RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer 06/950061-10
Uitspraak d.d. 25 mei 2010
Tegenspraak / dip
[verdachte B],
geboren te [plaats op 1987],
thans verblijvende in de PI Arnhem - De Berg te Arnhem.
Raadsvrouw mr. Boer, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 december 2009 te Apeldoorn
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op de openbare weg, de Marchantstraat, tijdens een voor de nachtrust bestemde
tijd: ongeveer 5.30 uur, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung, type I900) en/of een
fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan
voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- die (fietsende) [slachtoffer A] de weg heeft/hebben versperd en/of
- meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer A] bij zijn jas en/of keel
heeft/hebben (vast)gepakt en/of
- meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer A] heeft/hebben geslagen en/of
gestompt in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of
- meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer A] heeft/hebben geslagen en/of
gestompt en/of geschopt tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer A] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ik kan jou kapot maken.
Ik heb een pistool." en/of "Ga je de politie bellen, hier met die telefoon",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer A] heeft/hebben door elkaar geschud en/of heeft/hebben
vastgepakt en/of heeft/hebben vastgehouden en/of vast is/zijn blijven houden
en/of
- de (broek/jas)zak(ken) van die [slachtoffer A] heeft/hebben onderzocht;
hij op of omstreeks 06 december 2009 te Apeldoorn
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk mishandelend [slachtoffer A]:
- meermalen, althans eenmaal bij zijn jas en/of keel heeft (vast)gepakt
en/of
- meermalen, althans eenmaal heeft geslagen en/of gestompt in/op/tegen het
gezicht/hoofd en/of
- meermalen, althans eenmaal heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt
tegen het lichaam en/of
- door elkaar heeft geschud en/of heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden
en/of vast is blijven houden
waardoor deze [slachtoffer A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op meerdere, althans één tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01
december 2008 tot en met 19 februari 2010, althans in de periode van 01
september 2009 tot en met 19 februari 2010 in de gemeente Apeldoorn
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd
en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of één of meer (andere) perso(o)n(en),
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid
speed/amfetamine en/of één of meer XTC-pillen, in elk geval (telkens) een
hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of MDA
(metamfetamine) en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA
(metyhleendioxyethlamfetamine), in geval (telkens) een middel vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet,
zijnde (telkens) amfetamine en/of MDMA en/of MDA (metamfetamine) en/of MMDA
en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA
(metyhleendioxyethlamfetamine), (telkens) (een) middel(len) als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Feit 1 kan bewezen verklaard worden op basis van de verklaringen van aangever, verdachte en medeverdachte [medeverdachte A]. De diefstal van de telefoon door verdachte en de mishandeling van het slachtoffer door medeverdachte [medeverdachte A] moeten in samenhang bezien worden. Het geheel aan feiten levert diefstal met geweld op.
Feit 2 kan bewezenverklaard worden op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
B. Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit vrijspraak bepleit.
Verdachte heeft geen geweld gebruikt jegens het slachtoffer. De door medeverdachte [medeverdachte A] gepleegde mishandeling van het slachtoffer dient los gezien te worden van de gedragingen van verdachte. Het bestanddeel 'tezamen en in vereniging met een ander' kan dan ook niet bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van de tenlastegelegde diefstal ontbrak bij verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Voor zover er al sprake zou zijn van diefstal tezamen en in vereniging, heeft de raadsvrouw bepleit dat ten aanzien van de mishandeling bij zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte A] het oogmerk tot, kort gezegd, ondersteuning van de diefstal ontbrak.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsvrouw betoogd dat de bekennende verklaring van verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte is voorafgaand aan zijn verhoor over de tenlastegelegde handel in drugs niet gewezen op zijn recht op consultatie van een advocaat. Hierdoor is artikel 6 van het EVRM geschonden en dient de afgelegde verklaring van verdachte te worden uitgesloten van het bewijs. Dat verdachte in een eerder verhoor, ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit, op zijn consultatierecht is gewezen maakt dit niet anders. Zij verwijst hierbij naar een uitspraak van de Rechtbank Arnhem d.d. 3 november 2009 (LJN: BK9343).
Zonder de bekennende verklaring van verdachte is er voor beide tenlastegelegde periodes onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig; alleen de periode half december 2009 tot half januari 2010 kan wettig en overtuigend bewezen worden. Er is eveneens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde dealen in bepaalde harddrugs, aangezien de middelen waarvan de getuigen zeggen dat zij ze van verdachte hebben ontvangen, niet zijn getest op de aanwezigheid van de tenlastegelegde stoffen. De raadsvrouw heeft op grond van het vorenstaande vrijspraak bepleit voor het onder 2 tenlastegelegde feit.
C. Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer A] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld, gepleegd op zondag 6 december 2009 te 05:48 te Apeldoorn.2 [slachtoffer A] heeft verklaard dat hij, toen hij op de Marchantstraat fietste, gedwongen werd af te stappen doordat een auto voor hem op het fietspad tot stilstand kwam. Medeverdachte [medeverdachte A] stapte uit de auto en liep naar hem toe. Vervolgens is [slachtoffer A] door [medeverdachte A] éénmaal in zijn gezicht gestompt en meerdere malen tegen zijn lichaam geslagen en geschopt. Toen [slachtoffer A] werd losgelaten door [medeverdachte A], wilde hij zijn mobiele telefoon pakken om de politie te bellen. [medeverdachte A] kwam vervolgens naar hem toe en pakte hem bij zijn jas. Vervolgens kwam verdachte ook uit de auto en pakte de mobiele telefoon uit de broekzak van [slachtoffer A]. De telefoon was van het merk Samsung, type i 900.
Verdachte heeft over het incident verklaard3 dat hij bij [medeverdachte A] in de auto zat toen deze tegen een stoeprand aanreed. [medeverdachte A] gaf hiervoor een fietser, [slachtoffer A], de schuld en is naar hem toe gereden. Verdachte zag [medeverdachte A] uitstappen en [slachtoffer A] een paar klappen geven. Hij is vervolgens uitgestapt en toen hij [slachtoffer A] hoorde zeggen dat hij de politie wilde bellen, heeft hij de mobiele telefoon van [slachtoffer A] afgepakt.
Medeverdachte [medeverdachte A] heeft over het incident verklaard4 dat hij in zijn auto reed en dat hij door een hem onbekend fietser, [slachtoffer A], afgeleid werd en bijna verongelukte. Hij is vervolgens verhaal gaan halen bij [slachtoffer A] en heeft hem hierbij met zijn vuist in het gezicht geslagen. Verdachte kwam op een gegeven moment ook uit de auto en heeft de mobiele telefoon van [slachtoffer A] gepakt, omdat deze de politie wilde bellen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat het door medeverdachte [medeverdachte A] gepleegde geweld is gepleegd met het oogmerk om de diefstal van de telefoon voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren. De rechtbank is van oordeel dat de mishandeling niet gepleegd is om de diefstal te ondersteunen, doch dat de diefstal is gepleegd om te voorkomen dat de politie zou worden gebeld in verband met de mishandeling.
Aangezien de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel is dat de mishandeling los moet worden gezien van de diefstal, is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair tenlastegelegde diefstal met geweld niet wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte geen aandeel heeft gehad in de mishandeling van [slachtoffer A], zodat verdachte van het onder 1 subsidair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank de tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen. Uit het door verdachte opzettelijk wegnemen van de telefoon van [slachtoffer A], opdat deze de politie niet zou kunnen bellen, in combinatie met het door verdachte enige tijd onder zich houden van de telefoon, vloeit voort dat bij verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bestond. De rechtbank is van oordeel dat de diefstal in vereniging met medeverdachte [medeverdachte A] is gepleegd. Dit vloeit voort uit de omstandigheid dat, wanneer [slachtoffer A] de politie wil bellen, verdachte en [medeverdachte A] samen op [slachtoffer A] afstappen en dat verdachte vervolgens de telefoon uit de broekzak van [slachtoffer A] pakt terwijl deze wordt vastgehouden door [medeverdachte A].
Voor de tenlastegelegde diefstal van de fiets is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat van de onder 1 tenlastegelegde feiten enkel de in vereniging gepleegde diefstal van de telefoon wettig en overtuigend bewezen is.
[getuige 1] heeft verklaard5 dat hij verdachte in de periode van half december 2009 tot half januari 2010 heeft geholpen met de verkoop van speed. Ook in de periode hiervoor heeft hij verdachte af en toe geholpen met de verkoop van speed.
[getuige 3] heeft verklaard6 dat zij speed en GHB van verdachte heeft gekocht. Zij kocht vanaf ongeveer half september 2009 regelmatig speed van verdachte. Verdachte bezorgde de speed in persoon.
[getuige 2] heeft verklaard7 dat zij in de periode van ongeveer oktober 2009 tot en met januari 2010 speed kocht van verdachte. Verdachte bezorgde de speed zelf.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte meerdere malen in de periode van 1 september 2009 tot en met 19 februari 2010 speed heeft verkocht en afgeleverd. Dat de door verdachte verkochte drugs niet zijn onderzocht maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De aard van de drugs blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen.
Dat niet voor het verkopen van drugs in de gehele periode van 1 september 2009 tot en met 19 februari 2010 wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, is niet relevant. Vast staat immers dat verdachte op meerdere tijdstippen in deze periode speed heeft verkocht. Nu dit is tenlastegelegd, leidt het vorenstaande tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Aangezien de door verdachte afgelegde verklaring niet gebruikt wordt voor het bewijs, komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van het door de raadsvrouw ten aanzien van de bruikbaarheid van deze verklaring opgeworpen verweer.
1.
hij op 06 december 2009 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander, op de openbare weg, de Marchantstraat, tijdens een voor de nachtrust bestemde
tijd: ongeveer 5.30 uur, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung, type I900), toebehorende aan [slachtoffer A];
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 01 september 2009 tot en met 19 februari 2010 in de gemeente Apeldoorn telkens opzettelijk heeft vervoerd en verkocht en afgeleverd en verstrekt aan [getuige 1] en [getuige 2] en [getuige 3] een hoeveelheid
speed/amfetamine,
zijnde telkens amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
van artikel 3a van die wet;
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. diefstal door twee verenigde personen;
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt het volgen van een drugsgerelateerde behandeling bij Tactus verslavingszorg.
De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat het onder 1 tenlastegelegde feit bijzonder beangstigend is geweest voor het slachtoffer. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie opgemerkt dat harddrugs zeer schadelijk zijn voor de samenleving en dat het handelen hierin dan ook zwaar bestraft moet worden.
De officier van justitie heeft verder rekening gehouden met het opgestelde reclasseringsadvies, met de omstandigheid dat verdachte een beperkt strafblad heeft en met de omstandigheid dat het drugsgebruik van verdachte een rol heeft gespeeld bij beide tenlastegelegde feiten.
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, bepleit dat een al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats is, gezien de zeer geringe Justitiële Documentatie van verdachte. Dit klemt volgens de raadsvrouw des te meer, nu er andere passende strafmodaliteiten voorhanden zijn. De raadsvrouw heeft hierbij gewezen op de mogelijkheid een werk- en/of leerstraf op te leggen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Ten aanzien van het handelen in harddrugs is voor een gedeelte van de tenlastegelegde periode geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden.Verdachte heeft Justitiële Documentatie8 van geringe omvang, waarin geen eerdere veroordelingen voor diefstal of drugsdelicten voorkomen.
Over verdachte is een rapport opgesteld door de reclassering.9 In het rapport wordt het recidiverisico van verdachte als laaggemiddeld ingeschat. Het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf wordt geadviseerd, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting bij Tactus verslavingszorg.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer A]10 heeft zich met een vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding ten bedrage van in totaal € 812,50 gevoegd in het strafproces, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
De officier heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, met dien verstande dat de immateriële schadevergoeding zal worden beperkt tot een bedrag van € 200,00 en dat materiële schadevergoeding zal worden verminderd met een bedrag ad € 15,00, vanwege de gevorderde vrijspraak ten aanzien van de diefstal van de fiets. De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoedingsverplichting hoofdelijk opgelegd wordt aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte A]. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft integrale niet-ontvankelijkheid bepleit, primair wegens vrijspraak en subsidiair omdat de vordering niet eenvoudig vaststelbaar is. Zowel de gevorderde immateriële als materiële schadevergoeding is volgens de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd. Voorts is ten aanzien van de telefoon geen rekening gehouden met de afschrijvingskosten en kan voor de beschadiging van de jasbeschermers van de fiets in deze procedure geen schadevergoeding worden gevorderd aangezien vernieling van de jasbeschermers of de fiets niet is tenlastegelegd.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer A] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade. Aangezien verdachte is vrijgesproken van mishandeling, geen geweld heeft toegepast tijdens de diefstal en [slachtoffer A] niet heeft gesteld dat hij door de diefstal geestelijk letsel heeft opgelopen, bestaat er geen rechtsgrond voor een vordering op verdachte tot vergoeding van immateriële schade.
De materiële schadevergoeding dient naar het oordeel van de rechtbank voor een gedeelte van € 357,50 te worden toegewezen. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de omvang van de schade voldoende is onderbouwd om tot een correcte begroting te komen. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding inzake het internetabonnement van [slachtoffer A] niet eenvoudig vaststelbaar. In deze vordering dient [slachtoffer A] naar het oordeel van de rechtbank niet-ontvankelijk te worden verklaard. Aangezien de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van de diefstal van de fiets, dient [slachtoffer A] naar het oordeel van de rechtbank tevens niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van schade ad € 15,00, betreffende de beschadigde jasbeschermers.
De rechtbank is, gelijk de officier van justitie, van oordeel dat de schadevergoedingsverplichting hoofdelijk dient te worden opgelegd aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte A]. De rechtbank is, eveneens gelijk de officier van justitie, van oordeel dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57, 91, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
* diefstal door twee verenigde personen;
* opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
* Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt het volgen van een drugsgerelateerde behandeling bij Tactus verslavingszorg;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer A], [adres, plaats], rekeningnummer [nummer], van een bedrag van € 357,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2009, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
* verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A], een bedrag te betalen van € 357,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2009, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 7 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen .
Aldus gewezen door mrs. Feraaune, voorzitter, Prisse en Troost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Schippers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2010.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het stamproces-verbaal met het registratienummer 2009102024-14 van de regionale recherche van de regiopolitie Noord-Oost Gelderland, gedateerd 12 april 2010 (voor zover niet anders is vermeld).
2 Aangifte [slachtoffer A], Stamproces-verbaal 200910204-14, dossierpagina's 82, 83 en 84
3 Verklaring verdachte, Stamproces-verbaal 200910204-14, dossierpagina 241
4 Verklaring [medeverdachte A], Stamproces-verbaal 200910204-14, dossierpagina 288
5 Verklaring [getuige 1], Stamproces-verbaal 200910204-14, dossierpagina's 324 en 325
6 Verklaring [getuige 3], Stamproces-verbaal 200910204-14, dossierpagina's 332 en 333
7 Verklaring [getuige 2], Stamproces-verbaal 200910204-14, dossierpagina's 342 en 343
8 Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 februari 2010 inzake [verdachte B]
9 Reclasseringsadvies d.d. 6 mei 2010, opgesteld door reclasseringswerker M. Schoemaker
10 Voegingsformulier benadeelde partij [slachtoffer A] d.d. 29 april 2010