ECLI:NL:RBZUT:2010:BL5432

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/104
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake dwangsombesluit autohandel te Vaassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 24 februari 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een dwangsombesluit van de gemeente Epe. Het dwangsombesluit, dat op 7 juli 2009 was genomen, verplichtte [autobedrijf] VOF om binnen 10 weken de autohandel op het perceel te Vaassen te staken. De gemeente stelde dat er sprake was van intensivering van de autohandel, waardoor het gebruik van het perceel niet meer onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan viel. Verzoekers, [autobedrijf] VOF en haar vennoten, stelden echter dat de autohandel al sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Wanenk' op 19 april 1982 aanwezig was en dat er geen wijziging in de aard van het gebruik had plaatsgevonden.

Tijdens de zitting op 15 februari 2010 werd duidelijk dat de autohandel niet onderbroken was en dat de omvang van de autohandel niet was veranderd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat er sprake was van intensivering. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep op het overgangsrecht niet bij voorbaat kansloos was en dat het bestreden besluit mogelijk niet in de bodemprocedure stand zou houden. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het dwangsombesluit werd geschorst, en de gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekers.

De uitspraak benadrukt het belang van het overgangsrecht in bestemmingsplannen en de noodzaak voor bestuursorganen om voldoende bewijs te leveren voor claims van wijziging in gebruik. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoekers afgewogen en geconcludeerd dat de autohandel op het perceel voortgezet mag worden totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 10/104
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[autobedrijf] VOF en haar vennoten [verzoeker A] en [verzoeker B]
te Vaassen,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft verweerder [autobedrijf] VOF onder oplegging van een dwangsom gelast binnen 10 weken na dagtekening van dat besluit de autohandel op het perceel [adres] te Vaassen te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 7 januari 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Namens verzoekers heeft mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Bij besluit van 29 januari 2010 heeft verweerder de begunstigingstermijn opgeschort tot zes weken na dagtekening van dit besluit.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 februari 2010, waar de vennoten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Robbers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. Bovendorp en A. Oostwoud.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was op het in geding zijnde perceel het bestemmingsplan “Vaassen Zuid en West” van kracht. Ingevolge de plankaart behorende bij dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemmingen “tuin” en “wonen”.
Vast staat en geen punt van geschil is dat het gebruik van het onderhavige perceel ten behoeve van de autohandel in strijd is met de bestemmingen “tuin” en “wonen”. Verzoekers betogen evenwel dat de autohandel onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt.
Ingevolge artikel 27.4 van de voorschriften van het bestemmingsplan – voor zover hier van belang – mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
Ingevolge artikel 27.6 is het bepaalde in artikel 27.4 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Partijen zijn verdeeld over de uitleg van artikel 27.6 van de planvoorschriften. Een oordeel van de voorzieningenrechter over de uitleg van deze bepaling gaat het kader van deze procedure evenwel te buiten. In de bodemprocedure zal hierover een oordeel moeten worden gegeven.
Vooralsnog legt de voorzieningenrechter het desbetreffende artikel – toegepast op de onderhavige zaak – zo uit, dat verzoekers het gebruik van het onderhavige perceel ten behoeve van de autohandel mogen voortzetten indien die handel niet in strijd is met het voorheen geldende bestemmingsplan, met inbegrip van het daarin opgenomen overgangsrecht.
Het voorheen geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan “Wanenk”. Ingevolge de plankaart behorend bij dit bestemmingsplan rust op het in geding zijnde perceel de bestemming “eengezinshuis in open bebouwing”. Vast staat en geen punt van geschil is dat de autohandel in strijd is met deze bestemming.
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden grond en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming en met daarbij in deze voorschriften gegeven gebruiksbepalingen.
Ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de planvoorschriften is het bepaalde in het eerste lid, niet van toepassing op het gebruik dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan, zolang in de aard van het gebruik geen wijziging wordt aangebracht, danwel deze wijziging een vermindering van de strijdigheid van het plan inhoudt.
Ter zitting is vast komen te staan dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat de autohandel reeds ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan “Wanenk” op 19 april 1982 op het onderhavige perceel aanwezig was en dat de autohandel niet onderbroken is geweest.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen enkel nog in geschil is of na 19 april 1982 sprake is van intensivering van de omvang van de autohandel, waardoor in de aard van het gebruik een wijziging is aangebracht. Is dat het geval, dan kan geen beroep worden gedaan op het overgangsrecht van het bestemmingsplan “Wanenk”.
Verweerder heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat de autohandel op 19 april 1982 een hobbymatig karakter had. Zij hebben ter onderbouwing verwezen naar een verklaring van [vader [vader verzoeker A] van 7 januari 1992 en het op 11 januari 1992 door hem ingevulde kennisgevingsformulier Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen Hinderwet. Nadien is voorts, gelet op door verzoekers overgelegde verklaringen van autoverkopen, de autohandel zodanig toegenomen dat deze een bedrijfsmatig karakter heeft gekregen. Verweerder concludeert dat verzoekers dan ook geen beroep kunnen doen op het overgangsrecht.
Verzoekers betogen dat op de peildatum de autohandel niet hobbymatig was. Verzoekers hebben erop gewezen dat de omvang van het terrein waarop de te verhandelen auto’s worden gestald niet is gewijzigd en dat deze bepalend is voor de omvang van de autohandel.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een intensivering op grond waarvan geoordeeld moet worden dat er sprake is van een wijziging in de aard van het gebruik. De verklaring van [vader verzoeker A] ziet op zijn werkzaamheden voor de herstelinrichting van auto´s en biedt geen inzicht in zijn activiteiten in het kader van de autohandel. Het kennisgevingsformulier biedt dat inzicht evenmin, nu geen van de op dat formulier opgenomen vragen ziet op autohandel. Ook overigens heeft verweerder geen aanknopingspunten aangedragen die de voorzieningenrechter tot een ander oordeel hebben gebracht.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep van verzoekers op het overgangsrecht niet bij voorbaat kansloos is en dat niet valt uit te sluiten dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden. Bij afweging van de betrokken belangen, waarbij de voorzieningenrechter laat meewegen dat de autohandel onbetwist ten minste sinds 1982 is gevestigd op het onderhavige perceel, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.
Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekers. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toegekend (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting), waarbij de wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 297,-- aan verzoekers
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 874,-- ter
zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.