichtgedaan, terwijl het op dat moment volstrekt duidelijk was dat [slachtoffer] niet bij machte was om zelf de deur van de container open te duwen, ook niet als deze niet vergrendeld zou zijn. Waarschijnlijk en aannemelijk is dat [slachtoffer] op het moment dat de verdachten de container openden, nog niet was overleden. Ook wanneer [slachtoffer] op dat moment wel overleden zou zijn, dan nog is de dood door schuld, gelet op het handelen van de verdachten, bewijsbaar en wel in de zin van roekeloos handelen.
Met betrekking tot de diefstal/verduistering van de telefoon (feit 3)
Het onder 3 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie eveneens bewezen en wel in de medeplegenvariant van verduistering, op grond van de verklaring van [verdachte B] dat ze de telefoon van [slachtoffer] wilden stelen, de verklaring van [verdachte C] die de telefoon aan [slachtoffer] heeft gevraagd en het feit dat vervolgens alle verdachten van de telefoon gebruik hebben gemaakt.
C. Standpunt van de verdachte / de verdediging
Met betrekking tot de vrijheidsbeneming (feit 1) en de dood door schuld (feit 2)
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat van opzet tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving pas sprake kan zijn op het moment dat verdachte kennis droeg van het opgesloten zijn van [slachtoffer]. Die wetenschap kreeg verdachte pas op enig moment nádat de verdachten in de auto wegreden bij het terrein van de container.
Van een actieve rol van verdachte ten aanzien van het van de vrijheid beroofd houden van [slachtoffer] is evenwel geen sprake geweest. Verdachte is passief gebleven, niet meer en niet minder.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat van enig opzet op het feit van hulpverlening aan de medeverdachten, niet is gebleken, al helemaal niet gericht op een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Uit de feitelijke invulling van die medeplichtigheid in de tenlastelegging onder feit 1 subsidiair kan volgens de raadsman het vereiste dubbele opzet niet worden afgeleid. Verdachte heeft de wederrechtelijke vrijheidsberoving niet beoogd, noch is hij zich daarvan bewust geweest.
Los daarvan kan uit de feitelijke omstandigheden volgens de raadsman niet worden afgeleid dat de dood van [slachtoffer] het gevolg is geweest van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dit gevolg kan in redelijkheid niet aan verdachte worden toegerekend.
Aangenomen moet worden dat [slachtoffer] al was overleden op het moment dat de deur van de container werd geopend en hij liggend op de grond werd aangetroffen. Uit de term 'vergrendeld laten' zoals in de dagvaarding onder feit 2 opgenomen, kan in de visie van de raadsman in de context van de gebeurtenissen geen schuld/verwijt voortvloeien.
Door de raadsman is vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, evenals van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen of plegen van dood door schuld.
Met betrekking tot de diefstal/verduistering van de telefoon (feit 3)
Door de raadsman is verder vrijspraak bepleit van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat - kort gezegd - door de feitelijke gang van zaken verdachte de telefoon niet kon teruggeven aan [slachtoffer]. Verdachte had op het moment dat hij en [verdachte D] door [verdachte A] en [verdachte B] met de auto werd opgepikt, feitelijk geen andere keus om de telefoon aan [verdachte A] of [verdachte B] af te geven toen hem daarom door één van die beiden werd gevraagd. Verdachte heeft niet beoogd de telefoon voor zichzelf te houden en hij heeft evenmin beoogd dat een of meer van de medeverdachten dat zouden doen.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot de vrijheidsbeneming (feit 1)
Door [verdachte A], [verdachte B], [verdachte C] en [verdachte D] zijn diverse verklaringen afgelegd.
[verdachte B] heeft verklaard (eindnoot 5) dat hij op zondag 21 juni 2009 samen met [verdachte C] met de auto naar [verdachte A] is gegaan. Vervolgens hebben ze [slachtoffer] opgehaald en daarna [verdachte D] en zijn met de auto wat rond gaan rijden.
De bedoeling was in eerste instantie om [slachtoffer] ergens te dumpen, zodat hij terug naar huis zou moeten lopen.
Tijdens het rondrijden zagen ze een zeecontainer staan, vlak bij het industrieterrein. Het idee om [slachtoffer] in de container op te sluiten was van [verdachte A] en hem. Ze wilden [slachtoffer] laten schrikken.
Hij heeft tegen [verdachte C] gezegd dat hij bij de weg op de uitkijk moest gaan staan en [verdachte C] heeft dat weer aan [verdachte D] gezegd. [verdachte D] stond erbij toen hij tegen [verdachte C] zei dat hij bij de weg op de uitkijk moest gaan staan.
Hij is samen met [verdachte A] en [slachtoffer] de container ingegaan. [verdachte D] en [verdachte C] waren een stukje verder gelopen. [verdachte A] en hij deden of ze wat zochten en [slachtoffer] hielp hen daarbij.
[verdachte A] en hij zijn vervolgens de container uitgegaan en hebben de container dichtgedaan. [verdachte A] hield de deur tegen en hij heeft het handvat omgedraaid. Van binnen uit is de container dan niet meer te openen. Ze konden nog zien dat [slachtoffer] eveneens richting de deur liep, maar vóórdat hij er uit kon hadden ze de deur al dicht gedaan. In de container lag allerlei afval op de grond.
Hij en [verdachte A] zijn vervolgens met de auto naar de weg gereden, waar [verdachte C] en [verdachte D] stonden.
Ze zijn vervolgens met de auto weggereden met de bedoeling een half uur of drie kwartier later terug te gaan om [slachtoffer] er weer uit te halen.
Terug bij de container aangekomen zag hij dat er verf van de container af was en voelde dat de container warm aanvoelde. Ze hebben de container opengedaan. Er kwam alleen maar rook uit. Ze hebben de rook laten optrekken en zagen daarna [slachtoffer] op de grond liggen. Hij zag dat [slachtoffer] dood was. Ze zijn geschrokken weggereden.
Deze verklaring geeft naar het oordeel van de rechtbank op een duidelijke en aannemelijke wijze weer wat zich op 21 juni 2009 rond de dood van [slachtoffer] heeft afgespeeld.
Bij de politie heeft verdachte (eindnoot 6) onder meer verklaard dat hem en [verdachte D] is gevraagd op de uitkijk te gaan staan. Kort daarop kwamen [verdachte A] en [verdachte B] in de auto aangereden. [verdachte D] en [verdachte C] zijn ingestapt en hoorden dat [slachtoffer] was opgesloten in de container.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is geweest van medeplegen vloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen voort:
- dat verdachte er van op de hoogte was dat [verdachte A] en [verdachte B] [slachtoffer] een lesje wilden leren
- dat verdachte met die wetenschap in de auto van [verdachte A] is gaan zitten alwaar [slachtoffer] op een gegeven moment ook als passagier heeft plaatsgenomen
- dat verdachte mee is gereden naar een plek nabij een bos waar [slachtoffer] zou worden achtergelaten dan wel aan een boom zou worden vastgebonden
- dat nadat dit plan kennelijk niet werd uitgevoerd verdachte bij de groep is gebleven toen er kennelijk naar een nieuwe plek werd gezocht om [slachtoffer] een lesje te leren
- dat toen die plek was gevonden en [slachtoffer] met een smoesje uit de auto was gelokt verdachte niet is weggelopen maar op verzoek van [verdachte A] en [verdachte B] op de uitkijk is gaan staan
- dat toen [verdachte A] en [verdachte B] terugkwamen naar de auto zonder [slachtoffer] hij van [verdachte A] en [verdachte B] hoorde dat [slachtoffer] in de container was opgesloten
- dat verdachte vervolgens niets heeft ondernomen en willen ondernemen om [slachtoffer]
uit die container te krijgen
- dat verdachte ook niet de politie, zijn ouders of derden heeft gewaarschuwd dan wel op
de hoogte heeft gesteld van de vrijheidsberoving van [slachtoffer]
- dat verdachte toen hij met de anderen constateerde dat er veel rook uit de container kwam bij opening van de deur en zag althans vernam dat [slachtoffer] buiten bewustzijn in de container lag niet onmiddellijk alarm heeft geslagen
Op grond van het bovenstaande én in aanmerking nemende dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de gedragingen van de anderen is de rechtbank van oordeel dat verdachte aldus heeft bijgedragen en met de medeverdachten bewust heeft samengewerkt aan de uitvoering en het doen voortduren van de vrijheidsberoving. Er is dan ook sprake van medeplegen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijk vrijheidsberoving bewezen kan worden.
Met betrekking tot de vraag of er tussen de vrijheidsberoving en de dood van het slachtoffer een zodanig verband bestaat dat de dood redelijkerwijs als gevolg van de vrijheidsberoving aan verdachte kan worden toegerekend vloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen voort:
- dat er brand is ontstaan in de container waarin verdachten [slachtoffer] hadden opgesloten (eindnoot 7)
- dat de oorzaak van de brand niet met volledige zekerheid is vast te stellen (eindnoot 8)
- dat de hitte en de koolmonoxide geleid hebben tot de dood van [slachtoffer] (eindnoot 9)
- dat [slachtoffer] de container niet uit kon. Hem is namelijk elke ontsnappingsmogelijkheid onthouden door het vergrendelen van de deur van de container en het vervolgens door alle verdachten verlaten van de plaats waar [slachtoffer] van zijn vrijheid werd beroofd.
Dit weggaan of niet terstond terugkeren is verdachten evenzeer te verwijten omdat zij door
de gepleegde vrijheidsberoving een bijzondere zorgplicht jegens [slachtoffer] hadden, namelijk dat bij calamiteiten direct ingegrepen zou kunnen worden. Door op zijn minst in de buurt te blijven en de container en daarmee [slachtoffer] deugdelijk in de gaten te houden zouden zij, hoe verwijtbaar de vrijheidsberoving op zichzelf ook was, mogelijk wel hebben voldaan aan de genoemde zorgplicht.
Uit het bovenstaande volgt dat tussen de ten laste gelegde vrijheidsberoving en de dood van [slachtoffer] een zodanig oorzakelijk verband bestaat dat de dood redelijkerwijs als gevolg van de vrijheidsberoving aan de verdachte kan worden toegerekend. De omstandigheid dat het voor de verdachte niet voorzienbaar was dat de vrijheidsberoving zou eindigen met de dood van [slachtoffer] is voor die toerekening niet beslissend. Dat geldt evenzeer voor de eventuele onvoorzichtigheid van [slachtoffer] met betrekking tot het maken van een vuurtje.
De strafverzwarende omstandigheid van artikel 282, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank dan ook bewezen.
Met betrekking tot de dood door schuld (feit 2)
Voor de vraag of verdachte schuld heeft aan de dood van [slachtoffer] is van belang de vraag of verdachten welbewust een onaanvaardbaar groot risico van ernstige gevolgen hebben genomen door [slachtoffer] in de container op te sluiten dan wel die opsluiting te laten voortduren. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In het algemeen zal het voor korte tijd opsluiten van iemand in een container niet tot de dood leiden van die persoon. Dat verdachten wisten of konden weten dat [slachtoffer] slechthorend was, er rotzooi in de container lag, hij een aansteker bij zich had en geen telefoon meer had doet hier niet aan af. Dit zijn niet zodanig bijzondere omstandigheden dat die snel tot fatale gevolgen leiden. Dat opgesloten personen vuur zullen maken in een dergelijke situatie is evenmin een voor de hand liggend gegeven.
Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [slachtoffer] nog in leven was, toen verdachten de deur opendeden en hem vonden.
Verdachte [verdachte B] (eindnoot 10) verklaart dat de container warm aanvoelde, terwijl de verf er afgebladderd was. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de brand al even tevoren moet hebben gewoed.
De deskundige Dr K.J. Lusthof geeft op pag. 3 van zijn rapport als voorbeeld dat een CO-concentratie groter dan 0.5 tot 1% in het algemeen in een half uur dodelijk is, omdat dan de dodelijke grens van 65 % CO in het bloed is bereikt.
Daar komt bij dat de dood van [slachtoffer] waarschijnlijk niet alleen door CO, maar ook door een verhoogd CO 2 gehalte en het waarschijnlijk verlaagde zuurstofgehalte in de afgesloten container is veroorzaakt.
De rechtbank maakt uit het sectierapport op dat het CO-gehalte in het bloed van [slachtoffer] 84.5 % was. Toen de deur van de container geopend werd en de rook was weggetrokken is het CO-gehalte in de container sterk gedaald en de rechtbank acht niet aannemelijk dat het percentage CO in het bloed toen nog met meer dan 20 % is toegenomen.
Tenslotte acht de rechtbank in dit kader van belang dat de deskundige op pag. 4 overweegt dat reanimatie bij een CO vergiftiging tussen 15 en 65 % waarschijnlijk niet zinvol is. Tussen die percentages kan een hartstilstand optreden. Alle verdachten verklaren dat ze geen beweging meer in het lichaam zagen, zodat er vanuit moet worden gegaan dat er geen ademhaling en hartslag meer waren.
Hoewel de gevolgen in de onderhavige zaak - zoals boven is geoordeeld - voor rekening van verdachten komen, hebben zij in juridische zin geen schuld aan zijn dood.
Met betrekking tot de diefstal/verduistering van de telefoon (feit 3)
Verdachte heeft bij de politie verklaard (eindnoot 11) dat [slachtoffer] hem zijn telefoon heeft gegeven, omdat hij op internet wilde kijken naar de auto die [verdachte A] wilde hebben. [slachtoffer] had hem verteld dat hij gratis internet had. Daarna is [slachtoffer] met [verdachte A] en [verdachte B] de container ingegaan. Toen ze weer terug kwamen vroeg [verdachte A] of [verdachte B] naar de telefoon. Hij heeft daarop de telefoon waarschijnlijk aan [verdachte A] gegeven, aangezien [verdachte B]d reed. [verdachte A] (eindnoot 12) en [verdachte D] (eindnoot 13) hebben dit in hun verklaring bij de politie bevestigd.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de verschillende verklaringen dat [slachtoffer] vrijwillig zijn telefoon heeft uitgeleend aan verdachte. Verdachte heeft de telefoon op een gegeven moment uit handen gegeven, in weerwil van de met [slachtoffer] gemaakte afspraak. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van de telefoon van [slachtoffer].
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 21 juni 2009 tot en met 22 juni 2009 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden,
immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk wederrechtelijk
- een afspraak met die [slachtoffer] gemaakt om die [slachtoffer] te ontmoeten en
- die [slachtoffer] met een auto opgehaald en
- met die [slachtoffer] naar een afgelegen en braakliggend land/industrieterrein (achter de zogenaamde Ecofactorij) gereden en
- die [slachtoffer] met een smoes een zeecontainer ingelokt en
- vervolgens de deur van die container afgesloten en
- die [slachtoffer] in die container achtergelaten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
3 subsidiair:
hij op 21 juni 2009 in de gemeente Apeldoorn opzettelijk een mobiele telefoon (een Samsung), toebehorende aan [slachtoffer], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten door het vrijwillig afgeven/uitlenen van [slachtoffer] aan verdachte, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, de dood ten gevolge hebbende;
3 subsidiair: verduistering.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport uitgebracht, bestaande uit een rapport van de psychiater Boeting (eindnoot 14) en een rapport van de psycholoog Schouten (eindnoot 15). Bij verdachte is volgens de deskundigen sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een aan autisme verwante contactstoornis (PDD-NOS) en een gedragsstoornis.
Gelet op de bevindingen en de conclusies van de gedragsdeskundigen is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake het onder 1, 2, 3 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Aan het voorwaardelijk deel wil de officier van justitie de bijzondere voorwaarden verbonden zien dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door de jeugdreclassering en dat hij een intramurale behandeling zal ondergaan bij Harreveld of een soortgelijke instelling voor een maximale termijn van één jaar.
De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de ernst en de verstrekkende gevolgen van de vrijheidsberoving en de dood door schuld, de geringere rol die verdachte in de gebeurtenissen heeft gespeeld, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en zijn jeugdige leeftijd en in geringe mate ook zijn documentatie.
Door de raadsman is, voor het geval de rechtbank een of meer van de ten laste gelegde feiten bewezen mocht achten, verwezen naar het eensluidende advies in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdreclassering en het persoonlijkheidsonderzoek.
Verdachte heeft er belang bij dat een dergelijke behandeling zo snel mogelijk kan starten.
Uit de multidisciplinaire rapportage komt onder meer naar voren dat verdachte vanuit de onderliggende contactstoornis zich moeilijk kan inleven in het leven en de gevoelens van anderen.
De kans op recidive wordt als groot ingeschat, bij gebrek aan probleembesef, door impulsiviteit, forse problemen met het hanteren van boosheid/agressie, gebrek aan empathie, problemen met integreren en weinig bindingen met school en werk.
Zonder verdere behandeling is de prognose ten aanzien van zijn verdere ontwikkeling niet gunstig. Hij is niet in staat om leeftijdsadequaat te functioneren zonder een duidelijke structuur met een vaste dagindeling en korte lijnen, geboden vanuit een beschermde en overzichtelijke residentiele driemilieuvoorziening. Hij heeft daarbij een gedragsmatige aanpak nodig, welke zich richt op de autismespectrumstoornis en de beperkingen die hieruit voortvloeien in zijn dagelijks functioneren Binnen zijn behandeling zal het accent onder meer moeten liggen bij het omgaan met agressie en het trainen van gewenst gedrag, regels, normen, waarden en sociale vaardigheden, het onderkennen en beheersen van lichamelijke prikkels.
Geadviseerd wordt [verdachte C] een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde toezicht door de Jeugdreclassering, ook als dit inhoudt een behandeling bij een residentiële instelling zoals de Hoenderloo Groep of Harreveld of een vergelijkbare instelling waar men ervaring heeft met jongeren met PDD-NOS en gedragsproblemen
Door de jeugdreclassering is geadviseerd16 om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en aan het voorwaardelijk deel als bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering, ook als dat inhoudt meewerken aan een behandeling binnen een 24-uursvoorziening (een driemilieuvoorziening).
De Raad voor de Kinderbescherming (eindnoot 17) heeft zich gerefereerd aan het advies van de Jeugdreclassering.
Ter terechtzitting is namens de Raad nog aangevoerd dat [verdachte C] inmiddels onder toezicht is gesteld en dat een behandeling in Harreveld de voorkeur verdient.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een drietal vrienden schuldig gemaakt aan de vrijheidsberoving van [slachtoffer]. Niet alleen het opsluiten van [slachtoffer] rekent de rechtbank verdachte en zijn mededaders zwaar aan maar ook het weggaan zonder dat enige maatregel werd getroffen om ongelukken te voorkomen. Tevens hebben verdachten niet direct alarm geslagen toen zij [slachtoffer] levenloos in de container aantroffen. Door hun mond te houden hebben zij de familie van [slachtoffer] geruime tijd in schrijnende onzekerheid gelaten. De gevolgen binnen het gezin, zoals ook door de moeder van [slachtoffer] is verwoord in haar schriftelijke slachtofferverklaring, zijn aangrijpend en invoelbaar. De verdwijning van [slachtoffer], zijn dood en de oorzaak daarvan hebben tot grote beroering geleid in de samenleving.
Uit het strafblad blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in contact is gekomen terzake een geweldsgerelateerd delict (eindnoot 18). Tegen deze achtergrond is een straf zoals door de officier van justitie is geëist voor te stellen.
Niettemin komt de rechtbank komt tot een lagere strafoplegging. In de eerste plaats is dat omdat verdachte van een deel van de ten laste legde feiten, de dood door schuld, zal worden vrijgesproken. Ook heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat uit psychiatrisch en psychologisch onderzoek is gebleken dat verdachte door zijn ernstige ontwikkelingsstoornis als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en dat een langdurige behandeling is aangewezen. De rechtbank geeft uitdrukkelijk de voorkeur aan behandeling naast straf in plaats van uitsluitend afstraffen. De rechtbank neemt voorts in acht de jonge leeftijd van verdachte. Tenslotte heeft de rechtbank mee laten wegen dat verdachte de dramatische afloop nooit heeft gewild en dat hij zijn medeverantwoordelijkheid voor de dood van [slachtoffer] zijn verdere leven mee zal moeten dragen.
Op grond van het voorstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank acht een lang voorwaardelijk strafdeel met een maximale proeftijd op zijn plaats als stok achter de deur, maar ook teneinde een langdurige behandeling mogelijk te maken en nader af te dwingen.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [moeder slachtoffer] heeft zich als nabestaande met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 10.200,86 (te vermeerderen met de wettelijke rente) gevoegd in het strafproces. De vordering ziet op de uitvaartkosten en de kosten voor een grafmonument.
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze vordering "bij wijze van voorschot" integraal zal worden toegewezen, met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde bepleit, omdat - kort gezegd - verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van [slachtoffer].
Voor het geval de rechtbank daarover anders mocht oordelen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [moeder slachtoffer] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 27, 47, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 77aa, 282 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 en onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
1. medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, de dood ten gevolge hebbende;
3 subsidiair: verduistering;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 10 (tien) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Jeugdreclassering, zolang de Jeugdreclassering dit noodzakelijk oordeelt;
2. dat de veroordeelde zich zo spoedig mogelijk na aanvang van de proeftijd voor een klinische behandeling van zijn problematiek zal laten opnemen in het Jongerenhuis Harreveld te Harreveld dan wel een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal twaalf maanden. De veroordeelde zal zich tijdens die opname gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens de leiding van bedoelde instelling;
geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer], [adres] (rekeningnummer [nummer]), van een bedrag van € 10.200,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2009, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [moeder slachtoffer] voornoemd, een bedrag te betalen van € 10.200,86, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 30 dagen jeugddetentie zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* verstaat dat indien en voor zover door de mededader(s) het schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
* heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
Aldus gewezen door mrs. Prisse, voorzitter, Kleinrensink, rechter, Krijger, rechter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 december 2009.
Eindnoten
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij stamproces-verbaal nr. 2009009508, gesloten en ondertekend op 13 oktober 2009 (voor zover niet anders is vermeld)
2 Stamproces-verbaal, dossierpag. 12, niet doorgenummerde pag. 2, 13, 14, 15, 17, 21, 25, 35
3 Forensisch dossier TGO Roseval, dossierpag. 57
4 Deskundigenrapport d.d. 18 september 2009, opgemaakt door de arts en patholoog Van Driessche, verbonden aan het NFI (Nederlands Forensisch Instituut), dossierpag. 226
5 Verklaringen [verdachte B] ([verdachte B]), dossierpag. 519, 520, 528, 529, 530, 546, 562, 563, 596
6 Verklaringen [verdachte C] ([verdachte C]), dossierpag. 633, 634, 635, 636, 654, 655
7 Forensisch dossier TGO Roseval, dossierpag. 57
8 Rapport NFI inzake brandtechnisch onderzoek, gedateerd 2 oktober 2005, opgemaakt door de deskundige ing. F.W.N. van Rijswijk
9 Deskundigenrapport NFI inzake pathologie onderzoek, gedateerd 18 september 2009, opgemaakt door de arts en patholoog P.M.I. van Driessche
10 Verklaring [verdachte B] ([verdachte B]), dossierpag. 519.
11 Verklaring [verdachte C] ([verdachte C]), dossierpag. 664, 666
12 Verklaring [verdachte A] ([verdachte A]), dossierpag. 390, 392
13 Verklaringen [verdachte D], dossierpag. 755
14 Psychiatrische rapportage pro justitia gedateerd 9 november 2009, opgemaakt en ondertekend door de kinder- en jeugdpsychiater P.M. Boeting
15 Psychologische rapportage pro justitia gedateerd 12 november 2009, opgemaakt en ondertekend door de psycholoog drs. A. Schouten
16 Strafrapportage Jeugdreclassering bureau Jeugdzorg Gelderland d.d. 11 december 2009, opgemaakt en ondertekend door de reclasseringswerker Berendsen
17 Brief Raad voor de Kinderbescherming gedateerd 14 december 2009
18 Uittreksel justitiële documentatie gedateerd 29 juni 2009