RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460254-09
Uitspraak d.d. 30 december 2009
Tegenspraak - dip / oip / oip
[verdachte D],
geboren te [plaats, 1990],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting 'De Marwei' te Leeuwarden.
Raadsvrouw: mr. Van Dal, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 november 2009 en 16 december 2009.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op meerdere, althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juni
2009 tot en met 22 juni 2009 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk
van de vrijheid beroofd en/of beroofd heeft/hebben gehouden,
immers heeft/hebben en/of is/zijn hij verdachte en/of een of meer van zijn
mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk
- een afspraak met die [slachtoffer] gemaakt om die [slachtoffer] te ontmoeten en/of
- die [slachtoffer] (met een auto) opgehaald en/of
- met die [slachtoffer] naar een afgelegen en/of braakliggend
land/industrieterrein (achter de zogenaamde Ecofactorij) gereden/gegaan en/of
- die [slachtoffer] met een smoes de/een (zee)container ingelokt en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] (binnen in die container) geduwd en/of geslagen
en/of ten val gebracht en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, de deur(en) van die (zee)container
afgesloten/vergrendeld, eveneens toen zich een (grote) hoeveelheid rook in die
container bevond en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] in die (zee)container achtergelaten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
art 47 lid 1 ahf/ond 1 Wetboek van Strafrecht
art 282 lid 3 Wetboek van Strafrecht
[verdachte A] en/of [verdachte B] en/of [verdachte C] op meerdere,
althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juni 2009 tot en
met 22 juni 2009 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid beroofd en/of
beroofd heeft/hebben gehouden,
immers heeft/hebben en/of is/zijn [verdachte A] en/of [verdachte B] en/of
[verdachte C] en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk
wederrechtelijk
- een afspraak met die [slachtoffer] gemaakt om die [slachtoffer] te ontmoeten en/of
- die [slachtoffer] (met een auto) opgehaald en/of
- met die [slachtoffer] naar een afgelegen en/of braakliggend
land/industrieterrein (achter de zogenaamde Ecofactorij) gereden/gegaan en/of
- die [slachtoffer] met een smoes de/een (zee)container ingelokt en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] (binnen in die container) geduwd en/of geslagen
en/of ten val gebracht en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, de deur(en) van die (zee)container
afgesloten/vergrendeld (eveneens toen zich een (grote) hoeveelheid rook in die
container bevond) en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] in die (zee)container achtergelaten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s)
in of omstreeks de periode van 21 juni 2009 tot en met 22 juni 2009 te
Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
behulpzaam is geweest door:
- die [slachtoffer] zijn mobiele telefoon te vragen en/of te pakken en/of
- die [slachtoffer] aan de praat te houden, althans af te leiden en/of
- op de uitkijk te gaan staan toen [slachtoffer] naar/in de container ging en/of
- bij de inmiddels gesloten container te vertrekken en aldaar gedurende
meerdere, althans een u(u)r(en), althans een langere tijd niet terug te komen
en/of de deur niet te openen;
Artikel 48 Wetboek van Strafrecht
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op meerdere, althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21
juni 2009 tot en met 23 juni 2009 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of nalatig,
-die [slachtoffer] heeft/hebben opgesloten en/of opgesloten gehouden in
de/een (donkere) (zee)container, met daarin meerdere (brandbare) goederen
wetende dat deze [slachtoffer] doof was, claustrofobisch was, een aansteker bij
zich had en/of geen mobiele telefoon bij zich had en/of
-die [slachtoffer] in het ongewisse heeft/hebben gelaten over hoe lang deze
opsluiting zou duren en/of
-voor een langere periode, althans meerdere, dag(en)/u(u)r(en) de deur(en)
van die (zee)container meermalen, althans eenmaal, gesloten/vergrendeld
heeft/hebben gelaten, eveneens toen zich een (grote) hoeveelheid rook in die
container bevond en/of
- bij het aantreffen van die [slachtoffer] liggend op de vloer/grond van die
container geen (medische) hulp heeft/hebben verleend en/of geen (tijdige)
(medische) hulp en/of (medische) verzorging heeft/hebben ingeroepen,
waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer]
zodanig letsel, te weten koolmonoxidevergiftiging, althans een hoog
koolmonoxidegehalte in het bloed, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen
daarvan is overleden;
art 47 lid 1 ahf/ond 1 Wetboek van Strafrecht
art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 21 juni 2009 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een mobiele
telefoon (een Samsung) en/of een SIM-kaart (uit deze mobiele telefoon), in
elk geval enig goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juni 2009
tot en met 23 juni 2009, in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
een mobiele telefoon (een Samsung) en/of een SIM-kaart (uit deze mobiele
telefoon), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn
mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten door het vrijwillig
afgeven/uitlenen van [slachtoffer] aan verdachte en/of één of meerdere van zijn
mededader(s), onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben
toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 20 juni 2009 (in de
nachtelijke uren) te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal, brand(en) heeft gesticht,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen
aldaar opzettelijk
-voor en/of nabij een won[adres], (oud) papier tussen,
althans op korte afstand van, één of meer bloembak(ken) gelegd en/of dat
papier met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten
gevolge waarvan dat papier en/of één of meer (houten) bloembak(ken) geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor die bloembak(ken) en/of een op korte afstand van die
bloembak(ken) gelegen schuur, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te
duchten was,
-voor en/of nabij een woning aan het [adres], kranten en/of (oud)
papier onder, althans op korte afstand van, één of meer conife(e)r(en) gelegd
en/of die kranten en/of dat papier met een aansteker aangestoken, in elk geval
opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met kranten en/of papier,
althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die kranten en/of
dat papier en/of één of meer conife(e)r(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
die (andere) conife(e)r(en) en/of een zich op korte afstand van die
conife(e)r(en)
bevindende woning aan het [adres] en/of zich op korte afstand van
die conife(e)r(en) bevindende ruit(en) van die woning , in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, te duchten was en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die
woning ([adres]) bevindende bewoner(s), in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te
duchten was,
-voor en/of nabij een woning aan het [adres], (oud) papier onder,
althans op korte afstand van, een auto (merk: Peugeot) gelegd en/of dat papier
met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten
gevolge waarvan dat papier en/of die auto geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
die auto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
-voor en/of nabij een woning aan de [adres], (oud) papier in een
plastic krat met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open)
vuur in aanraking gebracht met papier, althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan dat papier en/of die krat en/of een zich in de nabijheid
van dat papier en/of die krat bevindende vuilniscontainer geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor die container, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te
duchten was,
-voor en/of nabij een schuur aan het [adres], (oud) papier onder,
althans op korte afstand van, een auto (merk: Alfa Romeo) gelegd en/of dat
papier met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten
gevolge waarvan dat papier en/of die auto geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
die auto en/of een zich op korte afstand van die auto bevindende schuur en/of
een zich op korte afstand van die schuur bevindende UPC-kast en/of zich op
korte afstand van die schuur bevindende auto's, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 20 juni 2009 in de
nachtelijke uren in de gemeente Apeldoorn met een ander of anderen,
op of aan de volgende openbare weg(en), openlijk in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen de hieronder genoemde goederen, welk geweld bestond uit het
(telkens) met een aansteker aansteken van papier en/of kranten en dat
aangestoken papier en/of die aangestoken kranten (telkens) nabij en/of tegen
en/of onder die goederen leggen[adres], tegen één of meer bloembak(ken),
en/of
-aan het [adres], tegen één of meer conife(e)r(en),
en/of
-aan het [adres], tegen een auto (merk: Peugeot),
en/of
-aan de [adres], tegen een vuilniscontainer,
en/of
-aan het [adres], tegen een auto (merk: Alfa Romeo);
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs (eindnoot 1)
A. Vaststaande feiten / aanleiding onderzoek.
Aanleiding voor het onderzoek (eindnoot 2) was een melding bij de politie door de moeder van de zestienjarige [slachtoffer] op 21 juni 2009. [slachtoffer] was die middag niet meer thuis gekomen en hij had niet gereageerd op een aantal sms-berichten, die zij hem had gestuurd.
Op 22 juni 2009 werd [slachtoffer] landelijk als vermist gesignaleerd.
Op 23 juni 2009 werd het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen in een container.
Hij lag (eindnoot 3) op zijn rug op de vloer van de container. In de container had een beperkt gebleven brand gewoed.
Sectie (eindnoot 4) op het lichaam van [slachtoffer] wees uit dat het overlijden van [slachtoffer] te wijten was aan koolmonoxidevergiftiging en inademing van hete lucht.
Op 24 juni 2009 meldde zich een drietal jongens bij de politie ([verdachte A], [verdachte B] en [verdachte C]). Naar aanleiding van hun verklaringen, onder meer inhoudende dat zij [slachtoffer] in een container hadden opgesloten om hem een lesje te leren, maar niets met de brand te maken hadden, werden zij als verdachten aangehouden. Diezelfde dag nog werd [verdachte D] eveneens aangehouden in verband met mogelijke betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer].
B. Standpunt van het openbaar ministerie
Met betrekking tot de vrijheidsbeneming (feit 1)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, op grond van de door de verdachten [verdachte A], [verdachte B], [verdachte D] en [verdachte C] afgelegde verklaringen.
Daaruit kan in de visie van de officier van justitie worden opgemaakt dat [verdachte A] en [verdachte B] het plan hebben opgevat om [slachtoffer] een lesje te leren. Aanvankelijk was er geen strak omlijnd plan, maar bovengenoemd voornemen kreeg in de loop van dat weekend wel steeds meer gestalte.
[verdachte A] en [verdachte B] hebben verklaard dat zij [slachtoffer] expres met een neptelefoontje over een pakketje handel naar en in de container hebben gelokt en vervolgens de deur hebben dichtgedaan en vergrendeld. Daarna zijn de vier verdachten met de auto gaan rijden. Anderhalf uur later zijn ze teruggekeerd om [slachtoffer] uit de container te halen.
In de visie van de officier van justitie kunnen [verdachte A] en [verdachte B] als medeplegers van de wederrechtelijke vrijheidsberoving worden beschouwd. Ook [verdachte D] kan volgens de officier van justitie als medepleger worden aangemerkt, nu er sprake is van een bewustheid van de samenwerking en hij zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van de vrijheidsberoving. Voor medeplegen is niet vereist dat alle bestanddelen door alle betrokkenen afzonderlijk worden vervuld, enige betrokkenheid bij de uitvoeringshandelingen is al voldoende.
De officier van justitie is van mening dat de strafverzwarende grond: "tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden" bewezen kan worden verklaard, omdat het verband tussen de vrijheidsberoving en de dood van [slachtoffer] zodanig is, dat de dood als gevolg van die vrijheidsbeneming aan verdachten kan worden toegerekend. [slachtoffer] heeft bewust of onbewust brand gemaakt en is aan koolmonoxidevergiftiging overleden. Zonder de opsluiting zou de brand niet zijn ontstaan en zonder de opsluiting zou [slachtoffer] niet aan de gevolgen van de brand zijn overleden. Daarbij is niet vereist dat het opzet van de dader op de dood was gericht of dat de dood aan de schuld van de dader te wijten is.
Met betrekking tot de dood door schuld (feit 2)
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verdachten schuld hebben aan de dood van [slachtoffer] en dat deze dood voorzienbaar was. Verdachten hebben [slachtoffer] opgesloten in de container, wetende dat daar een gezondheidsrisico aan vast zat, wetende dat er troep in de container lag, wetende dat [slachtoffer] vuur bij zich had, wetende dat [slachtoffer] slechthorend was waardoor hij in een donkere omgeving een extra handicap had. Vervolgens hebben verdachten nadat zij [slachtoffer] liggend in de container hadden aangetroffen, geen hulp geboden of hulp gehaald, zich niet vergewist of de brandhaard was gedoofd en de deur dichtgedaan, terwijl het op dat moment volstrekt duidelijk was dat [slachtoffer] niet bij machte was om zelf de deur van de container open te duwen, ook niet als deze niet vergrendeld zou zijn. Waarschijnlijk en aannemelijk is dat [slachtoffer] op het moment dat de verdachten de container openden, nog niet was overleden. Ook wanneer [slachtoffer] op dat moment wel overleden zou zijn, dan nog is de dood door schuld, gelet op het handelen van de verdachten, bewijsbaar en wel in de zin van roekeloos handelen.
Met betrekking tot de diefstal/verduistering van de telefoon (feit 3)
Het onder 3 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie eveneens bewezen en wel in de medeplegenvariant van verduistering, op grond van de verklaring van [verdachte B] dat ze de telefoon van [slachtoffer] wilden stelen, de verklaring van [verdachte C] die de telefoon aan [slachtoffer] heeft gevraagd en het feit dat vervolgens alle verdachten van de telefoon gebruik hebben gemaakt.
Met betrekking tot de brandstichtingen (feit 4)
Ten aanzien van de ten laste gelegde brandstichtingen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte die branden heeft gesticht samen met [verdachte A]. De officier van justitie heeft zich daarbij onder meer gebaseerd op de verschillende aangiften en de bekennende verklaringen van de verdachten. Alle branden hebben gemeen gevaar voor goederen opgeleverd en de coniferenbrand aan de [adres] heeft daarnaast ook levensgevaar voor personen opgeleverd.
C. Standpunt van de verdachte / de verdediging
Met betrekking tot de vrijheidsbeneming (feit 1)
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte willens en wetens heeft meegedaan aan de vrijheidsberoving van [slachtoffer]. Van opzet in de zin van wetenschap is volgens de raadsvrouw geen sprake, zodat vrijspraak van het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsbeneming (feit 1) dient te volgen.
Los daarvan kan de strafverzwarende omstandigheid 'de dood van het slachtoffer' niet tot een bewezenverklaring leiden, omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat tussen de vrijheidsberoving en de dood van [slachtoffer] een causaal verband bestaat.
Met betrekking tot de dood door schuld (feit 2)
Volgens de raadsvrouw kan het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van dood door schuld evenmin bewezen worden verklaard, bij gebrek aan causaliteit. Voor zover er al sprake zou zijn van een verwijtbaarheid na de opsluiting, bij het openen van de container en het vinden van de dode [slachtoffer], dient dat volgens de raadsvrouw geen strafrechtelijke consequenties te hebben. Uit de jurisprudentie volgt dat enige schuld mag bestaan in een aanvaardbare vorm, ook wel als momentane onoplettendheid benoemd. Ook hier is door de raadsvrouw vrijspraak bepleit
Met betrekking tot de diefstal/verduistering van de telefoon (feit 3)
Ook voor de aan verdachte ten laste gelegde diefstal dan wel verduistering van de telefoon en SIM-kaart van [slachtoffer] is door de raadsvrouw vrijspraak bepleit, bij gebrek aan intentie.
Ten aanzien van de verduistering van de telefoon van [slachtoffer] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de brandstichtingen (feit 4)
Ten aanzien van de aan verdachte verweten brandstichtingen heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte daarover schuld heeft bekend, maar dat hij echter geen opzet had om gevaar in welke zin dan ook te veroorzaken. Verdachte heeft op 20 juni 2009 in een dronken bui achteloos papier aangestoken en van zich af gegooid, terwijl op de in de dagvaarding genoemde locaties geen reëel gevaar bestond dat de brand zich zou uitbreiden en zou overslaan naar andere delen.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot de vrijheidsbeneming (feit 1)
Door [verdachte A], [verdachte B], [verdachte C] en en [verdachte D] zijn diverse verklaringen afgelegd.
[verdachte B] heeft verklaard (eindnoot 5) dat hij op zondag 21 juni 2009 samen met [verdachte C] met de auto naar [verdachte A] is gegaan. Vervolgens hebben ze [slachtoffer] opgehaald en daarna [verdachte D] en zijn met de auto wat rond gaan rijden.
De bedoeling was in eerste instantie om [slachtoffer] ergens te dumpen, zodat hij terug naar huis zou moeten lopen.
Tijdens het rondrijden zagen ze een zeecontainer staan, vlak bij het industrieterrein. Het idee om [slachtoffer] in de container op te sluiten was van [verdachte A] en hem. Ze wilden [slachtoffer] laten schrikken.
Hij heeft tegen [verdachte C] gezegd dat hij bij de weg op de uitkijk moest gaan staan en [verdachte C] heeft dat weer aan [verdachte D] gezegd. [verdachte D] stond erbij toen hij tegen [verdachte C] zei dat hij bij de weg op de uitkijk moest gaan staan.
Hij is samen met [verdachte A] en [slachtoffer] de container ingegaan. [verdachte D] en [verdachte C] waren een stukje verder gelopen. [verdachte A] en hij deden of ze wat zochten en [slachtoffer] hielp hen daarbij.
[verdachte A] en hij zijn vervolgens de container uitgegaan en hebben de container dichtgedaan. [verdachte A] hield de deur tegen en hij heeft het handvat omgedraaid. Van binnen uit is de container dan niet meer te openen. Ze konden nog zien dat [slachtoffer] eveneens richting de deur liep, maar vóórdat hij er uit kon hadden ze de deur al dicht gedaan. In de container lag allerlei afval op de grond.
Hij en [verdachte A] zijn vervolgens met de auto naar de weg gereden, waar [verdachte C] en [verdachte D] stonden.
Ze zijn vervolgens met de auto weggereden met de bedoeling een half uur of drie kwartier later terug te gaan om [slachtoffer] er weer uit te halen.
Terug bij de container aangekomen zag hij dat er verf van de container af was en voelde hij dat de container warm aanvoelde. Ze hebben de container opengedaan. Er kwam alleen maar rook uit. Ze hebben de rook laten optrekken en zagen daarna [slachtoffer] op de grond liggen. Hij zag dat [slachtoffer] dood was. Ze zijn geschrokken weggereden.
Deze verklaring geeft naar het oordeel van de rechtbank op een duidelijke en aannemelijke wijze weer wat zich op 21 juni 2009 rond de dood van [slachtoffer] heeft afgespeeld.
Ter terechtzitting heeft [verdachte D] onder meer verklaard dat hem en [verdachte C] is gevraagd op de uitkijk te gaan staan. Ze zijn ook verderop gaan staan, maar niet in die zin dat ze op de uitkijk hebben gestaan. Kort daarop kwamen [verdachte A] en [verdachte B] in de auto aangereden. [verdachte D] en [verdachte C] zijn ingestapt en enkele minuten later hoorden ze dat [slachtoffer] was opgesloten in de container. Het is toen niet bij hem opgekomen om daar wat aan te doen.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is geweest van medeplegen vloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen voort:
- dat verdachte er van op de hoogte was dat [verdachte A] en [verdachte B] [slachtoffer] een lesje wilden leren
- dat verdachte met die wetenschap in de auto van [verdachte A] is gaan zitten alwaar [slachtoffer] opeen gegeven moment ook als passagier heeft plaatsgenomen
- dat verdachte mee is gereden naar een plek nabij een bos waar [slachtoffer] zou worden achtergelaten dan wel aan een boom zou worden vastgebonden
- dat nadat dit plan kennelijk niet werd uitgevoerd verdachte bij de groep is gebleven toen er naar een nieuwe plek werd gezocht om [slachtoffer] een lesje te leren
- dat toen die plek was gevonden en [slachtoffer] met een smoesje uit de auto was gelokt verdachte niet is weggelopen maar op verzoek van [verdachte A] en [verdachte B] op de uitkijk is gaan staan
- dat toen [verdachte A] en [verdachte B] terugkwamen naar de auto zonder [slachtoffer] hij van [verdachte A] en [verdachte B] hoorde dat [slachtoffer] in de container was opgesloten
- dat verdachte vervolgens niets heeft ondernomen en willen ondernemen om [slachtoffer]
uit die container te krijgen
- dat verdachte ook niet de politie, zijn ouders of derden heeft gewaarschuwd dan wel op
de hoogte heeft gesteld van de vrijheidsberoving van [slachtoffer]
- dat verdachte bij de terugkeer naar de container de anderen heeft voorzien van buizen en stokken waarmee tegen de buitenkant van de container is geslagen
- dat verdachte toen hij met de anderen constateerde dat er veel rook uit de container kwam bij opening van de deur en zag althans vernam dat [slachtoffer] buiten bewustzijn in de container lag niet onmiddellijk alarm heeft geslagen
Op grond van het bovenstaande én in aanmerking nemende dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de gedragingen van de anderen is de rechtbank van oordeel dat verdachte aldus heeft bijgedragen en met de medeverdachten bewust heeft samengewerkt aan de uitvoering en het doen voortduren van de vrijheidsberoving. Er is dan ook sprake van medeplegen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijk vrijheidsberoving bewezen kan worden.
Met betrekking tot de vraag of er tussen de vrijheidsberoving en de dood van het slachtoffer een zodanig verband bestaat dat de dood redelijkerwijs als gevolg van de vrijheidsberoving aan verdachte kan worden toegerekend vloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen voort:
- dat er brand is ontstaan in de container waarin verdachten [slachtoffer] hadden opgesloten
- dat de oorzaak van de brand niet met volledige zekerheid is vast te stellen
- dat de hitte en de koolmonoxide geleid hebben tot de dood van [slachtoffer]
- dat [slachtoffer] de container niet uit kon. Hem is namelijk elke ontsnappingsmogelijkheid onthouden door het vergrendelen van de deur van de container en het vervolgens door alle verdachten verlaten van de plaats waar [slachtoffer] van zijn vrijheid werd beroofd.
Dit weggaan of niet terstond terugkeren is verdachten evenzeer te verwijten omdat zij door
de gepleegde vrijheidsberoving een bijzondere zorgplicht jegens [slachtoffer] hadden, namelijk dat bij calamiteiten direct ingegrepen zou kunnen worden. Door op zijn minst in de buurt te blijven en de container en daarmee [slachtoffer] deugdelijk in de gaten te houden zouden zij, hoe verwijtbaar de vrijheidsberoving op zichzelf ook was, mogelijk wel voldaan hebben aan de genoemde zorgplicht.
Uit het bovenstaande volgt dat tussen de ten laste gelegde vrijheidsberoving en de dood van [slachtoffer] een zodanig oorzakelijk verband bestaat dat de dood redelijkerwijs als gevolg van de vrijheidsberoving aan de verdachte kan worden toegerekend. De omstandigheid dat het voor de verdachte niet voorzienbaar was dat de vrijheidsberoving zou eindigen met de dood van [slachtoffer] is voor die toerekening niet beslissend. Dat geldt evenzeer voor de eventuele onvoorzichtigheid van [slachtoffer] met betrekking tot het maken van een vuurtje.
De strafverzwarende omstandigheid van artikel 282, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank dan ook bewezen.
Met betrekking tot de dood door schuld (feit 2)
Voor de vraag of verdachte schuld hebben aan de dood van [slachtoffer] is van belang de vraag of verdachten welbewust een onaanvaardbaar groot risico van ernstige gevolgen hebben genomen door [slachtoffer] in de container op te sluiten dan wel die opsluiting te laten voortduren. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In het algemeen zal het voor korte tijd opsluiten van iemand in een container niet tot de dood leiden van die persoon. Dat verdachten wisten of konden weten dat [slachtoffer] slechthorend was, er rotzooi in de container lag, hij een aansteker bij zich had en geen telefoon meer had doet hier niet aan af. Dit zijn niet zodanig bijzondere omstandigheden dat die snel tot fatale gevolgen leiden. Dat opgesloten personen vuur zullen maken in een dergelijke situatie is evenmin een voor de hand liggend gegeven.
Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [slachtoffer] nog in leven was, toen verdachten de deur opendeden en hem vonden.
Verdachte [verdachte B] (eindnoot 6) verklaart dat de container warm aanvoelde, terwijl de verf er afgebladderd was. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de brand al even tevoren moet hebben gewoed.
De deskundige Dr K.J. Lusthof geeft op pag. 3 van zijn rapport als voorbeeld dat een CO-concentratie groter dan 0.5 tot 1% in het algemeen in een half uur dodelijk is, omdat dan de dodelijke grens van 65 % CO in het bloed is bereikt.
Daar komt bij dat de dood van [slachtoffer] waarschijnlijk niet alleen door CO, maar ook door een verhoogd CO 2 gehalte en het waarschijnlijk verlaagde zuurstofgehalte in de afgesloten container is veroorzaakt.
De rechtbank maakt uit het sectierapport op dat het CO-gehalte in het bloed van [slachtoffer] 84.5 % was. Toen de deur van de container geopend werd en de rook was weggetrokken is het CO-gehalte in de container sterk gedaald en de rechtbank acht niet aannemelijk dat het percentage CO in het bloed toen nog met meer dan 20 % is toegenomen.
Tenslotte acht de rechtbank in dit kader van belang dat de deskundige op pag. 4 overweegt dat reanimatie bij een CO vergiftiging tussen 15 en 65 % waarschijnlijk niet zinvol is. Tussen die percentages kan een hartstilstand optreden. Alle verdachten verklaren dat ze geen beweging meer in het lichaam zagen, zodat er vanuit moet worden gegaan dat er geen ademhaling en hartslag meer waren.
Hoewel de gevolgen in de onderhavige zaak - zoals boven is geoordeeld - voor rekening van verdachten komen, hebben zij in juridische zin geen schuld aan zijn dood.
Met betrekking tot de diefstal/verduistering van de telefoon (feit 3)
Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken. Uit de verschillende verklaringen blijkt namelijk dat [slachtoffer] voordat hij werd opgesloten zijn telefoon had uitgeleend aan [verdachte C]. [verdachte C] heeft de telefoon op een gegeven moment uit handen gegeven, in weerwil van de met [slachtoffer] gemaakte afspraak en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan verduistering van de telefoon. Verdachte heeft hier geen rol in gehad.
Met betrekking tot de brandstichtingen (feit 4)
De rechtbank acht de ten laste gelegde brandstichtingen bewezen. De rechtbank baseert zich daarbij op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte inzake zijn betrokkenheid in samenhang met de bij de politie afgelegde verklaringen (eindnoot 7)·, de verklaring van [verdachte A] (eindnoot 8) en de verklaringen van de diverse aangevers (eindnoot 9).
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 21 juni 2009 tot en met 22 juni 2009 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden,
immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk wederrechtelijk
- een afspraak met die [slachtoffer] gemaakt om die [slachtoffer] te ontmoeten en
- die [slachtoffer] met een auto opgehaald en
- met die [slachtoffer] naar een afgelegen en braakliggend land/industrieterrein (achter de zogenaamde Ecofactorij) gereden en
- die [slachtoffer] met een smoes een zeecontainer ingelokt en
- vervolgens de deur van die container afgesloten en
- die [slachtoffer] in die container achtergelaten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
hij op tijdstippen op 20 juni 2009 in de nachtelijke uren te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
telkens opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft verdachte of hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk
- nabij een won[adres] oud papier tussen bloembakken gelegd en dat papier met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan dat papier en één of meer houten bloembakken geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een op korte afstand van die bloembakken gelegen schuur te duchten was,
- nabij een woning aan het [adres] oud papier onder één conifeer gelegd en dat papier met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan dat papier en één conifeer geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor andere coniferen en een zich op korte afstand van die coniferen bevindende woning aan het [adres] te duchten was en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die woning ([adres]) bevindende bewoners te duchten was,
- nabij een woning aan het [adres] oud papier onder een auto (merk: Peugeot) gelegd en dat papier met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan dat papier en die auto geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto te duchten was,
- nabij een woning aan de [adres] oud papier in een plastic krat met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan dat papier en dat krat en een zich in de nabijheid
van dat papier en dat krat bevindende vuilniscontainer geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die container te duchten was,
- nabij een schuur aan het [adres] oud papier onder een auto (merk: Alfa Romeo) gelegd en dat papier met een aansteker aangestoken ten gevolge waarvan dat papier en die auto geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en een zich op korte afstand van die auto bevindende schuur en een zich op korte afstand van die schuur bevindende UPC-kast en zich op korte afstand van die schuur bevindende auto's te duchten was.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, de dood ten gevolge hebbende;
4 primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport uitgebracht, bestaande uit een rapport van de psychiater Offermans (eindnoot 10) en een rapport van de psycholoog Labrijn (eindnoot 11). Bij verdachte is volgens de deskundigen sprake van een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis, waarbij volgens de psychiater vooral antisociale, afhankelijke en borderline kenmerken naar voren komen.
Gelet op de bevindingen en de conclusies van de gedragsdeskundigen is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de ernst en de verstrekkende gevolgen van de vrijheidsberoving en de dood door schuld, de geringe rol die verdachte in de gebeurtenissen heeft gespeeld en de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, alsmede met het gevaarzettende karakter van de door verdachte gepleegde brandstichtingen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijke straf niet past bij de ernst en het gevolg van de strafbare feiten (doelend op de feiten 1 en 2) en de door haar geformuleerde eis aan de ondergrens zit van de straffen die passend en geboden zijn bij dit soort ernstige feiten.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de door de door de officier van justitie geformuleerde eis buitengewoon hoog is, gelet op de feiten en omstandigheden in deze zaak.
Uit de multidisciplinaire rapportage komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis, onder meer gekenmerkt door antisociale, afhankelijke en borderline kenmerken
Verdachte is vooral op zichzelf gericht, overziet situaties onvoldoende en heeft de neiging om verantwoordelijkheden buiten zichzelf te plaatsen Hij heeft een enigszins beperkte gewetensfunctie en is behoorlijk afhankelijk - zowel in positieve als negatieve zin - van de vrienden met wie hij omgaat.
Bij verdachte is verder sprake van alcoholmisbruik en cannabisafhankelijkheid.
Van belang zijn tevens verdachtes cognitieve beperkingen, met een groot verschil tussen zijn verbale (scoort op zwakbegaafd niveau) en de non-verbale capaciteiten (op het laatste onderdeel scoort hij op een gemiddeld niveau).
De kans op herhaling is sterk afhankelijk van de vriendenkring waarin verdachte verkeert.
Geadviseerd wordt een verplicht reclasseringscontact met een individuele ambulante behandeling bij Tactus als bijzondere voorwaarde op te leggen. Door de psycholoog is geadviseerd om daaraan een maximale proeftijd te verbinden.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven - desnoods - bereid te zijn om mee te werken aan een ambulant traject zoals door de gedragsdeskundigen geadviseerd.
Door de reclassering is geadviseerd (eindnoot 12) om aan verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen een verplicht reclasseringscontact met daarnaast een aantal bijzondere voorwaarden, te weten meewerken aan een verdiepingsonderzoek bij Trajectum Hanzeborg of een soortgelijke instelling en het deelnemen aan een uit dat onderzoek voortkomend traject, ook als dat een klinische opname inhoudt, alsmede deelname aan de COVA-plus training.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een drietal vrienden schuldig gemaakt aan de vrijheidsberoving van [slachtoffer]. Niet alleen het opsluiten van [slachtoffer] rekent de rechtbank verdachte en zijn mededaders zwaar aan maar ook het weggaan zonder dat enige maatregel werd getroffen om ongelukken te voorkomen. Tevens hebben verdachten niet direct alarm geslagen toen zij [slachtoffer] levenloos in de container aantroffen. Door hun mond te houden hebben zij de familie van [slachtoffer] geruime tijd in schrijnende onzekerheid gelaten. De gevolgen binnen het gezin, zoals ook door de moeder van [slachtoffer] is verwoord in haar schriftelijke slachtofferverklaring, zijn aangrijpend en invoelbaar. De verdwijning van [slachtoffer], zijn dood en de oorzaak daarvan hebben tot grote beroering geleid in de samenleving.
Daarnaast is verdachte betrokken geweest bij een aantal brandstichtingen welke niet alleen ergerlijk zijn te noemen maar in één geval ook had plaatsgevonden nabij een woning en dus ook een dramatisch gevolg had kunnen hebben. Tegen deze achtergrond is een straf zoals door de officier van justitie is geëist voor te stellen.
Niettemin komt de rechtbank komt tot een lagere strafoplegging. In de eerste plaats is dat omdat verdachte van een deel van de ten laste legde feiten, de dood door schuld en (in mindere mate) de diefstal dan wel verduistering van de telefoon van [slachtoffer], zal worden vrijgesproken. Ook heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat uit de psychiatrische en psychologische onderzoeken is gebleken dat verdachte door zijn geestelijke stoornis als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en dat een langdurige behandeling is aangewezen. De rechtbank geeft uitdrukkelijk de voorkeur aan behandeling naast straf in plaats van uitsluitend afstraffen. Bij toepassing van de onvoorwaardelijk geëiste straf van de officier van justitie is dat niet mogelijk. De rechtbank neemt voorts in acht de relatief jonge leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat hij nauwelijks eerder met justitie in aanraking is geweest (eindnoot 13).
Tenslotte heeft de rechtbank mee laten wegen dat verdachte de dramatische afloop nooit heeft gewild en dat hij zijn medeverantwoordelijkheid voor de dood van [slachtoffer] zijn verdere leven mee zal moeten dragen
Op grond van het voorstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank acht een lang voorwaardelijk strafdeel met een maximale proeftijd op zijn plaats als stok achter de deur, maar ook teneinde de ambulante en langdurige behandeling mogelijk te maken.
Vorderingen tot schadevergoeding
De benadeelde partij [moeder slachtoffer] heeft zich als nabestaande met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 10.200,86 (te vermeerderen met de wettelijke rente) gevoegd in het strafproces. De vordering ziet op de uitvaartkosten en de kosten voor een grafmonument.
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze vordering "bij wijze van voorschot" integraal zal worden toegewezen, met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zijdens de ouders - naar aanleiding van de schriftelijke slachtofferverklaring - de bereidheid bestaat om bij te dragen in de kosten.
Voorts heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gesteld met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 312,50 (aan materiele schade) terzake één van de onder feit 4 ten laste gelegde brandstichtingen
Ook hier heeft de officier van justitie de integrale toewijzing gevorderd, met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule en de schadevergoedingsmaatregel en de daaraan verbonden vervangende hechtenis.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat deze vordering dient te worden afgewezen, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Voor zover de rechtbank wel tot een veroordeling mocht komen, zal verdachte de schade voldoen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [moeder slachtoffer] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Nu niet is weersproken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1], zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen. De verdachte is voor de schade - naar burgerlijk recht - aansprakelijk.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces ingediend met betrekking tot één van de onder feit 4 ten laste gelegde brandstichtingen, maar heeft daarin geen schadebedrag aangegeven.
De rechtbank zal daarom deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden geldbedragen ten behoeve van genoemd slachtoffers.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 47, 57, 157 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
1: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, de dood ten gevolge hebbende;
4 primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 (acht) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt,
ook als dit inhoudt dat veroordeelde zal deelnemen aan een ambulante behandeling bij Tactus Verslavingszorg of een soortgelijke instelling. De veroordeelde zal zich dan dienen te houden aan regels die hem door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven;
geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente van het moment van het schadeveroorzakende feit en de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil;.
1. [moeder slachtoffer] € 10.200,86;
[adres]
(rekeningnummer [nummer])
ingang wettelijke rente 22 juni 2009
2. [slachtoffer 1] [adres]
(rekeningnummer [nummer])
* legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende slachtoffers te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Slachtoffers Bedrag vervangende hechtenis
1. [moeder slachtoffer] voornoemd € 10.200,86 86 dagen;
2. [slachtoffer 1] voornoemd € 312,50 6 dagen.
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de
Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* verstaat dat indien en voor zover door de mededader(s) het schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering
Aldus gewezen door mrs. Prisse, voorzitter, Kleinrensink en Krijger, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 december 2009.
Eindnoten
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij stamproces-verbaal nr. 2009009508, gesloten en ondertekend op 13 oktober 2009 (voor zover niet anders is vermeld)
2 Stamproces-verbaal, dossierpag. 12, niet doorgenummerde pag. 2, 13, 14, 15, 17, 21, 25, 35
3 Forensisch dossier TGO Roseval, dossierpag. 57
4 Deskundigenrapport d.d. 18 september 2009, opgemaakt door de arts en patholoog Van Driessche, verbonden aan het NFI (Nederlands Forensisch Instituut), dossierpag. 226
5 Verklaringen [verdachte B] ([verdachte B]), dossierpag. 519, 520, 528, 529, 530, 546, 562, 563, 596
6 Verklaring [verdachte B] ([verdachte B]), dossierpag. 519.
7 Verklaring [verdachte D], dossierpag. 814, 815, 816
8 Verklaring [verdachte A], dossierpag. 460, 461, 462, 463, 464
9 Aangifte van [slachtoffer 1], dossierpag. 1481/1482, aangifte van [slachtoffer 2], dossierpag. 1487, aangifte [slachtoffer 3], dossierpag. 1492, aangifte [slachtoffer 4], dossierpag. 1196, aangifte [slachtoffer 5], dossierpag. 1501
10 Psychiatrische rapportage pro justitia gedateerd 14 december 2009, opgemaakt en ondertekend door de psychiater J.M.J.F. Offermans
11 Psychologische rapportage pro justitia gedateerd 19 november 2009, opgemaakt en ondertekend door de psycholoog drs. S Labrijn
12 Adviesrapport gedateerd 14 december 2009, opgemaakt en ondertekend door de reclasseringswerkster Gruijters, in aanvulling op haar voorlichtingsrapport van 29 oktober 2009
13 Uittreksel justitiële documentatie 29 juni 2009