RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580386-09
Uitspraak d.d.: 17 maart 2010
Tegenspraak / dip / oip
[verdachte],
geboren te [plaats in1985],
wonende te Doetinchem
thans verblijvende in het huis van bewaring De Kruisberg te Doetinchem.
Raadsman: mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 september 2009, 9 december 2009 en 3 maart 2010.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2009 en/of in de periode van [2009] tot en met 24 mei 2009 in (de gemeente) Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [2009]) van het leven te beroven, met dat opzet
- [slachtoffer] voornoemd op een matras gelegd en er een deken overheen gelegd, en/of
- (vervolgens) die deken vastgepakt en - terwijl die [slachtoffer] daar onder/in lag - vervolgens gedurende meerdere seconden (zeer) hard en/of gewelddadig te schudden, en/of
- [slachtoffer] voornoemd (met kracht) meermalen (telkens) door elkaar en/of heen en weer heeft geschud zonder daarbij zijn nek te ondersteunen en/of
- [slachtoffer] voornoemd op zijn schoot heeft laten staan, althans heeft gehouden en/of hem (daarbij) meermalen (springende) bewegingen heeft laten maken zonder daarbij zijn nek te ondersteunen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 24 mei 2009 en/of in de periode van [2009] tot en met 24 mei 2009 in (de gemeente) Doetinchem aan [slachtoffer] (geboren op [2009]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenbloedingen/ hersenletsel), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk
- [slachtoffer] voornoemd op een matras gelegd en er een deken overheen gelegd, en/of
- (vervolgens) die deken vastgepakt en - terwijl die [slachtoffer] daar onder/in lag - vervolgens gedurende meerdere seconden (zeer) hard en/of gewelddadig te schudden, en/of
- (en met kracht) meermalen (telkens) door elkaar en/of heen en weer te schudden zonder daarbij zijn nek te ondersteunen en/of
- op zijn schoot te laten staan, althans te houden en/of hem (daarbij) meermalen (springende) bewegingen te laten maken zonder daarbij zijn nek te ondersteunen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Aanleiding van het onderzoek en overige informatie
1. Verdachte en [partner van verdachte en moeder van slachtoffer] hebben vanaf 25 mei 2008 een relatie. Sinds 23 januari 2009 wonen zij samen in de woning aan de [adres] in Doetinchem. Op [2009] werd hun zoon [slachtoffer] vijf weken te vroeg geboren door middel van een keizersnede.
Op 24 mei 2009, omstreeks 20.45 uur, werd [slachtoffer] door ambulancepersoneel naar het Slingeland ziekenhuis in Doetinchem gebracht. Het ambulancepersoneel heeft diezelfde dag bij het AMK een melding gedaan van mogelijke mishandeling van [slachtoffer]. Op 8 juni 2009 doet [naam1], werkzaam als maatschappelijk werker bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK) in Velp, aangifte van mishandeling van [slachtoffer].2
2. Verdachte heeft bij zijn ex-vriendin [naam2] twee kinderen, dochter [kind1] en zoon [kind2]. Bij de verzorging van [kind1] was verdachte direct betrokken, bij [kind2] was hij nauwelijks bij de verzorging betrokken, omdat verdachte toen een relatie had met [partner van verdachte en moeder van slachtoffer].
B. Standpunt van het openbaar ministerie
3. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder primair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op de aangifte van het AMK, de verklaringen van de ambulanceverpleegkundigen [naam3] en [naam4], de verklaringen van [partner van verdachte en moeder van slachtoffer], de bekennende verklaring van verdachte en het deskundigenrapport van dr. R.A.C. Bilo van 13 januari 2010. Uit de bewijsmiddelen blijkt onvoldoende dat er sprake is geweest van boos opzet. Volgens de officier van justitie is wel sprake van voorwaardelijk opzet. De gedragingen van verdachte hebben een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] teweeg gebracht. Uit de verklaringen van verdachte kan worden afgeleid dat hij wist dat een handelwijze zoals door hem gevolgd zeer wel tot de dood van [slachtoffer] had kunnen leiden. In de gedragingen van verdachte ligt de aanwijzing besloten dat hij de aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard, aldus de officier van justitie.
C. Standpunt van de verdachte / de verdediging
4. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Het Openbaar Ministerie heeft deze zaak gepresenteerd als het zogenoemde "shaken baby syndroom". Dit syndroom wordt veroorzaakt doordat een baby herhaaldelijk met kracht heen en weer wordt geschud, waardoor acuut hersenletsel ontstaat en waardoor een hoog risico op overlijden van de baby ontstaat. Op grond van de bevindingen van de forensisch geneeskundige dr. R.A.C. Bilo is in casu hiervan geen sprake. De aard van de gedragingen van verdachte is geen daadwerkelijk schudden waarbij de nek niet is ondersteund en waardoor een hoog risico op overlijden bestaat zoals door het Openbaar Ministerie is ten laste gelegd. Derhalve kan de poging tot doodslag niet worden bewezen.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van de wetenschap bij verdachte van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou kunnen overlijden als gevolg van zijn handelen. Verdachte heeft aldus geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van zijn zoontje. De raadsman heeft voorts gewezen op de omstandigheid dat door geen enkele arts is vastgesteld dat er een aanzienlijk risico was op overlijden van [slachtoffer].
5. De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit van de onder subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Verdachte heeft de tenlastegelegde gedragingen dat de nek niet zou zijn ondersteund bij schudden en het laten springen op zijn schoot niet begaan. Derhalve kan op basis van deze tenlastelegging geen bewezenverklaring volgen. De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van blijvend letsel bij [slachtoffer]. Volgens de raadsman is er geen wettig en overtuigend bewijs voor zwaar lichamelijk letsel.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank neemt bij haar beoordeling de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
7. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het weekend van 23 en 24 mei 2009 veel wiet heeft gerookt.3 Op 24 mei 2009 hoorde hij [slachtoffer] huilen. Verdachte haalde hem uit zijn bedje en nam hem mee naar de gamekamer en nam hem, liggend op zijn ruggetje, op schoot. Verdachte wiebelde met zijn knieën, zoals hij altijd deed, omdat [slachtoffer] daar meestal rustig van werd. [slachtoffer] bleef huilen en verdachte legde hem op de matras die op de grond lag. Hij legde vervolgens een deken over [slachtoffer] heen. Verdachte ging op de knieën op de matras zitten en pakte het dekentje aan beide kanten vast. Hij begon langzaam te schudden en toen [slachtoffer] niet stil werd heeft verdachte harder geschud. Verdachte heeft verklaard dat hij behoorlijk hard schudde. Hij voelde dat de matras diep inzakte. Het hoofdje van [slachtoffer] bewoog en verdachte dacht dat het hoofdje hard op en neer ging. Hij wist dat hij te hard had geschud. Het schudden heeft ongeveer drie seconden geduurd. Verdachte nam [slachtoffer] in de armen en zag dat hij een beetje slap werd en slechter ademde.4 Later zag verdachte de ogen van [slachtoffer] wegdraaien. Op een gegeven moment kwam er opeens bloed uit de mond van [slachtoffer].5 Verdachte heeft deze bekentenis ter terechtzitting herhaald.
8. In het proces-verbaal van aangifte is opgenomen dat de ambulancemedewerkers op 25 mei 2009 een melding hebben gedaan bij het AMK van het vermoeden van zware mishandeling van een zes weken oude baby genaamd [slachtoffer], geboren op [2009], en woonachtig in Doetinchem. Het kindje was slap en maakte een verwaarloosde en ondervoede indruk en had bloed op het rompertje. Het kind was opgenomen in het Slingeland ziekenhuis te Doetinchem. De werkdiagnose betrof een gastro intestinale bloeding. Dit betreft een bloeding in het maagdarmkanaal. De baby was stabiel en lag in de couveuse.
Het ziekenhuis heeft bij de opname vermeld dat het kind niet ondervoed was en normaal verzorgd, geen blauwe plekken of anderszins huidafwijkingen. Wel werd vermeld een licht gespannen fontanel en daarom werd een CT brainscan gedaan. De hersenecho was dubieus. Daarop is [slachtoffer] verwezen naar het Radboudziekenhuis in Nijmegen voor een scopie onder narcose. Uit de uitslag van een MRI scan kwam naar voren dat er een duidelijke beschadiging was aan de hersencellen hetgeen zwelling-oedeem oplevert. Na onderzoek is [slachtoffer] teruggegaan naar het Slingelandziekenhuis.6
9. Uit de letselverklaring van de GGD regio Nijmegen van 5 juni 20097 blijkt dat [slachtoffer] op 24 mei 2009 werd opgenomen in het UMC St. Radboud. Bij de opname werd een ziek kind gezien, met epilepsie, geprikkeldheid en geïrriteerdheid. Er werden geen hematomen of andere letsels geobserveerd. Bij opname werden röntgenfoto's van het gehele lichaampje gemaakt. Op deze foto's waren geen fracturen van oude of recente datum zichtbaar. Er werd een MRI, CT-scan en een echo van de hersenen gemaakt. Hierop was het volgende zichtbaar: aan de achterzijde (occipitaal) en de voorzijde (frontaal) waren hersenbloedingen direct onder de hersenvliezen aanwezig, aan de voorzijde was ook een bloeding van het hersenweefsel aanwezig. Tevens was zwelling (oedeem) van de hersenen zichtbaar. Alle letsel in de hersenen past bij een hersenschudding. Door radioloog en kinderarts werd geduid dat dit letsel kan zijn ontstaan door schudletsel (battering syndrome) of door een val. Aangezien [slachtoffer] geen uitwendig letsel vertoonde, werd de kans op een val als onwaarschijnlijk geacht. Daarnaast duidt tevens de combinatie van letsel aan voor- en achterzijde van de hersenen (coup-contre-coup) met hoge waarschijnlijkheid op schudletsel. Dergelijk hersenletsel kan niet spontaan ontstaan zijn en is door de radioloog geduid als recent voor opname ontstaan letsel. De prognose van [slachtoffer] zal met de tijd moeten blijken en kon toen nog niet exact worden geduid. Gezien de locatie van de hersenbloedingen lijkt de kans op achterstand in motorische ontwikkeling klein. Mogelijk kan er qua ontwikkeling van gedrag een achterstand ontstaan. Conclusie is dat de behandelend arts van [slachtoffer] duidt dat het bij [slachtoffer] geconstateerde hersenletsel zeer waarschijnlijk is opgelopen door schudletsel.
10. Dr. R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige KNMG/consulent forensische kindergeneeskunde heeft op 13 januari 2010 een rapportage uitgebracht.8 Hij heeft hierbij gebruik gemaakt van de medische gegevens van het Slingelandziekenhuis te Doetinchem en het UMC St. Radbout te Nijmegen en de herbeoordeling van het beeldmateriaal door dr. R.R. van Rijn, kinderradioloog in het AMC te Amsterdam.
In het rapport van Bilo is de conclusie van de herbeoordeling van Van Rijn opgenomen inhoudende dat op het CT brein en MRI brein sprake is van een subdurale collectie (vochtophoping) beiderzijds. Tevens is er subduraal bloed op de CT zichtbaar met een hoge densiteit (dichtheid), passend bij vers bloed. Daarnaast is sprake van subarachnoidaal bloed. Zowel op CT als op MRI is aanwijzing voor ischemisch letsel bilateraal frontaal en occipitaal (beschadiging van het hersenweefsel door zuurstofgebrek aan de voor- en achterzijde, zowel links als rechts). Met betrekking tot het subdurale hematoom is van belang om te weten of de schedelomtrek normaal voor de leeftijd was. Bij een grote schedelomtrek kan er sprake zijn van benigne extracerebrale hydrocephalus van de pasgeborene (goedaardige toename van de hoeveelheid hersenvocht aan de buitenzijde van de hersenen). Hierbij is een verhoogd risico op het ontstaan van subdurale bloedingen bij een minimaal trauma beschreven. Echter dit zou, indien aanwezig, zeer zeker de overige afwijkingen niet verklaren.9
11. Bilo heeft aangegeven, dat niet geheel kan worden uitgesloten dat de combinatie van 'dynamic impact loading" ( een contacttrauma) en 'dynamic impulse loading" (een trauma, dat binnen seconden ontstaat door een snel verlopende handeling met een repeterend karakter, bijvoorbeeld schudden) tot schade aanleiding kan geven, zoals bij [slachtoffer] op en na 24 mei 2009 is vastgesteld. Het is echter waarschijnlijker dat de kans op schade toeneemt, wanneer sprake is van complicerende factoren. In de verstrekte gegevens worden geen aanwijzingen gevonden voor aangeboren of verworven aandoeningen in de vorm van stollingsproblemen, stofwisselingsstoornissen, vaatafwijkingen in het hoofd of infectieuze aandoeningen. Bilo heeft verwezen naar de herbeoordeling door de kinderradioloog Van Rijn die in diens conclusie heeft vermeld dat mogelijk sprake is van een benigne extracerebrale hydrocephalus van de pasgeborene (goedaardige toename van de hoeveelheid hersenvocht aan de buitenzijde van de hersenen). Van Rijn stelt dat hierbij een verhoogd risico bestaat op het ontstaan van subdurale bloedingen bij een minimaal trauma. Bij een minimaal trauma kan het kind op basis van de bloeding wel symptomen ontwikkelen, maar deze zijn niet zodanig dat gesproken kan worden van een acuut optredende klinische noodsituatie, zoals bij [slachtoffer] aanwezig was op 24 mei 2009 na het door vader beschreven incident.10
12. Bilo heeft geconcludeerd, dat de op en na 24 mei 2009 geconstateerde letsels bij [slachtoffer] kunnen worden verklaard als een toegebracht letsel in het hoofd, met andere woorden een beschadiging ontstaan door menselijk handelen. De handelwijze van verdachte zoals omschreven in zijn verklaringen kan het letsel van [slachtoffer] verklaren, mits sprake is van lichamelijke factoren die de kans op ontstaan van subdurale/subarachnoidale bloedingen verhogen. Hiervan lijkt sprake bij [slachtoffer] in de vorm van een reeds aanwezige benigne extracraniële hydrocephalus.
13. Bij afwezigheid van een andere plausibele oorzaak van het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer] kan de rechtbank op grond van het hiervoor overwogene tot geen andere conclusie komen dan dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel primair is ontstaan door de door verdachte omschreven handelingen op 24 mei 2009.
14. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank het causaal verband tussen het handelen van verdachte en het letsel van [slachtoffer] vast. Dat Bilo eveneens heeft gesteld dat onder normale omstandigheden het schudden zoals door verdachte omschreven, niet tot het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel had kunnen leiden, en dat in dit geval het letsel is ontstaan in samenhang met het bij [slachtoffer] aanwezige ouder type traumatisch (schedel) hersenletsel/schedelvergroting, doet aan het causaal verband niet af.
15. De rechtbank hecht eraan op te merken dat in het onderhavige geval geen sprake is van het klassieke "shaken baby syndrom", nu het schudden op een zachte ondergrond (matras) heeft plaatsgevonden en er derhalve wel enige vorm van het tegenhouden van de nek aanwezig was, zodat niet van een volledige uitslag sprake kan zijn geweest zoals bij de coup-contre-coup plaatsvindt in geval van het klassieke "shaken baby syndrom", waarbij geen enkele ondersteuning van de nek plaatsvindt.
16. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is, gelet op de verklaring die verdachte heeft afgelegd in samenhang met de bevindingen en de conclusie van dr. Bilo, niet aannemelijk geworden dat er vóór 24 mei 2009 nog een andere aanwijsbare oorzaak is geweest die kan worden gekoppeld aan de bij [slachtoffer] geconstateerde bloedingen in samenhang met een handelen door verdachte. Voor zover het ten laste gelegde ziet op de periode voorafgaand aan 24 mei 2009, is er daarom naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs dat door enig handelen van verdachte letsel bij [slachtoffer] is ontstaan en dient verdachte daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
17. Voor wat betreft de beoordeling van het ten laste gelegde, beperkt dit zich naar het oordeel van de rechtbank tot het gebeuren op 24 mei 2009.
18. Beoordeeld dient te worden of het handelen van verdachte te kwalificeren is als een poging tot doodslag.
Bij poging tot doodslag is van belang de vraag of de door de verdachte verrichte handeling de dood ten gevolge zou kunnen hebben gehad. Op basis van het voormeld rapport van Bilo is niet met zekerheid vast te stellen dat de door verdachte verrichte handelingen de dood van [slachtoffer] ten gevolge zouden kunnen hebben gehad. De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
19. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling overweegt de rechtbank als volgt.
20. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat het letsel van het slachtoffer valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
21. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid (zie HR 14 februari 2006, LJN AU8055). Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De raadsman heeft aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat gezien de locatie van de hersenbloedingen de kans klein is op achterstand in de motorische ontwikkeling. Daartoe heeft hij verwezen naar pagina rb 5 en rb 7 van het rapport van Bilo. De rechtbank constateert dat op pagina rb 7 een verwijzing is naar de opname van [slachtoffer] in het UMC Radboud. Het UMC achtte een kans op een achterstand in de motorische ontwikkeling klein, gezien de bloedingen. Wel is een achterstand in ontwikkeling (cognitieve ontwikkeling) mogelijk. Voor wat betreft de epilepsie moet afgewacht worden, aldus het UMC. Uit het voorgaande kan niet worden afgeleid dat er volledig herstel plaatsvindt. Derhalve komt de rechtbank toe aan bewezenverklaring van het tenlastegelegde zwaar lichamelijk letsel.
22. De rechtbank is voorts van oordeel dat de handelingen, die staan gespecificeerd achter het derde en vierde gedachtestreepje niet kunnen worden bewezen nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij die omschreven handelingen heeft verzonnen, omdat hij aanvankelijk niet durfde te verklaren wat er precies was gebeurd. In het dossier zijn ook overigens geen aanwijzingen te vinden voor de stelling dat verdachte de onder het derde en vierde gedachtestreepje beschreven handelingen zou hebben begaan. Gelet op het voorgaande zal de verdachte vrijgesproken worden van de volgende onderdelen, te weten "(en met kracht) meermalen (telkens) door elkaar en/of heen en weer te schudden zonder daarbij zijn nek te ondersteunen en/of - op zijn schoot te laten staan, althans te houden en/of hem (daarbij) meermalen (springende) bewegingen te laten maken zonder daarbij zijn nek te ondersteunen". Deze vrijspraak heeft echter geen gevolgen voor de strafmaat.
23. De rechtbank is tevens van oordeel dat wel bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had. Het is een feit van algemene bekendheid dat baby's dusdanig kwetsbaar zijn, dat er met het schudden van een baby ernstig letsel kan ontstaan. Verdachte heeft twee kinderen uit een eerdere relatie en is bij de opvoeding en verzorging van zijn oudste kind van meet af aan direct betrokken geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij besefte dat het niet goed was dat hij [slachtoffer] hard door elkaar schudde. Hij wist dat het schudden met een broos babytje niet kan.11 Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij beter had moeten weten, zeker omdat hij al twee kinderen uit een eerdere relatie had. Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen. Door het hard schudden van zijn zoon heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen optreden. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
24. Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 24 mei 2009 in (de gemeente) Doetinchem aan [slachtoffer] (geboren op
[2009]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenbloedingen/ hersenletsel), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk
- op een matras te leggen en er een deken overheen te leggen, en
- vervolgens die deken vast te pakken en - terwijl die [slachtoffer] daar onder/in lag - vervolgens gedurende meerdere seconden (zeer) hard en gewelddadig te schudden.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
25. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
26. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Subsidiair: Zware mishandeling, begaan tegen zijn kind.
Strafbaarheid van de verdachte
27. Over de persoon van verdachte is een multidisciplinair rapport Pro Justitia rapportage opgemaakt, bestaande uit rapport van de psychiater drs. E.L.G. Heinsman-Carlier gedateerd 15 augustus 2009 en een rapport van de gz-psycholoog drs. D.W.M. Kragt gedateerd 20 augustus 2009. In deze rapporten wordt - onder meer - het volgende geconstateerd.
28. De psychiater Heinsman-Carlier concludeert dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan een ziekelijke stoornis in de zin van een oppositioneel opstandige gedragsstoornis, afhankelijkheid van cannabis en een zich ontwikkelende psychotische stoornis Niet Anderszins Omschreven. Differentiaaldiagnostisch dient een psychotische stoornis door cannabis overwogen te worden. Ten aanzien van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan differentiaaldiagnostisch een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven met antisociale en afhankelijke trekken overwogen worden. Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid concludeert Heinsman-Carlier het volgende. Voorafgaand gebruik van cannabis wordt medebepaald en onderhouden vanuit zijn gedragsstoornis en/of persoonlijkheidsstoornis (vooral de rol van vroegkinderlijke woede). Vanuit zijn langdurig cannabisgebruik lijkt betrokkene vervolgens een psychotische kwetsbaarheid ontwikkeld te hebben. Ten tijde van het ten laste gelegde liet betrokkene in reactie op emotionele stressoren psychotische symptomatologie zien waarbij hij de controle over zijn agressieve impulsen verloor. Betrokkene kan aangaande het ten laste gelegde als verminderd toerekeningsvatbaar worden gezien.
29. De psycholoog Kragt concludeert dat betrokkene een persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke en antisociale trekken heeft. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en afhankelijkheid van cannabis. Dit was tijdens het plegen van het ten laste gelegde eveneens het geval.(p. 19) Betrokkene ervaart veel onlustgevoelens. Hoewel hij zoveel mogelijk probeert deze gevoelens te controleren of te vermijden, schiet bij hem de controle soms te kort waarbij hij wordt overspoeld door agressie. Deze boosheid/onlustgevoelens dempt betrokkene daarna vervolgens door het dagelijkse gebruik van cannabis. Dit helpt hem om zijn problemen uit de weg te gaan. (p. 18) Kragt adviseert betrokkene het ten laste gelegde in licht verminderde tot verminderde mate toe te rekenen. (p. 20)
30. De rechtbank neemt deze conclusies over.
31. Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
32. De officier van justitie heeft ter zake poging tot doodslag gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De officier van justitie heeft aangegeven, dat behandeling van verdachte noodzakelijk is. Daartoe heeft hij verwezen naar de multidisciplinaire rapportage en de reclasseringsrapportage. Gelet op die rapportages heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden gevorderd.
Ter toelichting op zijn strafeis heeft de officier van justitie aangevoerd, dat wat er ook zij van de hulpverlening die noodzakelijk is, de ernst van het feit en de onrust die dat veroorzaakt in de maatschappij op zich al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige betekenis rechtvaardigen. [slachtoffer] was er bijna niet meer geweest door het handelen van verdachte. De onmacht of de schreeuw om hulp die dat handelen kan verklaren, doet aan die conclusie niet af, aldus de officier van justitie.
33. De raadsman heeft onder verwijzing naar jurisprudentie betoogd dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te hoog is. De raadsman heeft zich afgevraagd waarom direct moet worden overgegaan tot de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, nu voldoende is gebleken dat de voorwaarden haalbaar zijn zonder deze maatregel. Hiertoe verwijst de raadsman naar de verschillende meningen in de rapportages van de psychiater en de psycholoog. De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is of de proefplaatsing op 15 april 2010 in de FPK over zal gaan in een definitieve behandelplek. De situatie daaropvolgend is dan ook niet geschetst en er is sprake van een open einde. Deze situatie is ten zeerste ongewenst voor verdachte. Daarnaast is aangevoerd dat de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden tevens een beperking zal inhouden voor verdachte bijvoorbeeld bij het verrichten van werkzaamheden. Deze maatregel met voorwaarden is een vergaande maatregel te meer gelet op de leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat hij first offender is, aldus de raadsman.
De raadsman verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de weg die verdachte reeds heeft bewandeld tijdens de detentie en zijn opstelling gedurende deze procedure. Zo heeft verdachte allereerst een volledige bekentenis afgelegd. Verdachte heeft zijn volledige medewerking gegeven aan het onderzoek. Maar ook zijn houding tegenover hulpverlening en behandeling dient mee te wegen. Hij heeft hiervoor open gestaan en zelf er alles aan gedaan om te kunnen profiteren van deze hulpverlening.
34. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
35. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zijn zoontje [slachtoffer] van zes weken oud zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door het meermalen hard indrukken van de matras waarop zijn zoontje lag waardoor zijn hoofd heftig schudde. Verdachte heeft dit gedaan onder invloed van wiet en uit onmacht nadat zijn zoontje niet ophield met huilen. [slachtoffer] heeft tengevolge hiervan bloedingen in zijn hoofd en tijdelijk epileptische aanvallen gehad terwijl onzeker is of hij hiervan volledig zal herstellen.
Het op een dergelijke wijze behandelen van weerloze kinderen is volstrekt ontoelaatbaar, en de rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, als persoon bij wie zijn zoontje veilig zou moeten zijn, zich zo heeft misdragen.
Voorts is de rechtsorde door deze feiten ernstig geschokt en zijn in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is voor feiten als de onderhavige passend en geboden.
36. De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheden dat hij geen relevante justitiële documentatie heeft en zijn hiervoor vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid.
37. Ten aanzien van de over verdachte opgemaakte persoonsrapportages, hierboven vermeld, overweegt de rechtbank het volgende.
38. Uit voormeld rapport van psychiater Heinsman-Carlier komt onder meer het volgende naar voren:
De kans op recidive is aanwezig. Hoewel het ten laste gelegde binnen de relationele context met de zoon van betrokkenen heeft plaatsgevonden, maakt de aard van het vooral reactief bepaalde handelen bij psychotische symptomatologie dat de agressie waarschijnlijk meer diffuus van aard is en gericht op personen die op dat moment in zijn directe nabijheid zijn. De belangrijkste factoren zijn psychotische symptomatologie, gebruik van cannabis en de rol van vroegkinderlijke woede. Bijkomende factoren worden gevormd door de aanwezigheid van zijn zoon, de rol van zijn sociale context (o.a. geen werk), de neiging tot instabiliteit in relaties, gebrekkig ziekte-inzicht, beperkte gewetensfuncties en beperkte empathie.
Overwogen werden een behandeling als bijzondere voorwaarde in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf en een TBS met voorwaarden. De kans op recidive; het onvoldoende verantwoordelijkheid nemen voor de veiligheid van zijn zoon; het niet zonder juridisch kader akkoord gaan met een klinische behandeling en/of eventuele medicatie; de wisselende en overwegend geringe motivatie voor behandeling; de ernst van de problematiek bij een gebrekkig inzicht in ziekte en eigen functioneren, maken dat bij afweging de voorkeur van rapporteur uitgaat naar een TBS met voorwaarden.
(p. 23) Hierbij zou gedacht kunnen worden aan bijvoorbeeld de FPK Assen. Uiteindelijk geeft onderzochte aan alsnog akkoord te kunnen gaan met een eventueel voorwaardelijk kader. Verder wordt een verplicht reclasseringscontact noodzakelijk geacht.
39. Uit voormeld rapport van psycholoog Kragt komt onder meer het volgende naar voren:
Het risico van een herhaling is denkbeeldig. Dit betekent, gezien de problematiek, dat een langere en intensieve behandeling in aanmerking komt, waarbij wordt gedacht aan een klinische opname. Hierbij zal vooral aandacht moet worden besteed aan de delictanalyse, het middelenmisbruik, de agressieregulatieproblemen, eventuele instelling op medicatie, urinecontrole en verdere diagnostiek. Deze opname zou plaats kunnen vinden binnen verschillende strafrechtelijke kaders. Wat betreft de strafrechtelijke afdoening kan gedacht worden aan een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde dat betrokkene zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat hij zich onder klinische behandeling moet laten stellen. Dit sluit aan bij het feit dat betrokkene een first offender is. Nadeel is dat betrokkene zich wisselend uitlaat over behandeling. Als hij de voorwaarden overtreedt, wordt gestopt met de behandeling die hij juist nodig heeft. Voorts is klinische opname als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel maar beperkt haalbaar. Daarom kan ook gedacht worden om behandeling op te leggen in het kader van een TBS die in dit geval voorwaardelijk kan worden opgelegd. De kans op recidive voortvloeiend uit betrokkenes gebrekkige ontwikkeling en de nog steeds bestaande stressfactoren in zijn privéleven rechtvaardigen dit advies. Verwacht wordt dat betrokkene binnen het tijdsbestek van een TBS met voorwaarden voldoende kan profiteren van een behandeling om het recidiverisico op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau te krijgen.
40. Gelet op deze rapportages is de oplegging van de maatregel van de terbeschikkingstelling met voorwaarden ook naar het oordeel van de rechtbank de geëigende afdoening voor dit feit en deze verdachte.
41. Naar aanleiding van voormelde rapportages heeft de reclassering een maatregelrapport van 1 maart 2010 uitgebracht. In dat rapport zijn voorwaarden met betrekking tot de begeleiding bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden opgenomen, waaraan de verdachte zich zou dienen te houden. Eén van de voorwaarden is dat de verdachte zich zal laten opnemen en behandelen in de Forensische kliniek Assen, of een ander door de reclassering aan te wijzen instelling. Uit het maatregelrapport blijkt voorts dat FPK Assen heeft toegezegd dat er (uiterlijk) op 15 april 2010 een behandelplek is voor verdachte. De officier van justitie heeft de voorwaarden enigszins geherformuleerd in zijn op schrift gestelde requisitoir.
Gelet op de omstandigheid dat er gevaar bestaat voor herhaling, zal de rechtbank de door de officier van justitie geformuleerde voorwaarden stellen. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zich bij een veroordeling zal houden aan de aan terbeschikkkingstelling te verbinden voorwaarden, zoals door de officier van justitie gesteld.
42. Het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld, is door de wetgever aangemerkt als een feit waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e, eerst lid, van het Wetboek van Strafrecht.
43. De rechtbank zal de reclassering opdracht geven aan verdachte hulp en steun te verlenen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht.
44. Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf voor de duur 309 (driehonderdnegen) dagen opleggen met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De rechtbank merkt daarbij op dat zij een lagere straf oplegt dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt en het noodzakelijk is dat verdachte aansluitend aan zijn detentie, omstreeks 15 april 2010, kan worden opgenomen in de FPK te Assen. De rechtbank is van oordeel dat in het belang van verdachte en van de maatschappij een goede behandeling geboden is, zodat zij daarmee rekening heeft gehouden bij de op te leggen straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 38, 38a, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet bewezen, dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Subsidiair: zware mishandeling, begaan tegen zijn kind;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 309 (driehonderdnegen) dagen;
- beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt voorts de volgende voorwaarden:
- veroordeelde zal zich gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem gegeven
door of namens de reclassering;
- veroordeelde zal zich aansluitend aan zijn detentie laten opnemen en behandelen in
de forensisch psychiatrische kliniek Assen of een soortgelijke instelling, voor
zolang als deze instelling of de reclassering dat nodig acht;
- veroordeelde zal zich houden aan de behandelvoorschriften van de instelling/behandelaars;
- veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van soft- of harddrugs en zal medewerking verlenen aan controles hierop;
- veroordeelde zal uitsluitend onder begeleiding van een derde, aan te wijzen door of namens de reclassering, contact onderhouden met zijn kinderen, zolang de reclassering dat in die vorm noodzakelijk acht;
- veroordeelde zal toestaan dat de reclassering wordt geïnformeerd over het verloop van de behandeling of knelpunten daarin.
- geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Aldus gewezen door mrs. Davids, voorzitter, Krijger en Aufderhaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 maart 2010.
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer
PL0640/09-204644, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, Doetinchem, gesloten en ondertekend op 29 juni 2009.
2 Proces-verbaal van aangifte van [naam1], p. 32-33.
3 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 106.
4 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 104 en 107.
5 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 82.
6 Proces-verbaal van aangifte van [naam1], p. 32-33.
7 Letselverklaring van 5 juni 2009 van de GGD regio Nijmegen van dr. J.L.A. Hautvast, forensisch arts, p. 38-39.
8 Deskundigenrapport-Forensische Kindergeneeskunde, rapportage van 13 januari 2010, van
dr. R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige KNMG/consulent forensische kindergeneeskunde, Nederlands Forensisch Instituut (schriftelijk bescheid), p. rb 1- 19.
9 Deskundigenrapport-Forensische Kindergeneeskunde, rapportage van 13 januari 2010, van
dr. R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige KNMG/consulent forensische kindergeneeskunde, Nederlands Forensisch Instituut (schriftelijk bescheid), p. rb 8, brb 12 en brb 13.
10 Deskundigenrapport-Forensische Kindergeneeskunde, rapportage van 13 januari 2010, van
dr. R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige KNMG/consulent forensische kindergeneeskunde, Nederlands Forensisch Instituut (schriftelijk bescheid), p. rb 14.
11 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 107.