ECLI:NL:RBZUT:2010:BL9474

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/800731-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in smaadzaak na onvoldoende bewijs voor ruchtbaarheid geven

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van smaad, heeft de politierechter op 31 maart 2010 uitspraak gedaan. De verdachte had op 10 februari 2009 tijdens een zitting over de ondertoezichtstelling van zijn dochter foto's overhandigd aan de kinderrechter. Deze foto's betroffen een afbeelding van de pleegvader van zijn dochter en een pornografische afbeelding. De verdachte werd verweten dat hij de eer en goede naam van de pleegvader had aangerand door de suggestie te wekken dat deze man op de pornografische afbeelding leek. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar de verdediging betoogde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld en enkel zijn kinderen wilde beschermen.

De politierechter oordeelde dat, hoewel de verdachte de eer van de aangever had aangetast, niet bewezen kon worden dat hij dit deed met het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven aan zijn beschuldigingen. De rechter benadrukte dat het bewijs voor dit bestanddeel ontbrak, en dat de verdachte niet te goeder trouw had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan smaad, en sprak hem vrij van alle rechtsvervolging. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en de zaak werd behandeld in de rechtbank Zutphen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Politierechter
Parketnummer: 06/800731-09
Uitspraak d.d.: 31 maart 2010
Tegenspraak / oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1967],
wonende te [plaats, adres]
raadsman: mr. Bakhuis, advocaat te Apeldoorn.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2009 en 17 maart 2010.
De tenlastelegging
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 10 februari 2009 in de gemeente Zutphen opzettelijk, door middel van het openlijk tentoonstellen en/of verspreiden van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met
voormeld doel (een) geschrift(en), te weten
- een fotokopie met een afbeelding van voornoemde [slachtoffer] en/of
- een fotokopie met een (bewerkte) afbeelding van een jonge vrouw die seksuele
handelingen verricht met een man openlijk tentoongesteld en/of verspreid, waarbij hij, verdachte, vermeldt/mededeelt dat op beide fotokopieen dezelfde man staat afgebeeld en/of dat de mannen op elkaar lijken, althans woorden en/of afbeeldingen van gelijke aard en/of strekking;
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 10 februari 2009 vond een zitting plaats op de rechtbank van Zutphen, over de verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam], de dochter van de verdachte. Tijdens die zitting heeft verdachte een tweetal foto's aan de kinderrechter overhandigd. De ene foto betrof een foto van de pleegvader van zijn dochter, de heer [slachtoffer] (aangever) en de andere foto betrof een (kinder)pornografische afbeelding van een man en een jonge vrouw/meisje.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat de feiten bewezen kunnen worden op grond van de aangifte, de klacht, de verklaring van [naam] en de verklaring van verdachte zelf.
Belangrijk bij verdenking van smaad is dat het bestanddeel "ruchtbaarheid geven aan" bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie kan dit bewezen worden verklaard. Uit jurisprudentie blijkt immers dat er ook sprake is van "ruchtbaarheid geven aan" wanneer de mededeling bijvoorbeeld slechts is gedaan aan één persoon, maar dat de verdachte kennelijk het doel heeft gehad om aan de aantijging verder ruchtbaarheid te geven.
Verdachte heeft in casu doelbewust tijdens de ondertoezichtstellingszitting de foto's getoond en zijn uitlatingen gedaan tegenover een rechter in de aanwezigheid van andere mensen. Op deze manier wilde verdachte de pleegvader in kwaad daglicht stellen en in ieder geval een nader onderzoek bewerkstelligen. Op zijn minst wilde verdachte de suggestie wekken dat [slachtoffer], te zien op de foto in de Mcdonalds, dezelfde is als op de pornografische foto. Verdachte heeft zelf gezegd dat er nader onderzoek moet komen, dat wil dus zeggen dat hij nader ruchtbaarheid wilde geven aan zijn beschuldigingen.
De ondertoezichtstellingszitting was weliswaar besloten, maar toch waren er wel andere aanwezigen dan de rechter in de zaal, zoals de gezinsvoogd en iemand van de Raad van de Kinderbescherming. Door het tonen van de foto's zijn meerdere personen op de hoogte gebracht, en is daarmee ruchtbaarheid gegeven aan de aantijging.
Verdachte heeft niet te goeder trouw gehandeld. Volgens zijn verklaring op de eerdere terechtzitting is verdachte een foto gaan zoeken die hij kon gebruiken voor zijn valselijke aantijging. Er is geen sprake van een strafuitsluitingsgrond.
Iemand doelbewust, maar ongegrond, beschuldigen van pedofilie of kinderporno kan zeer schadelijke en kwalijke gevolgen hebben. Verdachte heeft duidelijk zijn eigen belangen, het contact met zijn kinderen, voorop gesteld en hij is daarin dus over een grens gegaan. Dit soort smaad is strafbaar.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte primair dient te worden vrijgesproken dan wel subsidiair ontslagen te worden van alle rechtsvervolging van het ten laste gelegde feit. Hiertoe is onder meer het volgende aangevoerd.
Bij vergelijking van de foto's met elkaar kan het zijn dat verdachte tot de conclusie komt dat de beide mannen op elkaar lijken. Op een besloten zitting vraagt verdachte zich af of hier onderzoek naar kan worden gedaan. De foto's gaan een eigen leven leiden nadat de foto's zijn afgegeven aan de rechter.
"Ruchtbaarheid geven aan" kan op verschillende manieren. De bedoeling was inderdaad dat er een onderzoek zou worden gestart, maar het was niet de bedoeling om de aangever in een kwaad daglicht te stellen. Verdachte wilde enkel en alleen zijn kinderen beschermen. Tevens heeft de wetgever niet deze vorm van "ruchtbaarheid geven aan" op het oog gehad. Of de beschuldigingen nu juist zijn of niet, in beide gevallen voelt de aangever zich ongemakkelijk. De vraag is of dit smaad is. Verdachte had dus naar de politie moeten gaan, maar als er een zitting aankomt die besloten is en het over de kinderen gaat, moet je de foto's kunnen overhandigen.
Verdachte heeft geen opzet gehad op het aantasten van de eer en/of goede naam van aangever. Ook heeft hij niet het kennelijke doel gehad om ruchtbaarheid te geven aan de door hem aan de kinderrechter overhandigde foto's. Verdachte betwist dat hij gezegd zou hebben dat de man op de pornografische foto aangever betrof. Hij heeft slechts gezegd dat hij beide mannen op elkaar vond lijken.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond, omdat verdacht gehandeld heeft ter noodzakelijke verdediging van zijn kinderen, dan wel te goeder trouw of in het algemeen belang door onderzoek te vragen naar een mogelijke misstand.
Beoordeling door de rechtbank
De politierechter is van oordeel dat verdachte door een foto van aangever [slachtoffer] te tonen tezamen met een (kinder)pornografische afbeelding van een man met een jonge vrouw/meisje en daarbij te zeggen dat deze beide mannen erg op elkaar lijken de eer en/of goede naam van de aangever heeft aangerand. Verdachte heeft daarmee immers aangever geplaatst in een context van seksueel (kinder)misbruik. Deze schending van de eer en/of goede naam heeft opzettelijk plaatsgevonden, althans in ieder geval in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft immers van een (kinder)pornografische afbeelding die hij op internet had gevonden minst genomen de suggestie gewekt dat de man die daarop afgebeeld was aangever betrof. Daarmee heeft verdachte bewust de aangever in een context van seksueel misbruik geplaatst, zonder dat daartoe enige aanleiding was, buiten algemene zorgen van verdachte om zijn kinderen. Ook als verdachte er in gevolgd zou worden dat hij niet de bedoeling zou hebben gehad om aangevers eer en/of goede naam aan te tasten, dan geldt dat hij door zijn handelwijze bewust willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard de eer en/of goede naam van aangever aan te randen.
Naar het oordeel van de politierechter ontbeert verdachte een rechtvaardigingsgrond, zoals door de raadsman is betoogd. Het enkele feit dat verdachte zelf vond dat de man op een door hem op het internet gevonden pornografische afbeelding op aangever leek is immers onvoldoende rechtvaardiging voor een dergelijke ernstige beschuldiging. Dat maakt niet dat verdachte te goeder trouw heeft gehandeld.
Uiteraard staat het verdachte vrij zich bekommeren om het lot van zijn kinderen en is het logsich dat hij ze wil behoeden voor seksueel misbruik. In dit geval was echter geen sprake van een situatie die eiste dat verdachte de eer en/of goede naam van aangever aanrandde, noch ter "noodzakelijke verdediging" van zijn kinderen noch in het algemeen belang, zoals door de raadsman is betoogd. Ten tijde van het uiten van de beschuldigingen, althans het wekken van de suggestie van seksueel misbruik, was (en ook thans is) daarvoor geen, althans onvoldoende, basis.
Ook een beroep op artikel 10 van het EVRM kan verdachte niet baten. De door artikel 10 van het EVRM beschermde uitingsvrijheid vindt immers in casu ook zijn begrenzing in het recht van de aangever om gevrijwaard te worden van een ongefundeerde aanranding van zijn eer en/of goede naam.
Het handelen van verdachte levert mogelijk een strafbare belediging op, maar dat verwijt is verdachte in deze zaak niet door de officier van justitie gemaakt. Het handelen van de verdachte levert daarnaast mogelijk ook in civielrechtelijke zin een onrechtmatige daad jegens de aangever op. Hoe laakbaar het handelen van verdachte ook moge zijn, naar het oordeel van de politierechter is het aan verdachte ten laste gelegde smaadschrift niet wettig en overtuigend bewezen. Weliswaar heeft verdachte de eer of goede naam van aangever aangerand, maar niet, althans onvoldoende, is vast komen te staan dat dit is geschied met "het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid" te geven. Om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, te weten smaadschrift dient ook voor dat bestanddeel wettig en overtuigd bewijs voor handen te zijn. Dat ontbreekt naar het oordeel van de politierechter in deze zaak.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 261 Sr en uit jurisprudentie (o.a HR 3 november 1964, NJ 1965/109) blijkt enerzijds dat ook beschuldigingen die niet "publiekelijk" zijn gedaan of slechts aan één persoon zijn geuit ook kunnen zijn gedaan "met het kennelijke doel om daar ruchtbaarheid aan te geven". Het feit dat verdachte deze foto's heeft verspreid op een besloten zitting betekent dan ook niet, zoals de raadsman heeft betoogd, dat per definitie geen sprake kan zijn van "ruchtbaarheid geven aan". Anderzijds blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad, waaronder HR 22 januari 1965, NJ 1995/131, HR 30 januari 2001, NJ 2001/183, HR 2 november 2004, LJN AQ8770 en meest recentelijk HR 8 juli 2008, LJN BC9186 dat onder "ruchtbaarheid geven" als bedoeld in artikel 261 Sr dient te worden verstaan: "het ter kennis van het publiek brengen". Met zodanig "publiek" wordt volgens de Hoge Raad "een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden" bedoeld.
Niet vastgesteld kan worden in de onderhavige zaak dat de door verdachte gemaakte beschuldigingen/gewekte suggesties aangaande de aangever bekend zijn geworden bij "een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden". Ze zijn door de verdachte geuit tegen de kinderrechter, ten overstaan van een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogd. Weliswaar kan gesteld worden dat het uiten van deze beschuldigingen/gewekte suggesties in aanwezigheid van alle betrokken instanties die (direct of indirect) bemoeienis hebben met de aan aangever toevertrouwde pleegkinderen voor aangever zeer beschadigend was. Maar daar staat tegenover dat het te ver gaat om deze (professionele) vertegenwoordigers aan te merken als "een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden".
Het is niet uit te sluiten dat verdachte wel het oogmerk heeft gehad om zijn beschuldigingen/gewekte suggesties breder te ventileren, dit blijkt echter onvoldoende uit het procesdossier, en uit het onderzoek ter terechtzitting. Het enkele feit dat de verdachte aan de kinderrechter heeft verzocht om nader onderzoek is niet voldoende om aan te nemen dat verdachte heeft gehandeld "met het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven". Dit betekent dat, nu het bestanddeel "(met het kennelijke doel om) ruchtbaarheid te geven" uit artikel 261 Sr. niet bewezen is, verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan:
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Gilhuis, politierechter in tegenwoordigheid van Hulst, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 maart 2010.
De griffier is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoot:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0631/09-203380, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Ijsselstreek, gesloten en ondertekend op 24 april 2009.