ECLI:NL:RBZUT:2010:BM4553

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105088 / HA ZA 09-989
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C.M. Boon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een paard afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 21 april 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een paard. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.B. Gaaf, vorderde dat de rechtbank de gedaagde aansprakelijk zou stellen voor de schade die zij had geleden na een ongeval op 23 oktober 2004. Dit ongeval vond plaats op het terrein van een manege, waar de eiseres en de gedaagde betrokken waren bij het uitladen van het paard [paard1]. De eiseres stelde dat zij verwondingen had opgelopen doordat de longeerlijn met kracht uit haar hand schoot, wat leidde tot breuken in haar vingers. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.W. Polak, betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de verwondingen van de eiseres niet het gevolg waren van de eigen energie van het paard, maar van haar eigen handelen.

De rechtbank oordeelde dat de verwondingen van de eiseres niet waren veroorzaakt door de eigen energie van het paard, maar door het trekken aan de longeerlijn. De rechtbank concludeerde dat de eiseres en haar medeplichtige [naam A] hadden moeten rekening houden met het gedrag van het paard en dat de keuze om een longeerlijn met een musketonhaak te gebruiken, een risico met zich meebracht. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot een bedrag van EUR 3.172,00 werden begroot.

Dit vonnis benadrukt de toepassing van artikel 6:179 van het Burgerlijk Wetboek, dat de aansprakelijkheid van de bezitter van een dier regelt. De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet kon aantonen dat de schade het gevolg was van een onberekenbare gedraging van het paard, waardoor de gedaagde niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade die de eiseres had geleden. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid in gevallen van schade veroorzaakt door dieren, vooral in situaties waarin de eigenaar van het dier niet direct verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 105088 / HA ZA 09-989
Vonnis van 21 april 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. C.B. Gaaf te Zutphen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. S.W. Polak te Utrecht.
Partijen zullen hierna mede [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- De dagvaarding d.d. 14 juli 2009 met 9 produkties
- De conclusie van antwoord met 4 produkties
- het tussenvonnis d.d. 11 november 2009
- het proces-verbaal van comparitie d.d. 3 maart 2010
- de brief met bijlagen d.d. 25 februari 2010 van mr. Van der Burgt, de advocaat (geen procesadvocaat) van [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 23 oktober 2004 heeft op het terrein van [manege te plaats] een ongeval plaatsgevonden, waarbij betrokken waren [eiseres], de heer [naam A](hierna: [naam A]) en het paard [paard1], die toen in eigendom was bij [gedaagde]. [paard1] stond op stal bij [naam A]. Deze dresseerde paarden en reed paarden in. Ook [paard1] was door hem ingereden. [paard1] werd grotendeels bereden door [gedaagde]s minderjarige dochter [dochter].
[eiseres] woonde toen samen met [naam A] en was eigenaar van drie paarden, die ook bij [naam A] op stal stonden. Een daarvan was [paard2], een door haarzelf getraind paard, waarop zij dressuurwedstrijden reed.
2.2. Op 23 oktober 2004 vonden in voornoemde manege te [plaats] dressuurwedstrijden plaats, waaraan zowel de dochter van [gedaagde] met [paard1] als [eiseres] met [paard2] meedeed. Van [naam A] vervoerde de twee paarden met zijn grote veewagen van zijn stal naar het wedstrijdterrein te [plaats]. Daar aangekomen zijn beide paarden door [naam A] uit de wagen gehaald en er later ook weer ingezet. Dat verliep rustig en zonder bijzonderheden. Toen [paard1] voor de tweede maal uit wagen moest komen om zijn wedstrijd te lopen, weigerde hij naar buiten te komen. [naam A] en [eiseres] hebben tevergeefs geprobeerd met een bezem tegen de achterhand van [paard1] te duwen en hem door lichte tikjes met een zweep naar buiten te drijven. Daarom hebben zij toen besloten om een longeerlijn om de achterhand van het paard, net onder zijn billen, te leggen en hem op die manier naar buiten te trekken. [paard1] stond met zijn hoofd naar de open zijde van de veewagen. [naam A] en [eiseres] hadden links en rechts de longeerlijn vast en een derde persoon, [naam B], stond vóór [paard1] op de klep van de veewagen en hield een andere lijn vast, die aan het hoofd van het paard was vastgemaakt. Bij het trekken aan de longeerlijn is die op een gegeven moment met kracht uit de rechterhand van [eiseres] geschoten, waarbij de (musketon)haak, die aan haar zijde aan het uiteinde van de longeerlijn zat, langs haar vingers werd getrokken. Daardoor zijn de ringvinger en de pink van haar rechterhand gebroken.
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- zal verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens [eiseres] aansprakelijk is voor het ongeval van 23 oktober 2004 en dientengevolge alle daaruit voortvloeiende schade dient te voldoen;
- [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een voorschot onder algemene titel ad € 15.000,00 op de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
- [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de volledige door [eiseres] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- [gedaagde] te verwijzen in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiseres] heeft haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, als volgt onderbouwd.
[eiseres] is gaan helpen met het uitladen van [paard1] om haar eigen paard te beschermen. Doordat [paard1] er niet uitwilde en bokte en steigerde leverde dat gevaar op voor [paard2] die achter [paard1] in de wagen stond en daardoor ook onrustig werd.
De methode met de longeerlijn is een beproefde methode in een dergelijk geval. De longeerlijn werd uit de hand van [eiseres] getrokken doordat [paard1] eensklaps een onverwachte beweging maakte waardoor hij achteruit bewoog. Er was sprake van een natuurlijk en onvoorspelbaar gedrag, gelegen in de eigen energie van het toen nog jonge paard. [eiseres] heeft geen (eigen) schuld aan het ongeval omdat zij niets heeft gedaan, waardoor [paard1] tot het maken van de onverhoedse beweging zou kunnen zijn gebracht.
Na het ongeval is [eiseres] meteen naar het ziekenhuis gegaan voor behandeling van de verwonding. Door de jaren heen zijn er meerdere behandelingen gevolgd, doch er zijn blijvende klachten en beperkingen aan de rechterhand overgebleven van het ongeval.
[eiseres] was voorafgaande aan het ongeval werkzaam als administratief medewerkster in een worstmakerij. In verband met een arbeidsgeschil had de kantonrechter te Rotterdam, bij vonnis van 30 september 2004, die arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 november 2004. Naast de full-time baan in de worstmakerij reed zij dagelijks enige uren op haar paarden en verzorgde zij die geheel zelf.
Sinds het ongeval is [eiseres] volledig arbeidsongeschikt. Zij geniet een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 1.458,99 bruto per maand. De schade die zij daardoor lijdt, dient volgens [eiseres] geheel aan het ongeval te worden toegeschreven. Vanwege de geringe handfunctie is zij ook niet in staat haar volledige huishouden zelf te doen. Daarom heeft zij huishoudelijke hulp nodig voor ongeveer vier uren per week ad circa € 2.000,00 netto per jaar. Tevens is zij genoodzaakt geweest haar paarden tegen een te lage prijs te verkopen, omdat zij die wegens haar letsel niet meer kon verzorgen en omdat zij, na het verbreken van de relatie met [naam A], geen stalling voor de paarden kon vinden die voor haar betaalbaar was. Voorts stelt [eiseres] dat er sprake is van een forse immateriële schade omdat zij niet meer in staat is tot werken en tot het uitvoeren van haar grote hobby paardrijden, alsmede vanwege het verdriet door de verkoop van haar paarden, met name van [paard2]
Bij schrijven van 7 februari 2005 is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval op grond van artikel 6:179 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Namens [gedaagde] heeft SNS bank Service Center Verzekeringen de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering bij een vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4.2. Ter onderbouwing van haar verweer heeft [gedaagde] het navolgende aangevoerd.
Uit de overgelegde ‘getuigenverklaringen’ blijkt dat geen van hen heeft waargenomen wat nu precies de oorzaak is van het letsel van [eiseres]. [gedaagde] betwist de lezing van [eiseres]. Volgens haar is het ongeval gebeurd omdat de achterbenen onder [paard1] vandaan zijn getrokken, waardoor hij achterover viel. [eiseres] is vrijwillig gaan helpen bij het uit de wagen halen van [paard1]. Het is niet zo dat [paard2] door het gedrag van [paard1] in gevaar kon worden gebracht, omdat de ruimte waar [paard2] in de veewagen stond door een tussenschot was afgescheiden van de ruimte waar [paard1] stond.
Primair betwist [gedaagde] dat het letsel van [eiseres] het gevolg is van de eigen energie van [paard1]. Als [paard1] al een stap achteruit heeft gedaan, heeft dat nog niet de schade veroorzaakt. Het aanleggen van de longeerlijn is daarvoor een conditio sine qua non.
Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat artikel 6:179 BW niet van toepassing is, omdat het niet gaat om een onverwachte gedraging van [paard1]. De weerstand van [paard1] was voorspelbaar, omdat duidelijk was dat hij niet uit de veewagen wilde komen. De oorzaak van het ongeval is gelegen in het handelen van [eiseres] en [naam A] die aan de longeerlijn trokken.
Meer subsidiair beroept [gedaagde] zich op de tenzij-clausule van artikel 6:179 BW. Ook als [gedaagde] aan [paard1] opdracht had gegeven om een stap achteruit te doen, zou zij niet aansprakelijk zijn.
Uiterst subsidiair stelt [gedaagde] dat in de omstandigheden van dit geval [eiseres] en [naam A] aan te merken zijn als geleiders van [paard1], die aansprakelijk zijn voor door [paard1] veroorzaakte schade.
Indien aangenomen wordt dat [gedaagde] aansprakelijk is, dient de schadevergoedingsplicht te vervallen vanwege eigen schuld van [eiseres], bestaande in het zich vrijwillig in de situatie begeven, het aanleggen van de longeerlijn, het zo vast houden van de longeerlijn dat letsel kon ontstaan, het niet nemen van preventieve maatregelen en het gebruiken van een (longeer)lijn met een haak aan het uiteinde.
De door [eiseres] gestelde schade wordt betwist. Blijkens de door [eiseres] overgelegde medische informatie is haar ringvinger geheel genezen en is niet duidelijk in hoeverre haar pink is hersteld. Uit die informatie blijkt voorts dat [eiseres] ook bekend was met een allergie, klachten van de schildklier, luchtwegklachten, ‘een soort bloedarmoede’ en ernstige psychische klachten. Geen van deze klachten is terug te voeren op het ongeval van 23 oktober 2004. Daarnaast blijkt uit de overlegde medische gegevens dat [eiseres] als haar beroep heeft vermeld ‘paardrijden’, hetgeen inhield: paard africhten, paard verzorgen, transport van paarden verzorgen en autorijden, alsmede dat zij in maart 2005 het autorijden en haar werk heeft hervat. Verder legt [gedaagde] foto’s en andere stukken over waaruit volgens haar blijkt dat [eiseres] in 2005 alweer paard reed en dat zij in 2006 en 2007 met [paard2] deelnam aan dressuurwedstrijden, waarbij zij kennelijk met iedere hand twee teugels kon hanteren.
Enige schade wegens verlies van arbeidsvermogen is daarom niet aannemelijk en de verkoop van de paarden is niet te wijten aan [gedaagde]. Ook is er geen sprake van immateriële schade wegens het niet meer kunnen uitvoeren van haar grote hobby paardrijden. Het paard [paard2] is zelfs pas in december 2008 verkocht. Daarom ontbreekt een causaal verband tussen die verkoop en het ongeval.
5. De beoordeling
5.1. Artikel 6:179 BW bepaalt dat de bezitter van een dier aansprakelijk is voor door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid krachtens artikel 6:162 BW zou hebben ontbroken indien de bezitter de gedraging van het dier, waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad. Dit artikel brengt de door een dier aangerichte schade in beginsel voor risico van de bezitter van het dier. Voor de toepassing van voormeld artikel dient ervan te worden uitgegaan dat de bedoelde aansprakelijkheid is gebaseerd op het gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen.
Het primaire verweer van [gedaagde] houdt in dat niet (de eigen energie van) het paard [paard1] de schade heeft veroorzaakt, maar het handelen van [eiseres] en [naam A].
5.2. In dit geval is de verwonding van [eiseres] ontstaan doordat de haak aan de longeerlijn, die [eiseres] in haar hand hield, langs haar vingers werd getrokken toen de longeerlijn met kracht uit haar hand schoot. Volgens [eiseres] heeft het paard veroorzaakt dat de longeerlijn met kracht uit haar hand schoot.
Naar het oordeel van de rechtbank kan evenwel niet gezegd worden dat de eigen energie van het paard ervoor heeft gezorgd dat de longeerlijn met kracht uit haar hand schoot. Toen [eiseres] en [naam A] aan de longeerlijn stonden te trekken om het paard uit de wagen te krijgen, stribbelde het paard daarbij wellicht tegen, hetgeen te verwachten was. Zelfs indien het paard [paard1] daarbij een stap achteruit heeft gedaan, kan dat niet beschouwd worden als een onberekenbaar element van de eigen energie van het paard. Het was eerder een logisch gevolg van het trekken aan de longeerlijn. [eiseres] (en [naam A]) hadden daarmee rekening moeten houden. Daar komt nog bij dat het paard er al helemaal niet verantwoordelijk voor is, dat [eiseres] en [naam A] ervoor hebben gekozen om een longeerlijn te gebruiken met een musketonhaak er(nog)aan. Als zij dat niet hadden gedaan maar een touw zonder haak hadden gebruikt, was [eiseres] zeer waarschijnlijk niet gewond geraakt. Dat leidt de rechtbank af uit de stelling van [eiseres] dat zij gewond is geraakt door de haak die langs haar vingers werd getrokken. Over een verwonding door de longeerlijn zelf, wordt immers niet gerept.
5.3. Op bovenstaande gronden wordt geconcludeerd dat de verwonding van [eiseres] niet is veroorzaakt door het paard [paard1], zodat artikel 6:179 BW in dit geval niet van toepassing is. Dit betekent dat [gedaagde], als bezitter van het paard [paard1], niet aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van die verwonding. Daarom zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen en komt de rechtbank niet toe aan een behandeling van de door [eiseres] gestelde schade.
5.4. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 330,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 3.172,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 3.172,00
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.M. Boon en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010.