ECLI:NL:RBZUT:2010:BM1154

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460281-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Mei
  • A. Heenk
  • J. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 14 april 2010 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 41-jarige man, die werd beschuldigd van seksueel misbruik van de dochter van zijn toenmalige vriendin. De feiten vonden plaats tussen januari 2007 en april 2009 in Neede. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat op het moment van de misdrijven nog geen zestien jaar oud was. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen zijn schuld bekend en de rechtbank heeft op basis van de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte geoordeeld dat het misbruik langdurig en ernstig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Als bijzondere voorwaarde is opgelegd dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, inclusief de mogelijkheid van begeleid wonen in een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapportages die de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte aantoonden, maar heeft geoordeeld dat hij desondanks strafbaar was. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, in totaal € 5.087,10, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460281-09
Uitspraak d.d.: 14 april 2010
Tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats, 1969],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Doetinchem,
raadsman: mr. N.G. Cornelissen, advocaat te Groenlo.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 december 2009, 16 februari en 31 maart 2010.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2007 tot en met 01 april 2009 te Neede, althans in de gemeente Berkelland,
met [slachtoffer] (geboren op 31 mei 1994), die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) en/of zijn penis in de vagina van
die [slachtoffer] gestoken/gebracht en/of zijn penis in de mond van die
[slachtoffer] gestoken/gebracht;
art 245 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2007 tot en met 01 april 2009 te Neede, althans in de gemeente Berkelland,
ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op 31 mei 1994, immers heeft
hij (telkens) opzettelijk ontuchtig de borst(en) en/of vagina en/of clitoris
van die [slachtoffer] betast en/of zich door die [slachtoffer] laten aftrekken;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2007 tot en met 01 april 2009 te Neede, althans in de gemeente Berkelland,
met [slachtoffer] (geboren op 31 mei 1994), die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en)
heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borst(en) en/of vagina en/of
clitoris van die [slachtoffer] en/of zich door die [slachtoffer] laten
aftrekken;
art 247 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Ter terechtzitting van 3 december 2009 heeft verdachte bekend de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. De verdediging heeft zich met betrekking tot de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht voor het bewijs van het ten laste gelegde voorhanden de navolgende redengevende feiten en omstandigheden:
- de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zoals afgelegd ter terechtzitting van
3 december 2009;
- proces-verbaal aangifte van [slachtoffer], geboren op 31 mei 1994 2
Uit de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte blijkt dat verdachte gedurende een lange periode de - mede aan zijn zorgen toevertrouwde - dochter van zijn toenmalige vriendin seksueel heeft misbruikt. Dat misbruik is begonnen toen [slachtoffer] ongeveer 13 jaar was. Verdachte heeft in het begin meermalen de borsten en vagina (en clitoris) van het meisje betast en haar gevingerd, later heeft verdachte meermalen geslachtsgemeenscahp met het meisje gehad, zich door haar laten aftrekken en pijpen.
De rechtbank stelt op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte vast dat het misbruik is begonnen ongeveer in het voorjaar van 2007 en dat dit heeft geduurd tot begin 2009. Bij vaststelling van dat laatste tijdstip heeft de rechtbank van belang geacht hetgeen aangeefster daarover naar het oordeel van de rechtbank in betrouwbare zin heeft verklaard, hetgeen onder meer gekoppeld is aan het moment waarop de relatie tussen verdachte en de moeder van [slachtoffer] is verbroken.3
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2007 tot en met 01 april 2009 te Neede, met [slachtoffer], geboren op 31 mei 1994, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte telkens zijn vingers en zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gestoken/gebracht en zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gestoken/gebracht;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 01 april 2009 te Neede, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op 31 mei 1994, immers heeft hij telkens opzettelijk ontuchtig de borsten en vagina en clitoris van die [slachtoffer] betast en zich door die [slachtoffer] laten aftrekken.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1: met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2 primair: ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Hiertoe heeft zij zich aangesloten bij de conclusie van de psycholoog, zoals is gebleken uit het monodisciplinair psychologish rapport d.d. 17 november 2009 en de door klinisch psycholoog mw. drs. S. Wijga, ter terechtzitting van 31 maart 2010 gegeven toelichting.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat er bij verdachte sprake is van een mindere mate van toerekeningsvatbaarheid dan gesteld door de officier van justitie en drs. S. Wijga. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit het monodisciplinair psychologisch rapport en de ter terechtzitting gegeven toelichting is gebleken dat verdachte functioneert op een licht verstandelijk gehandicapt niveau en verdachte sociaal-emotioneel functioneert op het niveau van een 7 tot 8 jarige. Hiervan was ook sprake ten tijde van de gepleegde delicten. Gelet op verdachtes ontwikkeling is de conclusie "enigszins verminderd toerekeningsvatbaar " onvoldoende begrijpelijk. Verdachte dient derhalve in verdere mate verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht dan slechts enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Beoordeling door de rechtbank
Over verdachte is onder meer een monodisciplinair psychologisch rapport d.d. 17 november 2009 opgesteld door drs. S. Wijga. Uit dit rapport blijkt onder meer het volgende.
Verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Hij functioneert intellectueel op licht verstandelijk gehandicapt niveau. Er is eveneens sprake van een zwakke gewetensfunctie, geringe draagkracht en zwakke egofuncties. De gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en heeft verdachtes gedragskeuzen c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig beïnvloed dat het ten laste gelegde daaruit kan worden verklaard.
Verdachtes gedrag wordt mede veroorzaakt door de sociale en emotionele beperkingen die samenhangen met zijn licht verstandelijk gehandicapt niveau van functioneren. De empathie en het geweten lijken minder ontwikkeld en seksuele liefde wordt genoemd bij de moeilijk ontwikkelde emoties. Verdachte heeft een geringe draagkracht en zwakke egofuncties. Binnen- en buitenwereld kan hij moeilijk scheiden. Hierdoor bestaat angst voor de eigen agressie.
Het seksuele delictgedrag vindt eveneens een oorzaak in de grootheidsfantasieën en vervreemdingsgevoelens van verdachte. Een seksuele relatie met moeder en dochter kan verdachtes grootheidsfantasieën bevredigen en getuigt eveneens van vervreemdingsgevoelens van de realiteit.
Verdachte besefte ten tijde van het ten laste gelegde wel het ongeoorloofde ervan, maar vanwege de genoemde factoren in zijn psychische structuur, te weten de zwakke egofuncties en het functioneren op licht verstandelijk gehandicapt niveau, kan hij zijn gedrag niet geheel conform een dergelijk besef bepalen. Daarom kan verdachte ten tijde van het ten laste gelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt.
Ter terechtzitting van 31 maart 2010 heeft mw. drs. S. Wijga het voornoemde rapport nader toegelicht. Hierbij heeft zij onder meer naar voren gebracht dat verdachte, ondanks zijn verstandelijke beperking en gebrekkige sociaal-emotionele ontwikkeling, wel heeft geweten dat zijn handelen verkeerd was, maar heeft hij zich hier niet naar kunnen gedragen. Verdachtes gebrekkige ontwikkeling heeft niet echter zonder meer een gebrekkig normbesef tot gevolg. Derhalve blijft volgens de deskundige Wijga de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht.. Er is volgens deskundige Wijga geen reden om te concluderen tot een sterkere mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Met de voornoemde conclusies van mw. drs. S. Wijga, te weten dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusies dan ook over. Het door de verdediging gevoerde verweer omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid wordt, gelet op het bovenstaande, dan ook verworpen.
Verdachte is derhalve strafbaar, zij het dat de bewezenverklaarde feiten hem enigszins verminderd toegerekend kunnen worden.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd hierbij als bijzondere voorwaarde op te leggen, dat verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen te geven door de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling en ook als dat inhoudt het wonen bij een zorginstelling, met een proeftijd van drie jaar.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien verdachtes problematiek, aan verdachte geen lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Ten aanzien van de proeftijd heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan langdurig en ernstig seksueel misbruik van de dochter van de vrouw met wie hij een relatie had en welk kind hem gedurende die relatie als haar (stief)vader beschouwde. Deze dochter was gedurende die periode van seksueel misbruik aanvankelijk 12 en uiteindelijk 14 jaar Het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer], die hij als baby nog heeft vastgehouden, bedraagt 35 jaar. De periode waarbinnen het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, heeft ruim anderhalf jaar bedragen. Door zijn handelen heeft verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van een jong meisje geschonden. Verdachte heeft bovendien op grove wijze het vertrouwen beschaamd dat kinderen in hun verzorgers moeten kunnen stellen. Naar algemene ervaringsregels leren, veroorzaakt dergelijk misbruik grote en langdurige nadelige (psychische) gevolgen voor zowel het slachtoffer als haar omgeving.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. De rechtbank zal de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van dertig maanden. Bij het bepalen van die duur heeft de rechtbank naast de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte gelet op straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er in het voordeel van de verdachte rekening mee gehouden dat verdachte tijdens het onderzoek de verantwoordelijkheid voor zijn daden in zekere mate heeft genomen en (tot op zekere hoogte) openheid van zaken heeft gegeven. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte over een blanco strafblad beschikte.
Uit het voornoemde rapport van de psycholoog volgt dat er bij verdachte, zonder behandeling, een verhoogde kans op recidive is. De rechtbank vindt het dan ook van groot belang dat verdachte behandeld zal worden, teneinde recidive in de toekomst te voorkomen. Dat is voor de rechtbank aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
De psycholoog mw. drs. S. Wijga heeft in haar rapport van 17 november 2009 naar voren gebracht dat verdachte niet voldoende is toegerust om zelfstandig te functioneren. Hij heeft structurerende ondersteuning nodig, waarbij in eerste instantie een ondersteunende woonsetting met 24 uurs begeleiding noodzakelijk is. Voldoende structuur en ondersteuning zal het niveau van spanningen verlagen. Wanneer verdachte minder spanningen ervaart, vermindert het recidiverisico tot laag niveau. Dit zou in het kader van een deels voorwaardelijke straf bewerkstelligd kunnen worden, met als bijzondere voorwaarde dat betrokkene zich dient te houden aan aanwijzingen van de reclassering, ook wanneer dit begeleid wonen in een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking betreft, waarbij gedacht zou kunnen worden aan de zorgboerderij van 's-Heerenloo.
De reclassering heeft (zowel voor al na heropering van het onderzoek in deze zaak) gerapporteerd dat verdachte bij 's-Heerenloo terecht zou kunnen. Evenwel is eerst ter terechtzitting van 31 maart 2010 gebleken dat er enerzijds een zeer lange wachtlijst bestaat bij 's-Heerenloo en dat men anderzijds dat de vertegenwoordigers van 's-Heerenloo vraagtekens hebben geplaatst bij de geschiktheid van verdachte voor hun zorgboerderij.
Ter terechtzitting van 31 maart 2010 heeft de psycholoog mw. drs. Wijga aanvullend laten weten dat de verdachte ook aangemeld zou kunnen worden voor de woonvoorziening bij de Hanzeborg, welke woonvoorziening volgens haar geschikt zou zijn om de benodigde structurende ondersteuning aan verdachte te bieden. Weliswaar bestaat ook daarvoor een wachtlijst van mogelijk één tot anderhalf jaar, maar als er geen plek is, dan bemiddelt de Hanzeborg ook bij het vinden van een andere geschikte begeleide woonvoorziening. Zowel psycholoog mw. drs. Wijga als de reclasseringswerker Van den Bosch hebben ter terechtzitting van 31 maart 2010 uiteindelijk op vragen van de rechtbank laten weten dat een ambulante behandeling naast de begeleid woonvoorziening ook van belang kan zijn voor het beperken van recidiverisico.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, verdachte in het kader van een voorwaardelijk op te leggen strafdeel daarom naast de algemene voorwaarde, als bijzondere voorwaarde opleggen dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook wanneer dit inhoudt dat hij voor de duur van de proeftijd begeleid moet wonen in een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking, zoals de Hanzeborg (of een soortgelijke instelling) en ook als dat inhoudt dat hij een ambulante behandeling moet volgen bij de Hanzeborg (of een soortgelijke instelling).
De rechtbank zal zowel voor de algemene als de bijzondere voorwaarde een proeftijd van drie jaar opleggen, nu dat geboden is gelet op de lange duur van het seksueel misbruik in de onderhavige zaak en het hoge recidiverisico, waarover door de psycholoog is gerapporteerd, wanneer de verdachte onvoldoende structurerende ondersteuning (en behandeling) zal ondervinden. Daarbij verwijst de rechtbank naar de verruimde mogelijkheden die sinds de inwerkingtreding van de Wet herijking strafmaxima op 1 februari 2006 bestaan om een langere proeftijd dan twee jaar op te leggen in gevallen als het onderhavige. Gelet op de onderlinge verwevenheid van de feiten en de persoonlijkheidsproblematiek zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zowel de proeftijd bij de algemene als de bijzondere voorwaarde op drie jaar stellen.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich gevoegd ten aanzien van het ten laste gelegde met een vordering tot schadevergoeding van de materiële schade ten bedrage van € 87,10 en immateriële schade ten bedrage van € 5.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente. Hierbij heeft de benadeelde partij tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, nu deze voldoende duidelijk en onderbouwd is.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële en immateriële schade heeft geleden. Verdachte is daarvoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Hierbij overweegt de rechtbank dat de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte aan deze aansprakelijkheid niet in de weg staat, mede gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht in redelijkheid een vergoeding van € 5.000,--, ter zake van de tot op heden geleden immateriële schade, op zijn plaats en zal de vordering voor dit bedrag toewijzen, nu daartegen ook geen verweer is gevoerd.
Nu voor het overige deel niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal de rechtbank ook dit deel van de vordering, te weten € 87,10, toewijzen. De verdachte is voor de schade - naar burgerlijk recht - aansprakelijk.
De toegewezen bedragen moeten vermeerderd worden met de wettelijke rente daarover, ten aanzien van de immateriële schade met ingang van de datum van 1 april 2009 en ten ten aanzien van de de materiele schade met ingang van 15 oktober 2009.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemde slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1: met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2 primair: ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt het begeleid wonen in een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking, zoals de Hanzeborg of een soortgelijke instelling en ook indien dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij de Hanzeborg, of een soortgelijke instelling;
* geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres], bankrekening [nummer], een bedrag van € 5.000,- ter zake van de immateriële schade en een bedrag van € 87,10 ter zake van de materiële schade, in totaal een bedrag van € 5.087,10, vermeerderd met de wettelijke rente, ten aanzien van de immateriële schade met ingang van de datum van 1 april 2009 en ten ten aanzien van de de materiele schade met ingang van 15 oktober 2009, tot aan de dag der algehele voldoening, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] voornoemd, een bedrag te betalen van € 5.087,10,-, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 60 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. Van der Mei, voorzitter, mrs. Heenk en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 april 2010.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0640/09-204983, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, gesloten en ondertekend op 15 juli 2009.
2 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 27 april 2009, dossierpagina's 22 t/m 32.
3 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 27 april 2009, dossierpagina's 22 t/m 32.