ECLI:NL:RBZUT:2010:BK9404

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
103909 - HA ZA 09-796
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en ontbinding van overeenkomst in het kader van verslavingszorg

In deze zaak vorderde de stichting De Hoop, een organisatie die zich bezighoudt met hulpverlening in de verslavingszorg, betaling van een bedrag van € 15.603,99 van gedaagden, die een onderneming exploiteren die zich onder meer richt op toegangsautomatisering. De Hoop stelde dat de geleverde pollers gebreken vertoonden, wat hen deed besluiten de overeenkomst te ontbinden. De rechtbank diende te beoordelen of de ontbinding van de overeenkomst rechtsgeldig was en of de gedaagden gehouden waren tot betaling van de vordering.

De rechtbank overwoog dat de algemene voorwaarden van toepassing waren op de rechtsverhouding tussen partijen. De Hoop voerde aan dat de bepalingen in de algemene voorwaarden die ontbinding uitsloten, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de bepalingen in de algemene voorwaarden niet onredelijk bezwarend waren, gezien het aantal werknemers bij De Hoop en de mogelijkheid om te onderhandelen over de voorwaarden.

De rechtbank concludeerde dat de vordering van De Hoop niet kon worden toegewezen. De Hoop werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden werden begroot op € 1.249,00. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J.S.W. Lucassen op 20 januari 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 103909 / HA ZA 09-796
Vonnis van 20 januari 2010
in de zaak van
de stichting STICHTING DE HOOP,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. R. Patandin te Dordrecht,
tegen
1. de vennootschap onder [firma],
gevestigd te [plaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. P.W.F. Kostons te Maastricht.
Partijen zullen hierna De Hoop en [gedaagden] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 augustus 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 17 december 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Hoop is een stichting met een christelijke grondslag die zich bezighoudt met hulpverlening in de verslavingszorg. Bij De Hoop zijn ongeveer 261 personen werkzaam.
2.2. [gedaagden] exploiteert een onderneming die zich - onder meer - toelegt op toegangsautomatisering.
2.3. Op 12 september 2007 hebben De Hoop en [gedaagden] een overeenkomst gesloten met betrekking tot het leveren en plaatsen van vier volautomatische palen (hierna: pollers) en bijbehorende lussen en detectoren voor de rijbaan, tegen een koopsom van € 15.603,99. Onderaan de door De Hoop voor akkoord getekende brief waarin [gedaagden] de opdracht bevestigt (productie 2 inleidende dagvaarding) staat:
“Bijlage: Algemene Leverings- en verkoopvoorwaarden.
Bij ondertekening gaat u akkoord met deze voorwaarden.”
2.4. In de Algemene leverings- en verkoopvoorwaarden (hierna: algemene voorwaarden) staat:
“(…) ARIKEL 19: ONTBINDING,ANNULERING/OPZEGGING
1. A. De wederpartij doet afstand van alle rechten op ontbinding van de overeenkomst ex artikel 6:265 e.v. B.W. of andere wettelijke bepalingen, tenzij dwingendrechtelijke bepalingen zich hiertegen verzetten. Een en ander geldt onder voorbehoud van het recht de overeenkomst krachtens onderhavig artikel te annuleren c.q. op te zeggen.
B. Het bepaalde onder sub A van dit lid is niet van toepassing op de overeenkomst met de consument. (...)”.
2.5. Op 12 oktober 2007 zijn vier pollers afgeleverd en geïnstalleerd. De installatie is gedaan door M&N Techniek (hierna: M&N). De Hoop heeft de koopsom van € 15.603,99 betaald.
2.6. De Hoop heeft alleen ’s nachts van de pollers gebruik gemaakt, in die zin dat de pollers vanaf 23:00 uur tot 6:00 uur omhoog stonden en met een sleutel konden worden bediend.
2.7. In een brief van 3 december 2008 van De Hoop aan [gedaagden] (productie 5 inleidende dagvaarding) staat:
“(…) Stichting De Hoop ontbindt hierbij schriftelijk de overeenkomst, zoals hierboven uiteengezet, op grond van artikel 6:265 BW. (…)”.
3. Het geschil
3.1. De Hoop vordert - samengevat - dat de rechtbank [gedaagden] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 15.603,99, vermeerderd met rente en kosten. De Hoop legt aan deze vordering ten grondslag dat de pollers gebreken vertoonden en dat zij om die reden terecht tot ontbinding is overgegaan, waardoor een verbintenis tot ongedaanmaking ten aanzien van de koopsom is ontstaan.
3.2. [gedaagden] voert verweer. Het belangrijkste verweer van [gedaagden] is dat ontbinding in de algemene voorwaarden is uitgesloten.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn het erover eens dat de algemene voorwaarden op hun rechtsverhouding van toepassing zijn.
4.2. Op grond van artikel 19 van de algemene voorwaarden kan de wederpartij van [gedaagden] de overeenkomst niet met toepassing van het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW ontbinden.
4.3. In artikel 6:235 lid 1 aanhef en sub b BW is bepaald dat een partij waarbij vijftig of meer personen werkzaam zijn geen beroep kan doen op vernietiging van een beding in algemene voorwaarden op de grond dat het beding onredelijk bezwarend is dan wel de grond dat de gebruiker van de algemene voorwaarden aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van die voorwaarden kennis te nemen.
4.4. Partijen zijn het erover eens dat aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 6:235 lid 1 aanhef en sub b BW is voldaan. De Hoop voert dan ook niet aan dat het in artikel 19 van de algemene voorwaarden verwoorde beding dat strekt tot uitsluiting van het recht op ontbinding onredelijk bezwarend is, maar voert aan dat toepassing van dit beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.5. De Hoop heeft er, ter onderbouwing van haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, op gewezen dat een beding in algemene voorwaarden dat strekt tot uitsluiting van het recht op ontbinding op de zogeheten “zwarte lijst” staat, wat erop neerkomt dat een dergelijk beding als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt en dat een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep op bedrijf een dergelijk beding kan vernietigen. Verder heeft De Hoop erop gewezen dat zij niet met een commercieel bedrijf is te vergelijken, nauwelijks ervaring heeft met het sluiten van overeenkomsten als de onderhavige en er een groot belang bij heeft de aan haar zorg toevertrouwde verslaafden te beschermen tegen dealers en pooiers door middel van een adequate toegangscontrole.
4.6. Op grond van het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De manier waarop artikel 6:248 lid 2 BW is geformuleerd, brengt tot uitdrukking dat de rechter bij de toepassing van deze regel de nodige terughoudendheid in acht moet nemen (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 68). Het antwoord op de vraag of het beroep op een beding in een overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, hangt af van de waardering van tal van omstandigheden, zoals de omstandigheid dat het gaat om een beding in algemene voorwaarden, de aard en de overige inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de wederzijds kenbare belangen van partijen en hun maatschappelijke positie en onderlinge verhouding (HR 25 april 1986, NJ 1986, 714).
Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, moet op grond van het bepaalde in artikel 3:12 BW rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken.
4.7. [gedaagden] heeft - met verwijzing naar een overzicht dat zij in het geding heeft gebracht als productie 5 - aangevoerd dat de gebreken waar De Hoop zich op beroept, zijn terug te voeren op vier technische mankementen in een jaar tijd. De Hoop heeft dit niet (voldoende gemotiveerd) weersproken. [gedaagden] heeft onweersproken betoogd dat de verschillende mankementen allemaal zijn verholpen. De Hoop heeft ter comparitie weliswaar naar voren gebracht dat er ook andere klachten waren dan de klachten die zijn weergegeven in het overzicht dat De Hoop heeft overgelegd als productie 4, maar dat is niet voldoende. Het had - mede gelet op de eisen van een goede procesorde - op haar weg gelegen te specificeren welke klachten er - volgens haar - nog meer waren. Nu zij dat niet heeft gedaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.8. Tussen partijen staat vast dat de LED-verlichting gedurende zes maanden niet heeft gefunctioneerd en pas na die zes maanden is aangebracht. De pollers hebben - wat betreft de verlichting - aldus gedurende zes maanden niet aan de overeenkomst beantwoord. [gedaagden] heeft echter aangevoerd dat de LED-verlichting voor het functioneren van de pollers niet noodzakelijk was en dat het ontbreken van die verlichting geen gevaarlijke situaties heeft opgeleverd, omdat de ingang in de nachtelijke uren goed is verlicht en de pollers waren voorzien van een reflecterende band. De Hoop heeft hier weer tegenin gebracht dat de pollers ondanks de verlichting slecht zichtbaar waren. Nu de pollers alleen in de nachtelijke uren omhoog stonden en het personeel met de aanwezigheid van de pollers moet worden geacht bekend te zijn, komt aan het gedurende zes maanden ontbreken van de LED-verlichting geen doorslaggevende betekenis toe.
4.9. De verwijzing naar een uitspraak van het Hof Den Bosch van 5 februari 2008 (LJN BC 4957) kan De Hoop niet baten, omdat het daar gaat om een ander feitencomplex. In de zaak die tot de betreffende uitspraak van het hof heeft geleid, ging het om een CV-ketel van een school die is ontploft. Deze ontploffing heeft veel schade veroorzaakt, ook in de vorm van letselschade. Van dergelijk ernstige gevolgen is in de onderhavige zaak (gelukkig) geen sprake.
4.10. Gelet op het vorenstaande, is hetgeen De Hoop ter onderbouwing van haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid heeft aangevoerd en hetgeen overigens is gesteld en gebleken, onvoldoende om tot de verstrekkende conclusie te kunnen komen dat een beroep op het bepaalde in artikel 19 van de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij acht de rechtbank mede van betekenis dat bij De Hoop ongeveer 261 personen werkzaam zijn - dus aanzienlijk meer dan de 50 personen die zijn genoemd in artikel 6:235 lid 1 aanhef en sub b BW - terwijl bij [gedaagden] slechts twee personen werken. In de onderlinge verhouding is De Hoop hiermee de sterkere partij. De Hoop had dan ook over de algemene voorwaarden kunnen onderhandelen. De omstandigheid dat zij geen winstoogmerk heeft en niet vaak vergelijkbare overeenkomsten sluit, doet hier niet aan af.
4.11. De vordering van De Hoop zal worden afgewezen. De Hoop zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht € 345,00
- salaris advocaat € 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.249,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt de Hoop in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.249,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Lucassen en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2010.