ECLI:NL:RBZUT:2010:BL4249

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/922039-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van de Wetering
  • mr. Van der Hooft
  • mr. Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door restauranteigenaar in Lochem met onjuiste aangiften en vervalsing van kasboeken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 16 februari 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een restauranteigenaar uit Lochem, die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte, geboren in 1959 en woonachtig in Lochem, werd ervan beschuldigd in de periode van 26 april 2005 tot en met 25 april 2007 opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting te hebben gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte jarenlang systematisch zijn boekhouding had vervalst, waardoor de fiscus werd benadeeld. Het benadelingsbedrag was moeilijk vast te stellen, maar de verdachte had een ondeugdelijke kassa gebruikt en had geen onderliggende bescheiden bewaard. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat de Z-afslagen onbetrouwbaar waren en dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de onjuiste aangiften.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig had gedaan, en dat hij als administratieplichtige niet had voldaan aan zijn verplichtingen om boeken en bescheiden te bewaren. De rechtbank vond dat de verdachte doelbewust een vals beeld van zijn omzet had geschetst richting de fiscus. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 150 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte eerder was gewaarschuwd over zijn administratieve verplichtingen.

De uitspraak van de rechtbank is een belangrijke reminder voor ondernemers over de noodzaak van een correcte administratie en de gevolgen van belastingfraude. De rechtbank heeft de verdachte ook gewaarschuwd dat hij zich in de toekomst niet meer moet inlaten met dergelijke strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/922039-07
Uitspraak d.d.: 16 februari 2010
Na aanhouding verschenen- oip
Raadsman: mr. W. de Vries, advocaat te Amsterdam.
Tolk Arabisch: I.K. Bensmail te Den Bosch
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats, 1959],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 02 februari 2010.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 26 april 2005 tot en met 25
april 2007, in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, als ondernemer in de
zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, (telkens) opzettelijk een of meer
bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) voor de omzetbelasting, over
een of meer van de kwartalen gelegen in de jaren 2005 tot en met 2007, onjuist
of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen / de
Belastingdienst te Apeldoorn, terwijl dat feit/die feiten (telkens) ertoe
strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in
het/de aangiftebiljet(ten) en/of de elektronische aangifte(n) (telkens) een te
laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting werd vermeld;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
2.
hij op of omstreeks 4 september 2006 in de gemeente Apeldoorn, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans
alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld
in de Algemene wet inzake de rijksbelastingen, te weten de aangifte
inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2005, onjuist
of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen / de
Belastingdienst te Apeldoorn, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig
belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin
bestaan, dat in het aangiftebiljet of in de elektronische aangifte een te laag
bedrag aan belastbaar inkomen was vermeld;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31
maart 2007 in de gemeente Lochem, althans in elk geval Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) (een)
kasboek(en) van [bedrijf verdachte] Lochem over het/de jaar/jaren 2005 en/of 2006
en/of het eerste kwartaal van 2007, - (elk) zijnde een samenstel van
geschriften welke in onderlinge samenhang bestemd zijn om te dienen tot
bewijs van inkomsten en uitgaven, althans een geschrift dat bestemd is om tot
bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, zulks
(telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken
(telkens) hieruit bestaan dat in die/dat kasboek(en) (telkens) een te laag
bedrag aan omzet/dagomzet werd vermeld en/of omzet/dagomzet niet werd vermeld;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode 11 augustus 2005
t/m 6 juni 2007 in de gemeente Lochem, in elk geval in Nederland, (telkens)
als administratieplichtige die ingevolge de Belastingwet (te weten artikel 52
van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) verplicht was tot het bewaren
van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, opzettelijk deze niet
heeft bewaard, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig
belasting wordt geheven, immers heeft verdachte kassa-afslagen (zogenaamde
x-afslagen en/of z-afslagen) en/of schriften en/of aantekeningen of
kladbriefjes, waarop omzetten waren vermeld, telkens opzettelijk niet bewaard;
art 68 lid 2 ahf/ond e Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Naar aanleiding van een onderzoek in 2006 door de FIOD/ECD naar [naam] te Enschede in verband met zwarte inkopen door horeca ondernemers, met name shoarmazaken en pizzeria's, heeft op 18 december 2006 een bedrijfscontrole op de procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle van het kassasysteem plaats in [bedrijf verdachte], [adres] te Lochem. Voor die tijd hebben bij [bedrijf verdachte] al bedrijfsbezoeken door de FIOD/ECD plaatsgevonden op 11 augustus 2005, 8 en 15 juni 2006, 12 december 2006 en nadien nog een op 14 januari 2007.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten 1 tot en met 4 wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie heeft onder meer aangevoerd dat verdachte jarenlang systematisch zijn boekhouding heeft vervalst en op die wijze de fiscus heeft benadeeld. Het exacte benadelingsbedrag is niet vast te stellen, omdat verdachte in zijn zaak een kassa heeft gebruikt en is blijven gebruiken tot 2009, die niet deugde en onderliggende bescheiden omtrent zijn omzet niet heeft bewaard.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat hij zijn preliminaire verweren - welke door de raadsman in zijn pleitnotie voor de zitting van 8 december 2009 zijn weergegeven en waarover de raadkamer in een bezwaarschriftprocedure ex artikel 32 Wetboek van Strafvordering op 11 november 2008 een beslissing heeft genomen - ter terechtzitting handhaaft.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de raadsman geen conclusie heeft verbonden aan zijn bij herhaling gevoerde preliminaire verweren, deze niet als zodanige verweren zullen worden beschouwd. De rechtbank zal om die reden, voor zover daarop niet reeds is beslist, de verweren passeren.
Door de verdediging is voorts gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle hem tenlastegelegde feiten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1:
Betrouwbaarheidsverweren:
Volgens de raadsman vormen de Z-afslagen een onbetrouwbare basis voor het bepalen van de dagomzet en is er geen grondslag voor de stellingname in het dossier, dat uit de
Z-afslagen moet worden afgeleid, dat niet alle omzet is opgegeven in de aangiften omzetbelasting, vanwege:
- foutieve invoeringen op de kassa;
- het feit dat de kassa ook als trainingsinstrument voor nieuw personeel gebruikt werd;
- gelet op het feit dat de kassa aantoonbaar kuren vertoonde.
Ter onderbouwing verwijst hij naar de in zijn pleitnota aangehaalde getuigenverklaringen van [getuige A], onder punt 19-23; [getuige B], onder punt 24-25 en [getuige C], onder punt 26-28.
Door de raadsman is verder aangevoerd dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige C] afgelegd bij de FIOD, ter discussie staat, nu deze in tegenstelling tot wat er in het proces-verbaal staat niet is voorgelezen en niet door [getuige C] is ondertekend. De verklaring van [getuige C] bij de FIOD staat haaks op zijn (ontlastende) verklaring bij de rechter-commissaris. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad had deze getuige om deze reden ter terechtzitting moeten worden gehoord. Nu dit niet is gebeurd, mag de verklaring van [getuige C] niet voor het bewijs worden gebezigd.
Gelet op vorenstaande kan "de kasafslagenmethode" niet als grondslag worden gebruikt om de omzet van [bedrijf verdachte] te reconstrueren, omdat deze afslagen ten gevolge van het verkeerde intoetsen en niet direct crediteren, eenvoudigweg niet de juiste omzet weergeven, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 2 en 3;
De raadsman stelt kort samengevat, dat in het verlengde van een te lage aangifte omzetbelasting er ook geen wettig en overtuigend bewijs kan zijn voor een te lage aangifte inkomstenbelasting.
Verder stelt de raadsman dat gelet op het feit dat de kasboeken corresponderen met de gedane aangiften, de rechtbank dan ook niet kan toekomen aan de bewezenverklaring van de onder feit 3 tenlastegelegde vervalsing van de kasboeken en vrijspraak dient te volgen voor deze feiten.
Ten aanzien van feit 4:
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte ook voor dit feit moet worden vrijgesproken. Verdachte zou tijdens het kennismakingsgesprek op 11 augustus 2005 voor het eerst door de Belastingdienst gewezen zijn op het bewaren van de zogenaamde
Z-afslagen.
Blijkens het proces-verbaal, p 9, waren deze tijdens alle volgende bedrijfsbezoeken aanwezig.
Volgens de raadsman zijn kladbriefjes geen gegevensdragers in de zin van artikel 68, lid 2 AWIR en is verdachte er nooit op gewezen dat hij deze briefjes diende te bewaren. Verder wijst de raadsman op het feit dat de kladbriefjes in het kasboek werden verwerkt en dat dit kasboek de kladbriefjes "dekt", zodat ook dit onderdeel niet bewezen kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
Opmerking vooraf:
Het onderzoek in onderhavige zaak is terug te voeren op de vraag of verdachte een juiste weergave heeft gegeven van de in zijn zaak gegenereerde omzet over de jaren 2005, 2006 en 2007. Voor de beoordeling daarvan heeft de FIOD/ECD gebruik gemaakt van enerzijds de kasboeken over de jaren 2005, 2006 en 2007, en anderzijds de X- respectievelijk Z-afslagen van een van de kassa's in de zaak, te weten de Casio 240 CR.
Een Z-afslag betreft de op een kassarol uitgeprinte weergave van in het geheugen van de kassa opgeslagen gegevens per periode (uur/dag/langere periode), waarbij het geheugen na de
Z-afslag leeg is.
Een X-afslag betreft de op een kassarol uitgeprinte weergave van in het geheugen van de kassa opgeslagen gegevens per periode (uur/dag/langere periode), waarbij het geheugen van de kassa niet wordt gewist.
Beoordeling:
[getuige D] heeft verklaard2 dat namens [verdachte] op diverse tijdstippen bij de Belastingdienst Apeldoorn aangifte is gedaan met betrekking tot omzetbelasting over de kwartalen gelegen in de jaren 2005 tot en met 2007 en met betrekking tot inkomstenbelasting en premie volksverzekering over het jaar 2005. Deze aangiften zijn elektronisch binnen gekomen op het computersysteem van de Belastingdienst, en ingezonden door tussenkomst van [getuige E] accountancy en belastingen te Eibergen.
[getuige E] heeft verklaard3 dat verdachte [verdachte] in 2005 is begonnen met [bedrijf verdachte] te Lochem. Hij deed de boekhouding voor [verdachte], stelde de jaarcijfers op, de aangifte inkomstenbelasting, kwartaalaangiftes omzetbelasting en de loonbelastingadministratie. De financiële administratie, die bestond uit het bijhouden van een kas- en bankboek, de bijhorende nota's en de bankafschriften, werd gedaan door [verdachte] zelf. Hij werd daarin bijgestaan door [getuige A]. De verdere administratie werd verzorgd door het bedrijf van [getuige E]. Dit verwerken gebeurde geautomatiseerd. De aangiftes omzetbelasting en inkomstenbelasting werden gedaan op basis van de gegevens die [verdachte] had verstrekt. Hij is door [verdachte] gemachtigd om namens hem aangifte te doen. De aangiftes inkomstenbelasting werden voor verzending naar de Belastingdienst met [verdachte] besproken. De Z-afslagen heeft hij nooit ter inzage gehad omdat er vanuit wordt gegaan dat de bedragen die in het kasboek staan gelijk zijn met de bedragen van de Z-afslagen. De Z-afslagen diende [verdachte] voor eigen controle zelf te bewaren. Ook de gewerkte uren gegevens werden door [verdachte] aangeleverd en op basis daarvan werd aangifte gedaan richting de Belastingdienst en het UWV.
Uit het proces-verbaal van ambtshandelingen4 blijkt dat er tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte kassa-afslagen over de periode augustus 2005 tot en met december 2006 zijn aangetroffen en in beslag genomen. Er is vervolgens onderzoek naar de omzet gedaan. Daarbij zijn de gegevens van deze kassa-afslagen vergeleken met de gegevens die voortkomen uit de kasboeken over 2005 en 2006.
Ten aanzien van het jaar 2005:
Gebleken is dat over de periode 1 januari 2005 tot en met 11 augustus 2005 de Z-afslagen van 91 dagen ontbraken. Bij het maken van de totaaltelling volgens de Z-afslagen respectievelijk het kasboek zijn genoemde 91 dagen niet meegenomen. Volgens de Z-afslagen bedroeg de omzet over 1 januari 2005 tot en met 11 augustus 2005 € 153.605,36, terwijl de in het kasboek opgenomen omzet over dezelfde periode € 114.635,50 bedroeg, een verschil van € 38.969,86. Over de periode 12 augustus 2005 tot en met 31 december 2005 bedraagt het verschil tussen de omzet volgens de Z-afslagen (€ 122.272, 69) en de omzet volgens het kasboek (€ 118.224,82) totaal € 4.047,87. Het totaalverschil aan omzet over 2005 bedraagt dan € 43.017,43. De verbalisant heeft daarbij opgemerkt dat dit een minimale positie betreft.
Tevens zijn over 10 dagen in 2005 zowel een X- als een Z-afslag gevonden. Vergelijking van de gegevens levert op dat de X-afslag een hogere omzet wordt vermeld dan op de nadien gemaakte Z-afslag. Het verschil over deze 10 dagen is berekend op € 2.730,00 te weinig vermelde omzet. Totaal over 2005 maakt dit (€ 43.017,43 + € 2730,00 =) € 45.747,43.
De conclusie is dat er in het kasboek en vervolgens in de aangiften omzetbelasting te weinig omzet over 2005 is verantwoord.
Ten aanzien van het jaar 20065 zijn de gegevens op de aangetroffen Z-afslagen vergeleken met de in het kasboek geboekte omzet. De omzet zoals die in het kasboek is opgenomen is lager dan de omzet die is berekend aan de hand van de Z-afslagen. De conclusie is dat er € 42.884,67 te weinig omzet is verantwoord.
Ook is een op 18 december 2006 tijdens een door de Belastingdienst gedane controle gemaakte afslag met het nummer 0001Z vergeleken met een in de administratie van verdachte aangetroffen afslag met eveneens het nummer 0001Z, gedateerd d.d. 15 juni 2006. Gelet op dezelfde nummering van de Z-afslagen en het verschil in datum is geconcludeerd dat tussen genoemde data € 33.695,68 negatieve omzet is geboekt, hetgeen doet vermoeden dat ten minste dit bedrag niet is geboekt als omzet. Vergelijking van het totaal aan omzet op basis van de Z-afslagen levert een omzet op van € 460.458,89, terwijl op de aangifte omzetbelasting een omzet van € 386.754,00 is opgegeven. De verbalisant heeft geconcludeerd dat over 2006
€ 73.704,00 te weinig omzet in de aangiften omzetbelasting is verantwoord.
Ten aanzien van het jaar 20076 zijn de Z-afslagen vergeleken met de gegevens in het kasboek. Tevens is een vergelijking gemaakt met de 0001Z-afslag d.d. 6 juni 2007. Daaruit is gebleken dat er in het kasboek een lagere omzet is opgenomen dan aan de hand van de Z-afslagen is berekend. Door middel van vergelijking van de 0001Z-afslag met het kasboek is gebleken dat er bedragen niet als omzet zijn geboekt. De verbalisant heeft geconcludeerd dat er over het eerste kwartaal van 2007 € 7.139,00 te weinig omzet in de aangiften omzetbelasting is verantwoord.
Aan de hand van de becijferde omzet, welke buiten het kasboek en buiten de aangifte omzet- en inkomstenbelasting is gebleven, is een berekening gemaakt van het door de fiscus geleden nadeel7, te weten € 21.096,00 inkomstenbelasting over 2005, respectievelijk
€ 2308,00/€ 4172,00/€ 151,00 omzetbelasting over 2005/2006/1e kwartaal 2007.
De verdachte heeft tegenover de opsporingsambtenaren verklaard8 dat hij vanaf januari 2005 de exploitatie van [bedrijf verdachte] in Lochem heeft overgenomen van [getuige A]. Hij was vanaf dat moment de baas en verantwoordelijk voor de administratie. [getuige E] uit Eibergen verzorgde de aangiften loonbelasting, omzetbelasting en inkomstenbelasting. Aan het eind van de dag maakte hij een Z-afslag van de kassa van het merk Casio. Op deze Z-afslag kon hij de omzet van die dag aflezen, namelijk het totaal van de contante betalingen en de pinbetalingen. De
Z-afslagen heeft hij vanaf 1 augustus 2005 bewaard. Daarvoor gooide hij ze altijd weg. Voor 1 augustus 2005 schreef hij het bedrag dat op de Z-afslag stond op een briefje en daarna gooide hij de Z-afslag weg. De briefjes gaf hij aan [getuige A], die de bedragen in het kasboek schreef. Daarna gooide hij de briefjes weg. Hij heeft ook X-afslagen gemaakt om te zien hoeveel omzet er was gemaakt. De X-afslagen heeft hij weggegooid. Hij weet dat een X-afslag altijd gemaakt kan worden en dat een Z-afslag maar één keer per dag gemaakt kan worden.
[getuige C] heeft verklaard9 dat hij al vanaf 2003 bij [bedrijf verdachte] werkt. De gemiddelde omzet is ongeveer € 9.300,-- per week. Hij weet dat met de kassa waarin het geld zich bevindt en die voor in de zaak staat, wordt gefraudeerd. Hem is opgevallen dat de bedragen op de Z-afslagen bijna altijd lager waren dan de daadwerkelijke omzet van die dag. Verdachte [verdachte] bepaalde aan de hand de X-afslagen, waarop de daadwerkelijke omzet op een bepaald moment te zien was, hoeveel geld hij uit de kassa haalde. Het geld dat hij eruit haalde sloeg hij aan als een terugboeking. De dagomzet werd berekend aan de hand van de Z-afslagen. Hij heeft regelmatig gezien dat [verdachte] (verdachte) de sleutels van de kassa in een zodanige positie zette, waarna hij omzet kan terugboeken.
Anders dan de raadsman betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de door getuige [getuige C] bij de FIOD/ECD afgelegde verklaringen voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
De omstandigheid dat deze getuige zijn verklaring bij de politie niet heeft ondertekend, staat niet in de weg aan gebruik hiervan voor het bewijs. De verbalisanten hebben de verklaring in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal opgenomen en ondertekend. De getuige is vervolgens op 18 augustus 2009 door de rechter-commissaris gehoord. In de verklaring die de getuige bij de rechter-commissaris heeft afgelegd heeft hij verklaard dat hij eerder naar waarheid heeft verklaard.
Ook het niet horen van [getuige C] als getuige ter terechtzitting staat niet in de weg aan gebruik van diens bij de FIOD-ECD afgelegde verklaring voor het bewijs, alleen al nu deze steun vindt in andere bewijsmiddelen. Bovendien heeft [getuige C] zijn waarneming, zoals beschreven in de verklaring afgelegd bij de FIOD-ECD, naar het oordeel van de rechtbank bij de rechter-commissaris niet herroepen. [getuige C] nuanceert weliswaar zijn verklaring door een andere kwalificatie te geven aan hetgeen hij heeft waargenomen, de waarneming zelf heeft hij niet herroepen. Hij heeft zijn verklaring dat werd gefraudeerd met de kassa en dat hij dat verdachte heeft zien doen, tegenover de rechter-commissaris benoemd als: er werden fouten gemaakt, en als er fouten werden gemaakt, werden die hersteld.
Voor het overige heeft de getuige verklaard overeenkomstig de verklaringen die hij destijds tegenover de verbalisanten van de FIOD-ECD heeft afgelegd.
[getuige A] heeft verklaard10 dat hij het kasboek voor [verdachte] heeft ingevuld. De gelden die [verdachte] uit de kas haalde en opschreef op briefjes, nam hij over in het kasboek. De gegevens die [verdachte] aanleverde betroffen inkoopfacturen, handgeschreven briefjes van [verdachte] waarop hij had vermeld hoeveel hij uit de kassa had gehaald, handgeschreven briefjes hoeveel loon er contant aan personeel was uitbetaald. Hij heeft nooit naar kassa-afslagen gekeken, die waren voor hem niet interessant.
Personeel van verdachte heeft verklaard dat er 2 kassa's in de zaak werden gebruikt, één computerkassa achter in de zaak voor de bestellingen, waar geen geld in of uit kwam, en één oude kassa voor in de zaak voor het geld11. De kassa voorin werd eigenlijk alleen bediend door verdachte, [naam A] en [naam B], maar vrijwel nooit door het (overige) personeel. Personeel oefende op de computerkassa achterin de zaak.
Uit het onderzoek, verricht aan de Casio kassa (de geldkassa), is gebleken dat alle standaardinstellingen van de kassa zijn gewijzigd. Een van wijzigingen is dat geld dat wordt teruggegeven aan klanten en het Grand Total niet geprint worden op de Z- en X-afslag. Voor het wijzigen van de instelling is de managerssleutel nodig. Door deze wijziging is het mogelijk om negatieve bedragen niet te laten zien op een dagelijkse X/Z-afslag. De dagelijkse Z-afslag geeft een gesaldeerd bedrag.12
De sleutels van deze kassa zijn in beslaggenomen onder verdachte13.
Met betrekking tot hetgeen onder feit 4 is ten laste gelegd, is verdachte onder meer in 1999 schriftelijk geïnformeerd dat hij, door het niet bewaren van kladaantekeningen van dagontvangsten en kassarollen, niet voldeed aan de bewaarplicht van artikel 52 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Daarbij is verdachte gewaarschuwd dat hij de hele administratie moet bewaren. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat kladbriefjes geen gegevensdragers zouden zijn. Zo de kladbriefjes niet reeds als 'bescheid' in de zin van artikel 52, eerste lid, Algemene Wet inzake Rijksbelastingen zijn aan te merken, dan geldt het volgende. De term gegevensdrager is een algemene naam voor een opslagmedium waarop informatie is opgeslagen. Volgens deze definitie zijn ook een vel papier en een kleitablet gegevensdragers. Daaraan doet niet af dat het woord gegevensdrager in de informatica in het algemeen gebruikt voor middelen waarop digitaal opgeslagen gegevens kunnen worden bewaard.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat verdachte welbewust omzet in zijn zaak buiten het kasboek heeft gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een werkwijze ontwikkeld, waarbij doelbewust zoveel als mogelijk de relatie tussen daadwerkelijke verkopen/omzet en de financiële verantwoording ervan aan het zicht werd onttrokken.
Zo acht de rechtbank, zonder een redelijke verklaring het gebruik van de twee kassa's in de zaak niet begrijpelijk, temeer nu de ene, meest moderne, computerkassa slechts werd gebruikt voor invoeren van bestellingen en de andere, naar verdachte stelt: de kassa met kuren, voor betalingen. Een koppeling van verkoopgegevens en de daarmee samenhangende betalingen/inkomsten is daardoor volstrekt onmogelijk gemaakt, alsmede controle op in- en uitgaande gelden.
De verschillen welke zijn geconstateerd tussen de Z-afslagen en de kasboeken zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig groot, dat deze niet kunnen worden verklaard door het intoetsen van foute bedragen door medewerkers. Personeel heeft immers verklaard dat slechts een beperkt aantal mensen, met name verdachte, de geldkassa bediende en tevens dat nieuw personeel oefende op de andere kassa achterin de zaak. Daarbij verklaart [getuige C] dat verdachte elke avond bepaalde hoeveel geld hij uit de kassa haalde, voordat hij een Z-afslag maakte. Verdachte hield er kennelijk een handelwijze op na, waarbij hij omzet bepaalde, welke hij op een kladbriefje noteerde, en vervolgens dat gegeven in het kasboek verwerkte. Het kladbriefje werd weggegooid. Kassarollen dienden kennelijk nimmer als basis of verificatie voor de gegevens in het kasboek. Dat de geldkassa kuren vertoonde, zoals namens verdachte gesteld, is met betrekking tot de periodes welke zijn tenlastegelegd niet aannemelijk gemaakt. Zo verdachte steeds op de hoogte is geweest van problemen met die kassa, dan is onbegrijpelijk dat hij deze kassa pas in de loop van 2009 heeft vervangen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte middels een bewuste, doordachte en meerdere elementen omvattende handelwijze met grote regelmaat onjuiste, van de werkelijke (dag)omzet afwijkende gegevens omtrent die omzet heeft opgenomen of onder zijn volledige regie doen opnemen in het kasboek. Het kasboek gaf aldus een onjuist, vals beeld van de gegenereerde omzet, terwijl dit kasboek voor de accountant vervolgens als basis had te dienen voor de door hem op te maken aangiften omzet- en inkomstenbelasting.
De rechtbank is resumerend dan ook van oordeel dat verdachtes opzet was gericht op het onttrekken aan het zicht van omzet en vervolgens het doelbewust een vals beeld scheppen van die omzet richting de fiscus in het kader van de aangiften omzet- en inkomstenbelasting, als ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat:
1.
hij in de periode van 26 april 2005 tot en met 25 april 2007, in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangiften voor de omzetbelasting, over een of meer van de kwartalen gelegen in de jaren 2005 tot en met 2007, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst te Apeldoorn,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid telkens hierin bestaan, dat in de elektronische aangiften telkens een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting werd vermeld;
2.
hij op 4 september 2006 in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake de rijksbelastingen, te weten de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2005, onjuist
of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst te Apeldoorn, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in het aangiftebiljet of in de elektronische aangifte een te laag bedrag aan belastbaar inkomen was vermeld;
3.
hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 maart 2007 in de gemeente Lochem, althans in elk geval in Nederland, telkens kasboeken van [bedrijf verdachte] Lochem over de jaren 2005 en 2006 en het eerste kwartaal van 2007, - zijnde een samenstel van geschriften welke in onderlinge samenhang bestemd zijn om te dienen tot bewijs van inkomsten en uitgaven, althans een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken telkens hieruit bestaan dat in die kasboeken een te laag bedrag aan omzet/dagomzet werd vermeld en/of omzet/dagomzet niet werd vermeld;
4.
hij in de periode van 11 augustus 2005 tot en met 6 juni 2007 in de gemeente Lochem, telkens
als administratieplichtige die ingevolge de Belastingwet, te weten artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verplicht was tot het bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, opzettelijk deze niet heeft bewaard, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven, immers heeft verdachte aantekeningen of kladbriefjes, waarop omzetten waren vermeld, telkens opzettelijk niet bewaard.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:
Opzettelijk een bij de belasting wet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Opzettelijk een bij de belasting wet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Feit 3:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Feit 4:
Opzettelijk als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers, deze niet heeft bewaard, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf
1. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat voor deze feiten een gevangenisstraf op zijn plaats is, maar dat hij rekening heeft gehouden met de omstandigheden dat verdachte first-offender is en moeilijk gemist kan worden in zijn zaak. Het voorwaardelijk deel dient ertoe om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst blijft onttrekken aan zijn administratieve verantwoordelijkheden ten opzichte van de fiscus.
2. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen dan stelt de raadsman zich op het standpunt dat het navolgende strafmatiging tot gevolg dient te hebben.
De raadsman heeft aangevoerd dat achter het doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting en het doen van een onjuiste aangifte inkomstenbelasting één achterliggend motief schuilgaat. Op het moment dat je immers besluit omzet te laag aan te geven, schiet je jezelf in je voet op het moment dat in de aangifte inkomstenbelasting wel openheid van zaken wordt gegeven. Dit geldt ook voor zover een kasboek als grondslag wordt genomen voor het doen van aangiften.
Hoewel achter de indiening van de aangiften en aan het vervalsen van een kasboek in geval van het indienen van een onjuiste aangifte in principe meerdere verwijtbare handelingen schuilgaan, zal aan die handelingen in geval van bewezenverklaring en strafoplegging één wilsbesluit ten grondslag liggen. Dit "enkele motief", voor zover al geen sprake is van samenloop, zal matigend moeten werken, aldus het pleidooi van de raadsman.
Voor zover de raadsman bedoeld heeft een beroep te doen op een of meer samenloopbepalingen uit het Wetboek van Strafrecht is de rechtbank van oordeel dat dit beroep verworpen dient te worden en aldus geen matigende werking op de straf zal hebben. Verdachte heeft jarenlang vanuit een bepaalde intentie, te weten: het aan het oog van de fiscus onttrekken van omzet en inkomen, steeds opnieuw verschillende wilsbesluiten genomen bij het (doen) opmaken van het kasboek, het doen opmaken van de aangiften omzetbelasting op basis van onder meer de gegevens uit het kasboek en doen opmaken van de aangifte inkomstenbelasting 2005. Op verschillende tijdstippen en momenten heeft verdachte steeds welbewust de beslissing genomen dit te doen op een wijze die overeenkwam met zijn intentie, terwijl daarbij elke keer de mogelijkheid bestond hiermee te stoppen en alsnog te zorgen voor een correcte administratie en vervolgens verantwoording richting de fiscus. Het valselijk opmaken van een kasboek en het onjuist doen van aangifte omzet- en inkomstenbelasting zijn alle te beschouwen als op zichzelf staande handelingen. Hieraan doet hun onderlinge samenhang niet af.
3. De raadsman heeft gesteld, dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit matigend dient te werken op de op te leggen straf.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat op 6 juni 2007, ten tijde van de doorzoeking, de "criminal charge" in de zin van artikel 6 EVRM is aangevangen.
De rechtbank is van oordeel dat 6 juni 2007 - de dag van de doorzoeking van de woning en het bedrijfspand van verdachte - beschouwd kan worden als een handeling van de Nederlandse Staat, waaraan verdachte de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld.
Tot aan de uitspraak in eerste aanleg op 16 februari 2009 betekent dit een tijdsverloop van twee jaren, acht maanden en tien dagen. Dit zou in principe betekenen een overschrijding van de redelijke termijn van acht maanden en tien dagen.
De rechtbank stelt vast dat het tijdsverloop voor een deel is toe te rekenen aan de invloed van de raadsman op het procesverloop, te weten de raadkamerprocedure ex artikel 32 Wetboek van Strafvordering in 2008 en het verzoek om een mini-instructie in 2009. Naar het oordeel van de rechtbank is de met deze procedures gepaard gaande tijdsbesteding te stellen op acht maanden. Derhalve is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn, die zou moeten leiden tot strafvermindering.
4. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat de fiscus verdachte nog forse boetes zal opleggen voor hetzelfde onderzoek en de impact die de doorzoeking en de daarop volgende lange procedure heeft gehad op verdachte, zijn familie en zijn zaak.
5. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft langdurig en systematisch de (dag)omzet van zijn (eenmans)zaak [bedrijf verdachte] te Lochem in de kasboeken te laag of onjuist vermeld. Aan de hand van de door verdachte aangeleverde onjuist ingevulde kasboeken is vervolgens door de accountant telkens een elektronische aangifte omzet-, respectievelijk inkomstenbelasting opgesteld en ingezonden naar de Belastingdienst in Apeldoorn. Verdachte heeft op volstrekt oncontroleerbare wijze gegevens omtrent de (dag)omzetten
verwerkt in het kasboek en deze gegevens oncontroleerbaar gemaakt middels gebruikmaking van een kennelijk ondeugdelijke kassa en een vertaalslag van omzet vanaf de Z-afslag op kladbriefjes, welke hij vervolgens telkens niet heeft bewaard. Door de manipulatie met de X- en Z-afslagen en het, als administratieplichtige van zijn eenmanszaak [bedrijf verdachte], niet bewaren van de bescheiden waarop de (dag)omzet vermeld stond is de totale omvang van het nadeel moeilijk vast te stellen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte reeds in 1999 tijdens eerdere bedrijfsbezoeken door de ambtenaren van de Belastingdienst erop is gewezen dat hij stukken als kladaantekeningen en kassarollen diende te bewaren en zijn administratie op orde diende te brengen. Ondanks het feit dat hij een gewaarschuwd man was, is hij blijven volharden in zijn manier van "boekhouden", waardoor hij de Staat voor een aanzienlijk bedrag heeft benadeeld.
6. In het voordeel van verdachte weegt dat hij een blanco strafblad heeft.
7. Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een straf als na te melden op zijn plaats.
Door de belastingdienst is op basis van het proces-verbaal14 en de door verdachte bij de Belastingdienst ingediende aangiften inkomstenbelasting 2005 en de aangiften omzetbelasting van 1 januari 2005 tot en met het 1ste kwartaal 2007, een benadelingsbedrag berekend van totaal € 27.727,00. Nu daarbij is gesteld dat het een minimumpositie betreft en de daadwerkelijke omvang van het nadeel moeilijk is vast te stellen, zal de rechtbank acht slaan op dit bedrag, doch dit niet in doorslaggevende zin maatgevend achten voor de straftoemeting.
De rechtbank acht een strafoplegging als door de officier van justitie gevorderd passend, maar ziet omwille van de persoon van verdachte aanleiding om enigszins te matigen. Zij zal derhalve een taakstraf opleggen als na te melden. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats om de ernst van de onderhavige feiten te benadrukken, maar bovenal om verdachte in te scherpen dat hij zich niet meer moet inlaten met dit soort strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op:
Wetboek van Strafrecht: artt. 1, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 91, 225 lid 1
Algemene wet inzake rijksbelastingen: artt. 52, 68, 69
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of ander is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1 :
Opzettelijk een bij de belasting wet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
Feit 2:
Opzettelijk een bij de belasting wet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
Feit 3:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 4:
Opzettelijk als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers, deze niet heeft bewaard, meermalen gepleegd;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten een werkstraf gedurende 150 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen;
* beveelt, dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door: mr. Van de Wetering, voorzitter, mr. Van der Hooft en mr. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van De Badts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 februari 2010.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal dossiernummer 39983, Belastingdienst/FIOD-ECD, kantoor Almelo, gesloten en ondertekend op 27 november 2007.
2 Ambtsedige verklaringen, en de daarbij behorende bijlagen, van [getuige D], ambtenaar bij de Belastingdienst/Centrale administratie, genummerd als D-14A tot en met D-14B
3 Processen-verbaal van verhoor van getuige [getuige E], genummerd G01-01 en G01-02
4 Proces-verbaal van ambtshandelingen, genummerd AH-010-1 en -2, en AH-018
5 Proces-verbaal van ambtshandelingen, genummerd AH-018, blzs. 8-9 van 11
6 Proces-verbaal van ambtshandelingen, genummerd AH-018, blzs. 9-10 van 11
7 Proces-verbaal van ambtshandelingen, genummerd AH-045
8 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, genummerd V01-01
9 Processen-verbaal van verhoor van getuige [getuige C], genummerd G07-1 en G07-2 en het proces-verbaal verhoor van getuige van 18 augustus 2009 door de rechter-commissaris.
10 Proces-verbaal van verhoor van [getuige A], genummerd V03-01
11 Processenverbaal van verhoor van getuigen [getuige F], genummerd G02-01; [getuige G], genummerd G03-01; [getuige H], genummerd G04-01; [getuige I], genummerd G08-01; [getuige J], genummerd G09-01.
12 Procesverbaal van bevindingen, genummerd AH-021
13 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, AH-010; Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, AH-015, AH-015-1
14 Proces-verbaal van ambtshandelingen AH-018 en de daarbij behorende Excelbestanden