RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580356-08
Uitspraak d.d.: 21 april 2010
Tegenspraak / dip, oip
[verdachte],
geboren te [plaats in 1962],
wonende te [adres].
Raadsvrouw: mr. W.E. van Veldhuizen, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 7 april 2010.
Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting van 7 april 2010 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 janurari 2000 tot en met 8 mei 2007 te Apeldoorn opzettelijk geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Personeelsvereniging Hollander Techniek BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als penningmeester, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
hij in de periode van 8 mei 2003 tot en met 8 mei 2007 te Apeldoorn opzettelijk geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Personeelsvereniging Hollander Techniek BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten in zijn functie als penningmeester, onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 19 september 2003 te Apeldoorn een factuur - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk de factuur aan Totality Groep te Zwolle opgemaakt en bestaande die valsheid hierin dat hij, verdachte:
- de factuur gericht heeft aan Totality Groep te Zwolle en/of opgesteld heeft op een wijze, waarmee hij, verdachte, in strijd met de waarheid de indruk heeft gewekt dat het daarin genoemde materiaal is geleverd aan Totality Groep te Zwolle en/of dat gefactureerd is door/namens Hollander Techniek B.V. en/of
- de leveringsdatum, althans de factureringsdatum, heeft geantidateerd en/of een onjuist debiteuren- en/of factuur- en/of referentienummer heeft vermeld,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in de of omstreeks periode van 1 januari 2000 tot en met 8 mei 2007 te Apeldoorn opzettelijk zaken en/of geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Hollander Techniek BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als werknemer met de functie Hoofd Beveiliging, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
1. De raadsvrouw heeft bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is - kort samengevat - aangevoerd dat door de personeelsvereniging decharge is verleend aan verdachte, waardoor de personeelsvereniging de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen. Voorts is volgens de raadsvrouw geen sprake van een persoonlijke dienstbetrekking tussen verdachte en de personeelsvereniging, nu verdachte slechts in dienst is van Hollander Techniek BV. Gelet hierop kan enkel de verduistering ex artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde zijn. Ten aanzien van dit verwijt dient de officier van justitie gelet op de verjaringstermijn ex artikel 70 Wetboek van Strafrecht voor een deel van de tenlastegelegde periode niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vervolging.
Voorts heeft de raadsvrouw bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vervolging voor het onder 2 ten laste gelegde. In dit verband heeft zij gesteld dat verdachte een geringe rol en bijdrage heeft geleverd aan dit feit en dat verdachte de heren [getuige1] en [getuige2] slechts een dienst heeft bewezen. Nu enkel en alleen verdachte voor dit feit wordt vervolgd, is volgens de verdediging sprake van willekeur.
Ook ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op het feit dat uitsluitend verdachte voor dit feit wordt vervolgd en van willekeur sprake is, terwijl binnen het bedrijf Hollander Techniek BV een bedrijfscultuur heerste, waarbinnen een zwartgeldcircuit bestond waaraan vele werknemers van het bedrijf deelnamen. Er is bij de vervolgingsbeslissing ook geen sprake geweest van een redelijke en billijke belangenafweging.
2. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de onder 1 weergegeven verweren van de verdediging op de volgende standpunten gesteld.
Allereerst heeft zij aangegeven, dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde wel degelijk sprake was van een persoonlijke dienstbetrekking tussen verdachte en de personeelsvereniging van Hollander Techniek BV. In dit verband is gesteld dat door de persoonlijke dienstbetrekking tussen verdachte en Hollander Techniek BV, verdachte als penningmeester van de personeelsvereniging van het bedrijf eveneens in persoonlijke dienstbetrekking staat met die vereniging. Het door de raadsvrouw opgeworpen verweer dat de officier van justitie gelet op de verjaring deels niet-ontvankelijk moet worden verklaard, behoeft reeds om die reden geen bespreking, aldus de officier van justitie.
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat ten aanzien van de feiten 2 en 3 geen sprake is van willekeur ten aanzien van de vervolging, nu reeds geen sprake is van gelijke gevallen. Het verweer van de raadsvrouw dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vervolging ten aanzien van de feiten 2 en 3 gaat volgens de officier van justitie dan ook niet op.
3. De rechtbank oordeelt terzake als volgt.
Het verweer ten aanzien van het onder 1 (impliciet) subsidiair (gewone verduistering) ten laste gelegde kan eerst aan de orde komen, indien de rechtbank toekomt aan een vrijspraak van het onder 1 (impliciet) primair (verduistering in dienstbetrekking) ten laste gelegde. De rechtbank zal op dit verweer dan ook eerst een beslissing nemen bij de beoordeling van de rechtbank ten aanzien van dat feit (zie overweging 8).
Voor zover de raadsvrouw met haar stelling, dat de personeelsvereniging decharge heeft verleend aan verdachte, heeft willen betogen dat het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard, overweegt de rechtbank als volgt. Het verlenen van decharge heeft in dit geval slechts gevolgen voor de civielrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte en staat los van zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van zijn functie als penningmeester van de personeelsvereniging. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, is de rechtbank van oordeel dat - anders dan de verdediging heeft gesteld - geen sprake is van gelijke gevallen. Verdachte is degene geweest die - zoals hij zelf bij de politie heeft erkend - de desbetreffende factuur heeft opgemaakt. Reeds om die reden kan hij als pleger van het strafbare feit worden vervolgd. Gelet ook op het feit dat verdachte van meer feiten dan enkel dit feit wordt verdacht, welke feiten in dezelfde (werk)sfeer zijn gepleegd, acht de rechtbank de keuze van het openbaar ministerie om verdachte voor dit feit te vervolgen op zijn zachtst gezegd niet onbegrijpelijk. Het verweer van de verdediging ten aanzien van feit 2 wordt dan ook verworpen en de rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in haar vervolging ten aanzien van dit feit.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging verwezen naar de binnen Hollander Techniek BV levende bedrijfscultuur en wordt de officier van justitie verweten dat zij enkel verdachte heeft vervolgd. De rechtbank overweegt in dit verband dat - wat er ook zij van de bestaande bedrijfscultuur - verdachte de ontvangen gelden niet afdroeg aan de directie, zoals de voormalige Chef Inkoop dat deed, maar het op zijn privé(spaar)rekening stortte. Reeds om die reden is geen sprake van gelijke gevallen. Het verweer van de verdediging ten aanzien van feit 3 wordt dan ook verworpen en de rechtbank acht de officier van justitie ook ontvankelijk in haar vervolging ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
4. Op 29 mei 2007 doet [aangever] namens Hollander Techniek B.V., gevestigd aan de Boogschutterstraat 30 te Apeldoorn, aangifte2 van verduistering, gepleegd door verdachte.
Standpunt van het openbaar ministerie
5. De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is, dat verdachte degene is die de gelden bestemd voor de personeelsvereniging verduisterd heeft. Het verweer van de raadsvrouw dat geen sprake is van een persoonlijke dienstbetrekking behoeft derhalve geen bespreking meer, net als het verweer van de verdediging dat de officier van justitie deels niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vervolging ten aanzien van feit 1 subsidiair.
Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste heeft begaan.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
6. Door en namens verdachte is het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde - zij het op andere gronden - onderschreven. Ook de verdediging heeft bepleit verdachte integraal vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde, bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is door en namens verdachte naar voren gebracht dat verdachte de heer [getuige2] behulpzaam is geweest en een factuur op naam van Totality Groep heeft opgemaakt. Volgens de verdediging is de heer [getuige1] in dit geval pleger en is de heer [getuige2] zijn medepleger. Verdachte kan slechts worden aangemerkt als medeplichtige, hetgeen niet aan hem ten laste is gelegd. Tot slot is opgemerkt dat verdachte niet het oog had op een bepaald gebruik van het stuk, maar juist de heer [getuige1]. Bepleit is derhalve verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Ook dient verdachte van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de verdediging. Daartoe is - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Gelet op het algemeen doorgevoerde gebruik was het niet de bedoeling dat de betreffende gelden/goederen niet meer zouden toebehoren aan Hollander Techniek BV, maar in privé terechtkwamen bij de directie van het bedrijf. Om die reden kan niet gezegd worden dat verdachte goederen/gelden toebehorend aan Hollander Techniek BV heeft verduisterd. Voorts had verdachte niet het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, nu hij de bedragen op een spaarrekening heeft gezet en zich niet als heer en meester over de genoemde bedragen heeft gedragen. Verdachte had steeds de intentie om het geld af te dragen.
Beoordeling door de rechtbank ten aanzien van feit 1
Vrijspraak van feit 1 (impliciet) primair
7. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 (impliciet) primair ten laste gelegde, nu tussen verdachte en de personeelsvereniging van Hollander Techniek BV geen sprake is van een persoonlijke dienstbetrekking. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte weliswaar in dienst is van Hollander Techniek BV, maar dat daarmee niet zonder meer gezegd is, dat ook sprake is van een dienstbetrekking tussen verdachte en de personeelsvereniging. Dit zou anders zijn geweest indien verdachte slechts uit hoofde van zijn functie als Hoofd Beveiliging bij Hollander Techniek BV de kwaliteit van penningmeester van de personeelsvereniging van Hollander Techniek BV zou hebben gehad, wat niet het geval was.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 1 (impliciet) subsidiair
8. Ten aanzien van het onder 1 (impliciet) subsidiair ten laste gelegde, te weten de verduistering ex artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht is de verjaringstermijn van de strafvervolging van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht op 6 jaren gesteld.
Op 16 februari 2009 is de eerste daad van vervolging aan verdachte bekend geworden, te weten de betekening van de dagvaarding. Gelet hierop dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vervolging voor zover deze betrekking heeft op de periode van 1 januari 2000 tot 16 februari 2003.
Vrijspraak van feit 1 (impliciet) subsidiair
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte van het onder 1 (impliciet) subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit het dossier niet is gebleken van een waterdicht, goed gedocumenteerd en geregistreerd systeem met betrekking tot het wegbrengen van afval en het afdragen van daaruit afkomstige gelden aan de penningmeester van de personeelsvereniging, zijnde verdachte. Het is mogelijk dat verdachte niet altijd de opbrengsten van het wegbrengen van afval uit hoofde van zijn penningmeesterschap heeft ontvangen. Hierdoor is niet bewezen dat verdachte gelden van de personeelsvereniging heeft verduisterd en de rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 (impliciet) subsidiair ten laste gelegde.
Beoordeling door de rechtbank ten aanzien van feit 2
10. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, waarbij zij zich baseert op de volgende feiten en omstandigheden.
Aangever [aangever], algemeen directeur van Hollander Techniek BV gevestigd te Apeldoorn, verklaart dat op de door verdachte (na zijn ontslag) teruggegeven laptop een factuur werd aangetroffen, gericht aan Totality Groep te Zwolle.3 Hij geeft aan dat het een factuur is met betrekking tot levering van beveiligingsmateriaal en installatie.4 Aangever verklaart dat deze klant niet voorkomt in de administratie van Hollander Techniek.5 Ook getuige [getuige3] verklaart dat het op de aangetroffen factuur genoemde debiteurennummer niet voorkomt in de administratie van Hollander Techniek.6 Getuige [getuige4] geeft eveneens aan dat de factuur vals is, hetgeen hij ziet aan onder meer het op de factuur genoemde referentienummer.7
De eigenaar van Totality Groep, de heer [getuige1], verklaart dat hij rond 2003 voor zijn woning een beveiligingsinstallatie wilde, waarvoor hij een werknemer van Hollander Techniek, te weten [naam], heeft benaderd. Door voornoemde [naam] werd [getuige2] langs gestuurd en die heeft de montage en installatie gedaan. [naam] vertelde [getuige1] dat de aanschaf en installatie ook buiten Hollander Techniek om kon gaan, maar dat de apparatuur wel zou worden ingeschreven en gefactureerd door Hollander Techniek. [getuige1] geeft aan dat hij om een factuur heeft verzocht en die van [getuige2] heeft gekregen.8 [getuige2] bevestigt het voorgaande.9 [getuige2] geeft aan dat hij aan verdachte gevraagd heeft om de factuur te maken.10 Verdachte erkent, dat hij de factuur heeft opgemaakt. Hij verklaart daarover dat hij aanvankelijk heeft aangegeven, dat hij geen rekening kon opmaken, omdat het materiaal zwart geleverd was. Verdachte geeft aan dat de klant een rekening wilde en die is toen door hem - verdachte - opgemaakt.11 Hij verklaart in dit verband voorts nog dat hij een rekening maakte met dezelfde kenmerken als een echte rekening van Hollander, welke hij dan uitprintte op briefpapier van Hollander Techniek. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat het geen echte factuur is en dat het referentie/debiteurennummer allemaal fake is.
11. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat verdachte als pleger van het onder 2 ten laste gelegde kan worden aangemerkt. Verdachte is zelf degene die de factuur valselijk heeft opgemaakt. De stelling dat hij de factuur in opdracht van [getuige2] heeft opgesteld en verdachte om die reden slechts als medeplichtige kan worden aangemerkt, gaat naar het oordeel van de rechtbank reeds daarom niet op. Voorts gaat de stelling van de raadsvrouw dat de opmaak van de factuur niet gericht was op een bepaald gebruik van dat stuk door verdachte zelf en dat hij om die reden moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, niet op. De strafbepaling van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht ziet mede op het gebruik van het document door een ander dan verdachte.
Beoordeling van de rechtbank ten aanzien van feit 3
12. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte onder 3 ten laste gelegde heeft begaan. Zij baseert zich hierbij op de volgende feiten en omstandigheden.
Aangever [aangever], algemeen directeur van Hollander Techniek BV gevestigd te Apeldoorn, verklaart dat verdachte zich op 26 februari 2007 gemeld heeft bij [naam2] en aangever, de directie van Hollander Techniek. Verdachte heeft aangever en [naam2] medegedeeld dat hij contant materialen verkocht aan medewerkers van zijn afdeling en dat hij de ontvangen gelden niet heeft afgedragen aan het bedrijf. Verdachte verklaart tegenover aangever dat hij dit al jaren zo deed en dat hij in het verleden het geld afdroeg aan [naam3]. Sinds het overlijden van laatstgenoemde droeg hij deze opbrengsten niet meer af, aangezien hier niet om werd gevraagd door de nieuwe directie. [naam3] was op 24 februari 1999 overleden. Desgevraagd gaf verdachte aan dat het ging om een bedrag van zo'n € 31.000,-, welk bedrag hij op een privérekening had gestort.12
[getuige5] verklaart dat hij als monteur bij Hollander Techniek BV in 2006 diverse goederen bij verdachte heeft besteld13, terwijl het hem wel bekend was de goederen dienden te worden besteld via de afdeling inkoop.14 [getuige6], van 2000 tot en met 2007 als servicecoördinator werkzaam bij Hollander Techniek BV, geeft aan dat hij gezien heeft dat de meeste monteurs wel een keer wat materiaal kochten bij verdachte. Hij geeft voorts aan dat de aanschaf van materialen voor privé klussen normaal via de afdeling Inkoop gaat.15
Verdachte verklaart dat hij het geld dat hij verdiende met het bestellen van extra materialen en de verkoop daarvan aan medewerkers van het bedrijf, na de dood van [naam3] niet meer kon afgeven aan laatstgenoemde. Hij geeft voorts aan dat hij het geld in een kluisje bij hem thuis stopte en op een gegeven moment - toen er ruim € 12.000,- in dat kluisje zat - een bankrekening heeft geopend. Sinds het openen van die bankrekening heeft verdachte het geld dat hij ontving van medewerkers altijd op die rekening gestort. Hij verklaart dat hij het zwarte geld van Hollander Techniek vervolgens van zijn bankrekening op zijn spaarrekening stortte.16 Verdachte geeft aan dat hij wel wist dat het strafbaar was, wat hij toen deed.
Voorts geeft verdachte aan dat hij een bedrag van € 39.650,- aan Hollander Techniek heeft terugbetaald.17
13. In aanvulling op het voorgaande en in reactie op hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank nog als volgt.
Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat de onttrokken gelden niet aan Hollander Techniek BV toebehoorden, maar aan de directie in privé moesten worden afgedragen, overweegt de rechtbank dat het geld aan Hollander Techniek BV, maar in ieder geval aan een ander dan verdachte toebehoorde.
De verdediging heeft voorts gesteld dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij verdachte ontbreekt. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat verdachte, door het geld op zijn privérekening te storten, het geld aan het zicht van en het beheer van de directie van Hollander Techniek BV heeft onttrokken. Verdachte heeft er vanaf dat moment als heer en meester over kunnen beschikken. Reeds gelet hierop acht de rechtbank het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening aanwezig en verwerpt derhalve het verweer.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 19 september 2003 te Apeldoorn een factuur - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk de factuur aan Totality Groep te Zwolle opgemaakt en bestaande die valsheid hierin dat hij, verdachte:
- de factuur gericht heeft aan Totality Groep te Zwolle en opgesteld heeft op een wijze, waarmee hij, verdachte, in strijd met de waarheid de indruk heeft gewekt dat het daarin genoemde materiaal is geleverd aan Totality Groep te Zwolle en gefactureerd is door/namens Hollander Techniek B.V. en
- een onjuist debiteuren- en factuur- en referentienummer heeft vermeld,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 8 mei 2007 te Apeldoorn opzettelijk geld, dat toebehoorde aan Hollander Techniek BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als werknemer met de functie Hoofd Beveiliging, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders onder 2 en 3 is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 2 : valsheid in geschrift;
Feit 3 : verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn
persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
14. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden, met een proeftijd van twee jaar.
15. De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit - indien sprake is van enige bewezenverklaring - toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair is ten aanzien van een eventuele strafoplegging bepleit een geringe voorwaardelijke straf met een zeer korte proeftijd op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat verdachte de afgelopen drie jaren langdurig onder de dreiging van de strafzaak heeft geleden. Meer subsidiair is bepleit een werkstraf aan verdachte op te leggen.
16. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
17. Verdachte heeft zich onder meer gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan verduistering in persoonlijke dienstbetrekking van geldbedragen. Verdachte heeft in totaal een bedrag van in ieder geval bijna € 40.000,- van zijn werkgever verduisterd. Hierdoor heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn werkgever in hem stelde. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
18. In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
19. Voorts betrekt de rechtbank bij de straftoemeting de omstandigheid dat tussen het plegen van de feiten en de vervolging geruime tijd is verstreken, hetgeen niet aan verdachte kan worden toegerekend.
20. Het voorgaande in aanmerking nemend acht de rechtank een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank - anders dan de officier van justitie heeft geëist - een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank acht daartoe redengevend dat zij de indruk heeft dat verdachte geen enkel berouw heeft van en inzicht heeft in de kwalijkheid van zijn handelen. Daarmee wekt verdachte tevens de indruk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt en dat hij - indien er geen onderzoek in verband met afvalstromen binnen het bedrijf was gaan lopen - zich niet gemeld zou hebben bij de directie van Hollander Techniek BV met de mededeling dat hij contant materialen verkocht aan medewerkers van zijn afdeling en dit geld niet had afgedragen aan het bedrijf.
Vordering tot schadevergoeding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
21. De benadeelde partij Personeelsvereniging Hollander, gevestigd aan de [adres en bankrekeningnr.] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 42.262,29 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
22. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu verdachte van het onder 1 ten laste moet worden vrijgesproken.
23. De raadsvrouw heeft het standpunt van de officier van justitie onderschreven. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu deze vordering niet zodanig eenvoudig van aard is dat deze kan worden afgedaan in het strafproces.
24. De rechtbank zal de benadeelde partij Personeelsvereniging Hollander, niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Vordering tot schadevergoeding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
25. De benadeelde partij Hollander Techniek BV, gevestigd aan de [adres en bankrekeningnr. ] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 74.221,05 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
26. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van deze vordering tot schadevergoeding op het standpunt gesteld dat de opgevoerde post "verdwenen omzet" niet voldoende aannemelijk is gemaakt en voorts dat deze kosten te ingewikkeld zijn om in het strafproces vast te stellen. Zij heeft gevorderd de vordering tot een bedrag van
€ 18.077,- toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Dit betreft de schade die Hollander Techniek BV heeft geleden doordat verdachte het door hem ontvangen geld van materialen niet heeft afgedragen. De officier van justitie heeft tot slot gesteld dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
27. Door de verdediging is bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu deze niet eenvoudig van aard is.
28. De rechtbank constateert dat verdachte reeds bedragen van € 31.000,- en € 8.650,- heeft betaald aan Hollander Techniek BV. Voorts overweegt de rechtbank dat de door Hollander Techniek BV opgevoerde kosten voor de post "verdwenen omzet" niet zodanig eenvoudig van aard is dat de vordering voor dat bedrag kan worden afgedaan in het stafproces. Hetzelfde geldt voor de post "ten onrechte betaalde privézaken". Tot slot overweegt de rechtbank dat ook de door de benadeelde partij opgevoerde post advocaatkosten ten bedrage van € 12.144,49 niet zodanig eenvoudig van aard is dat deze kan worden afgedaan in het onderhavige strafgeding.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij Hollander Techniek BV niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Hollander Techniek BV kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 (impliciet) primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ten aanzien van feit 1 (impliciet) subsidiair, voor zover deze betrekking heeft op de periode van
1 januari 2000 tot 16 februari 2003;
* verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 (impliciet) subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 2 en 3 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 2 : valsheid in geschrift;
Feit 3 : verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar
behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
* verklaart de benadeelde partijen Hollander Techniek B.V. en de Personeelsvereniging Hollander niet-ontvankelijk in hun vorderingen met veroordeling van deze benadeelde partijen in de proceskosten door verdachte gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. Van der Hooft, voorzitter, mrs. Kleinrensink en Aufderhaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 april 2010.
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0623/08-205549, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, gesloten en ondertekend
op 1 september 2008.
2 Proces-verbaal van aangifte namens Hollander Techniek B.V. (p.20-28)
3 Proces-verbaal van verhoor van aangever [aangever] (p.44)
4 Proces-verbaal van verhoor van aangever [aangever] (p.45)
5 Proces-verbaal van verhoor van aangever [aangever] (p.45)
6 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige3] (p.105)
7 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige4] (p.88)
8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige1] (p.66)
9 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige2] (p.116)
10 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige2] (p.116)
11 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (p.134)
12 Proces-verbaal van aangifte van [aangever] (p.26)
13 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige5] (p.61 en 64)
14 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige5] (p.62)
15 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige6] (p.73)
16 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (p.129)
17 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (p.130)