RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nrs.: 09/365 en 09/379
Uitspraak in het geding tussen:
[eisers A] en
[eiser B]
te Apeldoorn,
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn
verweerder.
Bij besluit van 22 februari 2008 heeft verweerder vrijstelling met toepassing van artikel 19, derde lid, van de (inmiddels vervallen) Wet op de Ruimtelijke Ordening en reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van drie speeltoestellen op het perceel Het Verlaat te Apeldoorn.
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft verweerder het besluit van 22 februari 2008 (hierna: het bestreden besluit) in die zin gewijzigd dat de kabelbaan op het perceel, plaatselijk bekend Het Verlaat tegenover nummers [nummers] te Apeldoorn (hierna: het perceel), 75 cm. hoger wordt dan in het oorspronkelijke bouwplan was voorzien.
Bij brief van 10 maart 2009 hebben [eisers A] daartegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder registratienummer 09/365. Bij brief van 12 maart 2009 is namens [eiser B] daartegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder registratienummer 09/379. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 8 december 2009, waar eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. W.M. van de Zedde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken na de zitting te berichten of hij bereid was het geschil door middel van mediation op te lossen. Verweerder heeft bericht daartoe niet bereid te zijn. Met schriftelijke toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. Het onderzoek is vervolgens op 2 februari 2010 gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Voor zover eisers zich op het standpunt hebben gesteld dat het bouwplan in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Osseveld-Woudhuis” en verweerder ten onrechte bouwvergunning en vrijstelling (ontheffing) heeft verleend, overweegt de rechtbank het volgende.
2.2 Ten tijde van het bestreden besluit was op het perceel van toepassing het vigerende bestemmingsplan “dertiende uitwerking- c.q. wijzigingsplan Osseveld-Oost: Ruisend Veld”.
Ingevolge artikel 3b, lid b, aanhef en onder b, van de planvoorschriften mogen speelvoorzieningen worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 6 m.
2.2.1 Omdat het onderhavige bouwplan destijds deel uitmaakte van een groter bouwplan, dat op een ander onderdeel in strijd was met de woonbestemming van het bestemmingsplan “Osseveld Oost”, en verweerder het bouwplan toch mogelijk wilde maken, is bij besluit van 22 februari 2008 bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het (gehele) toenmalige bouwplan.
2.2.2 Op 21 augustus 2008 is de onderhavige aanvraag ingediend. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een speeltoestel (kabelbaan) van 4.75 m.
2.3 Op 29 mei 2008 heeft de raad van de gemeente Apeldoorn op 29 mei 2008 het bestemmingsplan “Osseveld-Woudhuis” (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Ingevolge artikel 2.17, eerste en tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen speel- en klimtoestellen op de op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen maximaal 4 m. bedragen.
Ingevolge artikel 3.3, tweede lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mag verweerder vrijstelling verlenen van de bepalingen van het plan voor het afwijken van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, mits deze afwijking niet meer bedraagt dan 10%.
2.4 Ingevolge artikel 50, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, zoals die luidde ten tijde hier van belang, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, van de Woningwet de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, vóór de dag van ontvangst van de aanvraag een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder d, duurt de aanhouding totdat het bestemmingsplan in werking is getreden.
Ingevolge het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, de bouwvergunning worden verleend indien:
a. het bouwwerk niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan;
b. het een bouwwerk betreft ten aanzien waarvan artikel 3.10, 3.22, 3.23, 3.27, 3.29, 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) wordt toegepast.
2.5 De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is niet in geschil, dat het onderhavige bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu de hoogte van een speel- of klimtoestel op grond van de in 2.3 vermelde planvoorschriften maximaal 4.40 m. mag bedragen.
2.6 Bij besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland van 21 november 2008 (nr. 2008-009933) is besloten tot goedkeuring van het bestemmingsplan “Osseveld-Woudhuis”. Het bestemmingsplan is op 17 februari 2009 in werking getreden omdat de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraken van 17 februari 2009 de gevraagde voorlopige voorzieningen hangende de beroepen tegen die goedkeuring niet-ontvankelijk heeft verklaard (zaak nrs. 200809199/3, 200809199/4 en 200809199/5).
Hieruit vloeit voort dat het bestemmingsplan ten tijde van het bestreden besluit nog niet in werking was getreden.
2.6.1 Naar het oordeel van de rechtbank bestond op grond van het bepaalde in artikel 50, eerste en tweede lid, van de Woningwet een aanhoudingsplicht.
2.6.2 Anders dan in het bestreden besluit is gesteld en verweerder ter zitting heeft betoogd, kon deze aanhoudingsplicht niet op grond van artikel 50, derde lid, aanhef en onder b, van de Woningwet worden doorbroken.
Volgens de Memorie van Toelichting op de wijziging van artikel 50, derde lid, van de Woningwet (Tweede Kamer 2008-2009, 31 750, nummer 3, artikel XVI, onderdeel D), voor zover thans van belang, “(…) zou dit artikel de suggestie kunnen wekken dat daarmee zou zijn bedoeld dat een ontheffing of projectbesluit nodig zou zijn om eventueel strijd met een nog in voorbereiding zijnd bestemmingsplan weg te nemen. Dat is evenwel niet het geval. (…) Geconcludeerd is in ieder geval dat onderdeel b van het derde lid bij nader inzien verwarring oproept en dat de regeling aan duidelijkheid zal winnen als dit onderdeel wordt geschrapt. Inhoudelijk zal dit voor de toepassingsmogelijkheden van artikel 50 van de Woningwet geen effecten hebben. Alleen indien een bouwplan niet in strijd is met het toekomstige bestemmingsplan kan de aanhoudingsplicht doorbroken worden (…).”
Hieruit kan niet anders worden afgeleid dan dat deze – inmiddels geschrapte – bepaling een verduidelijking is van de mogelijkheid de aanhoudingsplicht te doorbreken in geval een bouwplan strijdig zou zijn met het geldende bestemmingsplan en hiertoe, voor zover thans van belang, een ontheffing zou moeten worden verleend.
Artikel 50, derde lid, aanhef en onder b, van de Woningwet moet aldus worden uitgelegd dat de aanhoudingsplicht alleen kan worden doorbroken indien een bouwplan niet in strijd is met het toekomstige bestemmingsplan.
Een zodanige situatie doet zich hier echter niet voor. Het bouwplan was ten tijde van het bestreden besluit immers juist niet in strijd met artikel 3b, lid b, aanhef en onder b, van de planvoorschriften het toen vigerende bestemmingsplan “dertiende uitwerking- c.q. wijzigingsplan Osseveld-Oost: Ruisend Veld”. Voorts was het onderhavige bouwplan, zoals hiervoor is overwogen, ten tijde van het bestreden besluit in strijd met het bestemmingsplan.
2.6.3 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag om bouwvergunning ten onrechte niet overeenkomstig artikel 50, eerste lid, van de Woningwet heeft aanhouden. De conclusie is dat verweerder niet bevoegd was tot wijziging van het besluit van 22 februari 2008.
2.7 De beroepen zijn gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.8 Nu verweerder niet bevoegd was tot wijziging van het besluit van 22 februari 2008 bestaat geen ruimte om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Voorts zal verweerder, nu het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, ter verwezenlijking van het bouwplan ontheffing dienen te verlenen als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro. In het bestreden besluit tot wijziging van het besluit van 22 februari 2008 heeft verweerder weliswaar verwezen naar de bij dat besluit verleende vrijstelling, maar die diende ter opheffing van de strijdigheid met een ander bestemmingsplan. Die vrijstelling kan naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet dienen als ontheffing van het (thans vigerende) bestemmingsplan. Verder blijkt uit het bestreden besluit niet dát verweerder vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verleend.
2.9 Gelet op de gegrondverklaring van de beroepen bestaat in beginsel aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijze hebben moeten maken. Nu ten aanzien van eisers [eisers A] niet is gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bestaat ten aanzien van hen daarvoor geen aanleiding. Ten aanzien van [eiser B] wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand 1 punt toegekend, waarbij een wegingsfactor 0,25 wordt gehanteerd. Voor toepassing van deze wegingsfactor bestaat aanleiding nu de voormalige gemachtigde van [eiser B] slechts een beroepschrift op nader aan te vullen gronden heeft ingediend ter sauvering van de beroepstermijn en daarna geen rechtsbijstand meer heeft verleend.
Voorts bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser B] tot een bedrag van
€ 80,50;
- bepaalt dat verweerder het door [eisers A] en door [eiser B].
betaalde griffierecht van € 145,00 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.