RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940022-10
Uitspraak d.d.: 21 mei 2010
Tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [plaats op 1980],
wonende te [plaats],
thans verblijvende in de PI Overijssel, huis van bewaring De Karelskamp, Almelo.
Raadsvrouw: mr. C.T.B.J. Libosan-Besje, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 mei 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2008 tot en met 16 oktober 2009 te Doetinchem en/of Winterswijk en/of Ulft en/of (elders) in Nederland en/of in Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende
hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel(en) vermeld op de bij die wet behorende lijst II, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (telkens) opzettelijk die hennep en/of hasjiesj in een (of meer) auto('s) naar Duitsland vervoerd/gebracht en/of laten vervoeren/brengen;
art 3 ahf/ond A Opiumwet
art 11 lid 4 Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2008 tot en met 16 oktober 2009 te Doetinchem en/of Winterswijk en/of Ulft en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet.
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2009 tot en met 19 oktober 2009 te Doetinchem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 478,3 gram hennep en/of ongeveer 278, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet.
Geldigheid van de dagvaarding
1. Met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding overweegt de rechtbank als volgt: het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde voldoet niet aan de gestelde eisen van duidelijkheid als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Zij is zeer algemeen geformuleerd. Zo wordt onvoldoende aangegeven om welke verdovende middelen het gaat, om welke hoeveelheden het gaat en waar, wanneer en met wie bepaalde handelingen hebben plaatsgevonden. Afgezet tegen de relatief lange periode die is ten laste gelegd en gelet op het niet eenvoudig toegankelijke dossier is het voor de rechtbank niet mogelijk op basis van deze tenlastelegging de zaak te beoordelen. De rechtbank zal de bij dagvaarding onder het 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde daarom nietig verklaren.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aanleiding van het onderzoek
2. Verdachte heeft samen met [naam1] een bedrijf gehad en huurde daarvoor een gedeelte van de begane grond van de [adres te plaats]. Op grond van een verdenking van verboden vuurwapenbezit voortkomend uit een ander politieonderzoek genaamd Muze, is op 16 oktober 2009 het bedrijfspand aan de [adres te plaats] doorzocht. Bij die doorzoeking zijn 3 zakken hennep aangetroffen en inbeslaggenomen. Op 16 september 2009 kreeg de politie informatie van de ex-vriendin van verdachte, [naam2], onder meer inhoudende dat in de kelder onder de winkel van verdachte een hennepplantage werd opgebouwd. Naar aanleiding van een aangifte van [naam3], de nieuwe relatie van [naam2], van bedreiging door verdachte en diens verklaring dat er onder de vloer van de winkel aan de [adres te plaats] een grote wietplantage zou bevinden is op 19 oktober 2009 een tweede doorzoeking in het voormelde bedrijfspand gedaan. Daarbij werd een hennepkwekerij met 278 planten aangetroffen en de planten werden inbeslaggenomen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie1
3. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hiertoe heeft hij verwezen naar het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming op vrijdag 16 oktober 2009 in het pand aan de [adres te plaats]2, de narcotest3, het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij op 19 oktober 20094, de getuigenverklaringen van [getuige A]5, [getuige B]6, [getuige C]7, de processen-verbaal van 9 juni 20098 en van 18 juni 2009 met bijlagen9, waarin is vermeld dat de nieuwe huurder van het pand [getuige C] is, dat hij met een compagnon het huurcontract heeft getekend, met een kopie van de huurovereenkomst tussen [naam4] en [getuige C] en diverse tapgesprekken10.
De officier van justitie heeft gewezen op de verklaring van verdachte waarin hij erkent dat hij zich een tijd met de growshop heeft beziggehouden, maar dat hij na een maand of twee eruit zou zijn gestapt. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte dat hij [naam1], met wie hij de growshop had, slechts financieel heeft geholpen, niet geloofwaardig. Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen blijkt dat verdachte de man achter de growshop was en geen van de getuigen heeft verklaard dat verdachte vanaf een zeker moment geen bemoeienis meer met de growshop had.
4. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden in het bedrijfspand aan de [adres te plaats]. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de hulpofficier van justitie op vrijdag 16 oktober 2009 een machtiging tot binnentreden in de woning aan de [adres te plaats] heeft afgegeven voor de inbeslagname van wapens en munitie. Het pand bleek echter geen woning te zijn, maar een bedrijfspand, waarvoor geen machtiging tot binnentreden is vereist. Derhalve was op maandag 19 oktober 2009 voor de doorzoeking van het voormelde bedrijfspand evenmin een machtiging tot binnentreden nodig.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
5. De raadsvrouw heeft ten aanzien het onder 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte samen met [naam1] een [naam v.o.f.] heeft, een zaak in gereedschap, aanhangers en partijgoederen en daarvoor een gedeelte van de begane grond van de [adres te plaats] heeft gehuurd. Zowel verdachte als [naam1] hebben verklaard geen weet te hebben gehad van de hennepkwekerij onder de grond. Volgens de raadsvrouw deelden zij slechts een deel van de begane grond. De hennepkwekerij zou evenzeer van hoofdhuurder [getuige C], de vorige huurder of de eigenaar van het pand kunnen zijn geweest.
6. De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er sprake is van onrechtmatig binnentreden in het pand aan de [adres te plaats], hetgeen een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert. Op 16 oktober 2009 is een machtiging tot binnentreden in de betreffende woning afgegeven op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie, met een geldigheidsduur van 3 dagen. Op 19 oktober 2009 is de woning opnieuw binnengetreden. De machtiging tot binnentreden is echter afgegeven op grond van de Wet wapens en munitie. Bewijsmiddelen die voortvloeien uit dit onrechtmatig binnentreden dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Dit geldt voor zowel de 478,3 gram hennep als voor de aangetroffen hennepkwekerij.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat er sprake is van onrechtmatig binnentreden in het pand aan de [adres te plaats], nu er sprake is van een bedrijfspand waarvoor geen machtiging tot binnentreden is vereist. Gelet op de verdenking van verboden vuurwapenbezit en de verklaringen van [naam2] en [naam3] is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijze kon worden vermoed dat in het bedrijfspand een overtreding van de Wet wapens en munitie dan wel de Opiumwet werd gepleegd.
8. De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
9. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10. Vast staat dat op 16 oktober 2009 in de winkel aan de [adres te plaats] 478,3 gram hennep is aangetroffen en op 19 oktober 2009 een hennepkwekerij met 278 planten. Verdachte heeft samen met [naam1] een bedrijf gehad, genaamd [naam v.o.f.] bouw en tuinbenodigdheden, gevestigd aan de [adres te plaats]. In het dossier bevindt zich een visitekaartje van het bedrijf.
11. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting uitdrukkelijk ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de tenlastegelegde overtreding van de Opiumwet. Hij geeft toe dat hij samen met [naam1] een bedrijf heeft gehad, maar hij heeft verklaard geen weet van de aangetroffen hennep en hennepkwekerij te hebben gehad. Verdachte heeft aangegeven, dat er in de winkel door de aanwezige klanten onderling weed werd gehandeld en dat hij zich op een gegeven moment, ruim voor de tenlastegelegde periode, heeft teruggetrokken uit de zaak, omdat hij er niets mee te maken wilde hebben. Hij heeft verklaard dat [naam1] degene is met kennis van zaken van de handel in weed.
12. Alles in onderling verband en samenhang beschouwd hebbende, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de ondubbelzinnige conclusie worden gekomen dat het verdachte is die het onder 2 ten laste gelegde heeft gepleegd. Zo heeft niemand in de tenlastegelegde periode (te weten 16 tot en met 19 oktober 2009) gezien dat verdachte in het bezit was van of heeft gehandeld in hennep. Alleen getuige [getuige B] heeft verklaard dat hij weed afnam van de growshop van verdachte en [naam1] in de maanden maart tot september 2009. Deze periode valt echter buiten de tenlastegelegde periode. Dat verdachte enige tijd betrokkenheid heeft gehad bij de growshop staat vast. Verschillende mensen hadden echter toegang tot de winkel, zodat niet is uit te sluiten dat anderen dan verdachte verantwoordelijk zijn voor de inbeslaggenomen hennep en hennepplanten. Alle "bewijsmiddelen" wijzen slechts indirect in de richting van verdachte.
13. Bij deze stand van zaken moet vrijspraak volgen van het onder 2 ten laste gelegde.
- verklaart de dagvaarding nietig, voor zover het betreft het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit;
- verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mrs. Krijger, voorzitter, Kleinrensink en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 mei 2010.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer
PL0640/09-205307, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, gesloten en ondertekend op 15 maart 2010.
2 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 17 oktober 2009, p. 181 e.v..
3 Proces-verbaal narcotic identification test (hennep) van 17 oktober 2009, p. 190-191.
4 Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 337-340.
5 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A], p, 250.
6 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige B], p. 253.
7 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige C] van 27 april 2010, los opgenomen bijlage bij het onder noot 1 vermelde (stam)proces-verbaal
8 Proces-verbaal van bevindingen van 9 juni 2009, p. 415.
9 Proces-verbaal van bevindingen van 18 juni 2009, p. 418, 420 en 426.
10 Tapgesprekken, p. 242, 245, 248, 307, 308, 310a, 324, 325 en 329.