ECLI:NL:RBZUT:2010:BL7876

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109969 KG RK 10-42
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter mr. H.C.M. Boon

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 9 maart 2010 uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoekster, wonende aan de Oranjeweg 51 te Emst, heeft een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. H.C.M. Boon, die als rechter betrokken was bij een civiele procedure waarin verzoekster eiseres was. Het wrakingsverzoek is ingediend op basis van de stelling dat mr. Boon partijdig zou zijn geweest, omdat hij in twee tussenvonnissen van 5 november en 17 december 2008 niet zou zijn ingegaan op de argumenten van verzoekster en op schriftelijke bescheiden die eerder door haar waren ingediend. Verzoekster was van mening dat deze omstandigheden een schijn van partijdigheid opriepen.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde bezwaren niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zich geen reden is om te veronderstellen dat deze rechter partijdig is. Bovendien werd opgemerkt dat de bezwaren van verzoekster betrekking hadden op procedurele en inhoudelijke beslissingen die niet op zichzelf of in samenhang een vermoeden van partijdigheid rechtvaardigen.

De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die het vermoeden van partijdigheid konden onderbouwen. Het verzoek tot wraking van mr. H.C.M. Boon werd dan ook afgewezen. De procedure in de onderliggende civiele zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: 109969 KG RK 10-42
Vonnis van 9 maart 2010 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoekster wraking],
wonende Oranjeweg 51, 8166 JA Emst,
verzoekster,
advocaat: mr. S.F.M. Oomen,
strekkende tot wraking van:
mr. H.C.M. Boon,
rechter in deze rechtbank.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- de brief van 14 januari 2010 van mw. [verzoekster wraking], strekkende tot wraking van mr. Boon, op 19 januari 2010 ingekomen bij de griffie van deze rechtbank;
- het verzoekschrift tot wraking van 4 februari 2010, ingediend door advocaat mr. Oomen, strekkende tot wraking van mr. Boon, op 8 februari ingekomen bij de griffie van deze rechtbank en op 9 februari 2010 bij het Kabinet President;
- de bij de voormelde brief en het verzoekschrift behorende bijlagen;
- het proces-verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting van 16 februari 2010, waarbij verzoekster, bijgestaan door mr. Oomen, en mr. Boon aanwezig waren.
2. Het wrakingsverzoek
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd.
2.1. Op 5 november 2008 en 17 december 2008 heeft mr. Boon in de civiele zaak van verzoekster als eiseres tegen gedaagden [gedaagden] een tweetal tussenvonnissen gewezen. Verzoekster is van oordeel dat uit de inhoud van deze tussenvonnissen de partijdigheid van mr. Boon is gebleken, nu mr. Boon in deze tussenvonnissen het standpunt van verzoekster heeft genegeerd. Evenmin is mr. Boon in de genoemde tussenvonnissen ingegaan op de door verzoekster op 16 november 2007 ingediende schriftelijke bescheiden.
2.2. Daarnaast is aangevoerd dat mr. Oomen namens verzoekster bij brief van 3 maart 2009 aan de rechtbank heeft verzocht om alsnog te mogen appèlleren tegen voormelde tussenvonnissen. Eerst bij brief van 3 november 2009 is op voormeld verzoek gereageerd. Door deze late reactie is bij verzoekster de vrees gewekt dat mr. Boon partijdig is.
3. Standpunt van mr. Boon
Mr. Boon heeft ter terechtzitting de onder 2.1 en 2.2 vermelde feiten niet, maar daarentegen de daaruit afgeleide (schijn van) partijdigheid en de daaraan verbonden conclusie tot wraking wel gemotiveerd weersproken. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal hierna, indien van belang, nader worden teruggekomen
4. Beoordeling door de rechtbank
4.1. Op de voet van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Onderzocht moet worden of de door verzoekster aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.
4.4. De rechtbank constateert dat de onder 2.1 aangevoerde bezwaren betrekking hebben op een tweetal procedurele en inhoudelijke beslissingen, die noch op zich noch tezamen beschouwd bovenbedoeld oordeel rechtvaardigen. Dat een rechter bij tussenvonnis een voor één of meer partijen onwelgevallige beslissing neemt, is een verantwoordelijkheid die een rechter niet kan en mag ontlopen. Een dergelijke onwelgevallige beslissing is, behoudens bijkomende feiten en/of omstandigheden, geen omstandigheid die het vermoeden van partijdigheid, dan wel de objectieve schijn daarvan, rechtvaardigt.
Dat mr. Boon, zoals gesteld door verzoekster, niet is ingegaan op de door verzoekster op 16 november 2007 ingediende schriftelijke bescheiden doet aan dit oordeel niet af, nu dit berustte op het verzuim van verzoekster - ten tijde van het indienen en in latere fases van het geding - om de strekking van deze bescheiden voor zowel de wederpartij als de rechter voldoende duidelijk toe te lichten. Ook dit is een beslissing waarin een rechter partij moet kiezen, zonder dat dit partijdigheid impliceert.
4.5. Het onder 2.2. aangevoerde bezwaar betreft een administratieve fout in de verwerking van de door de advocaat gestuurde brief. De verwerking van een dergelijk verzoek dient met de nodige zorgvuldigheid te geschieden en er had eerder op de bedoelde brief moeten worden gereageerd. Een dergelijk verzuim is naar het oordeel van de rechtbank echter geen omstandigheid die het vermoeden van partijdigheid, dan wel de objectieve schijn daarvan, rechtvaardigt en kan derhalve niet leiden tot toewijzing van het onderhavige verzoek.
4.6. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden zoals onder 4.2 bedoeld. Het verzoek tot wraking van
mr. Boon zal dan ook worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. H.C.M. Boon af;
bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder kenmerk: 82424/HA ZA 06 – 1466, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd ingediend.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze, voorzitter, mrs. J.B. de Groot en
E.G. de Jong, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2010 in aanwezigheid van mr. F.A. Demmers, griffier.?