ECLI:NL:RBZUT:2010:BM7480

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460251-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Roelvink
  • A. van der Mei
  • J. Steenhuisen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in de zaak Tano Jansen wegens onvoldoende bewijs van schuld

In de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de dood van de zestienjarige [slachtoffer], heeft de rechtbank op 14 juni 2010 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en dood door schuld. De feiten zijn als volgt: op 21 juni 2009 werd [slachtoffer] vermist gemeld door zijn moeder. Na een melding van de vader van de verdachte werd zijn lichaam op 23 juni 2009 aangetroffen in een container, waar hij was overleden aan koolmonoxidevergiftiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet betrokken was bij de opsluiting van [slachtoffer] en dat er onvoldoende bewijs was dat hij nog leefde op het moment dat de verdachte bij de container arriveerde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld en sprak haar vrij van de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte nalatig was geweest, maar de rechtbank oordeelde dat er geen wettig bewijs was voor de schuld van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat er geen direct verband was met een bewezen feit. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460251-09
Uitspraak d.d. 14 juni 2010
Tegenspraak - dip / oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1994],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. Heutink, advocaat te Apeldoorn.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
25 november 2009, 5 januari 2010, 13 april 2010 en 31 mei 2010.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op meerdere, althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21
juni 2009 tot en met 22 juni 2009 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid beroofd heeft/hebben gehouden,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of een of meer van haar mededader(s)
opzettelijk wederrechtelijk
- nadat zij, verdachte, en/of haar mededader(s), die [slachtoffer] in de/een
(zee)container heeft/hebben aangetroffen, opnieuw (op 21 juni 2009 tussen
ongeveer 16.30 uur en 17.00 uur) de deur(en) van die (zee)container afgesloten
en/of vergrendeld, (eveneens) toen zich een (grote) hoeveelheid rook en/of
open vuur/brand in die container bevond en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] in die (zee)container achtergelaten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op meerdere, althans een tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 21
juni 2009 tot en met 23 juni 2009 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of nalatig,
-die [slachtoffer] heeft/hebben opgesloten en/of opgesloten gehouden in
de/een (donkere) (zee)container, met daarin meerdere (brandbare) goederen
wetende dat deze [slachtoffer] doof was en/of claustrofobisch was en/of een
aansteker bij zich had en/of geen mobiele telefoon bij zich had,
en/of
-(vervolgens) die [slachtoffer] in het ongewisse heeft/hebben gelaten over hoe
lang deze opsluiting zou duren,
en/of
-voor een langere periode, althans meerdere althans een dag(en) en/of
u(u)r(en)meermalen, althans eenmaal de deur(en) van die (zee)container
gesloten/vergrendeld heeft/hebben gelaten, eveneens toen zich een (grote)
hoeveelheid rook en/of open vuur/brand in die container bevond,
en/of
- bij het aantreffen van die [slachtoffer] liggend op de vloer/grond van die
container geen (medische) hulp heeft/hebben verleend en/of geen (tijdige)
(medische) hulp en/of (medische) verzorging heeft/hebben ingeroepen,
waardoor het aan haar/hun schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer]
zodanig letsel, te weten koolmonoxidevergiftiging, althans een te hoog
koolmonoxidegehalte in het bloed, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen
daarvan is overleden;
art 47 lid 1 ahf/ond 1 Wetboek van Strafrecht
art 307 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
zij op meerdere, althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21
juni 2009 tot en met 23 juni 2009 in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
getuige is geweest van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een persoon, te
weten [slachtoffer] verkeerde,
waarbij zij, verdachte, en/of haar mededader(s) heeft/hebben nagelaten [slachtoffer] die hulp te verlenen of te verschaffen, die zij [slachtoffer] had(den)
kunnen verlenen of verschaffen zonder dat daarbij redelijkerwijs gevaar voor
zichzelf of anderen te duchten was,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar medader(s) de (slechthorende
en/of claustrofobische) [slachtoffer] in een (zee)container aangetroffen en/of
die [slachtoffer] nadat zijn lichamelijke conditie (sterk) was
aangetast/afgenomen in deze (zee)container laten liggen en/of geen (tijdige)
medische en/of andere hulp en/of (medische) verzorging in geroepen en/of
(opnieuw) die (zee)container (hermetisch) afgesloten en/of die [slachtoffer]
alleen in de (zee)container achter gelaten,
terwijl de dood van [slachtoffer] is gevolgd;
art 450 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/ond 1 Wetboek van Strafrecht
art 257 lid 2 Wetboek van Strafrecht
4.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juni 2009
tot en met 23 juli 2009 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een mobiele telefoon (een Samsung) en/of een SIM-kaart (uit deze mobiele
telefoon) heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of
heeft/hebben overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van
het verwerven of het voorhanden krijgen van die telefoon wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf (311
en/of 321 Wetboek van Strafrecht) verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de uitspraak verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. De abusievelijk in de tenlastelegging als feit 4 genummerde heling wordt derhalve door de rechtbank verder aangeduid als feit 3.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Vaststaande feiten / aanleiding onderzoek.
Aanleiding voor het onderzoek2 was een melding bij de politie door de moeder van de zestienjarige [slachtoffer] op 21 juni 2009. [slachtoffer] was die middag niet meer thuis gekomen en hij had niet gereageerd op een aantal sms-berichten die zij hem had gestuurd.
Op 22 juni 2009 kwam de moeder weer op het politiebureau met de melding dat [slachtoffer] nog steeds niet thuis was gekomen. Zij maakte zich ernstige zorgen. [slachtoffer] zat vanwege zijn slechthorendheid op speciaal onderwijs en zou het volgend schooljaar naar een internaat gaan, wat hij echter niet wilde. [slachtoffer] had thuis een briefje achtergelaten met de tekst: "naar de stad, verveling", iets wat hij normaal gesproken nooit zou doen.
In de late middag van die 22e juni 2009 werd [slachtoffer] landelijk als vermist gesignaleerd en werd door de politie een sms Alert verzonden.
Op 23 juni 2009 kwam er een telefonische melding binnen van de vader van verdachte. Op aanwijzing van verdachte en in aanwezigheid van haar vader werd die dag het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen in een container. Hij lag3 op zijn rug op de vloer van de container. In de container had een beperkt gebleven brand gewoed.
Sectie4 op het lichaam van [slachtoffer] wees uit dat het overlijden van [slachtoffer] te wijten was aan koolmonoxidevergiftiging en inademing van hete lucht en rook.
Naar aanleiding van het gesprek dat met verdachte werd gevoerd ten tijde van het aanwijzen van de container, werd zij op 23 juni 2009 als verdachte aangehouden.
Op 24 juni 2009 meldde zich vervolgens een drietal jongens bij de politie ([medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]). Naar aanleiding van hun verklaringen, onder meer inhoudende dat zij [slachtoffer] in een container hadden opgesloten om hem een lesje te leren, maar dat zij niets met de brand te maken hadden, werden zij als verdachten aangehouden. Diezelfde dag nog werd [medeverdachte 4] eveneens aangehouden in verband met mogelijke betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer].
B. Standpunt van het openbaar ministerie
Met betrekking tot de vrijheidsbeneming (feit 1)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde, de wederrechtelijke vrijheidsberoving, niet bewezen kan worden verklaard. Er is te veel twijfel over het vergrendeld zijn van de container op het moment dat verdachte voor de eerste keer bij de container kwam, nadat zij doo[medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] was opgehaald vanaf de camping in [plaats] waar zij verbleef.
Met betrekking tot de dood door schuld (feit 2 primair)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte schuld heeft aan de dood van [slachtoffer] en dat deze dood voorzienbaar was. Vanaf het moment dat verdachte [slachtoffer] in de container zag liggen, heeft zij zich samen met haar medeverdachten zeer onvoorzichtig en nalatig gedragen. Zij heeft gezien dat [slachtoffer] in een zeer slechte lichamelijke toestand verkeerde en heeft desondanks niet daadwerkelijk gecontroleerd of [slachtoffer] nog leefde. In de gegeven omstandigheden was het duidelijk dat het achterlaten van [slachtoffer] in die toestand voorzienbaar dodelijke gevolgen kon hebben en heeft gehad.
Het gevolg van de dood van [slachtoffer] is aan verdachte en haar medeverdachten toe te rekenen. Immers, zij hebben [slachtoffer] welbewust of door grove onzorgvuldigheid in een gevaarlijke toestand gebracht of gelaten of diens overlijden bespoedigd, door in dit geval het (opnieuw) dicht doen van de containerdeuren en het zo achterlaten van [slachtoffer].
De officier acht bewezen dat verdachte in de periode van 21 tot en met 23 juni 2009 in Apeldoorn tezamen en in vereniging met anderen, zeer onvoorzichtig en nalatig:
- die [slachtoffer] heeft opgesloten of voor langere periode de deuren van de zeecontainer gesloten heeft gelaten, eveneens toen zich een hoeveelheid rook of open vuur in die container bevond en
- bij het aantreffen van die [slachtoffer] liggend op de vloer van die container geen medische hulp heeft verleend of ingeroepen,
tengevolge waardoor het aan haar/hun schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] een koolmonoxidevergiftiging heeft bekomen en aan deze gevolgen is overleden.
Met betrekking tot de heling van de telefoon (feit 3)
Het onder 3 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie eveneens bewezen en wel in de zin van opzetheling, het 'voorhanden hebben' van de telefoon van [slachtoffer]. De officier heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaring van verdachte, de verklaring van [medeverdachte 2], de verklaring van de [getuige A], de historische printgegevens van de telefoon en de verklaring van de [getuige B].
C. Standpunt van de verdachte / de verdediging
Met betrekking tot de vrijheidsbeneming (feit 1), de dood door schuld (feit 2 primair) en verlating van een hulpbehoevende (feit 2 subsidiair)
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat niets er op wijst dat [slachtoffer] nog in leven was toen de container in aanwezigheid van verdachte werd geopend.
Er is geen sprake van een bewuste samenwerking gericht op het begaan van de ten laste gelegde opzettelijke vrijheidsberoving. Verdachte heeft [slachtoffer] niet opgesloten en is in geen enkel opzicht daarbij feitelijk betrokken of behulpzaam geweest.
Door de raadsman is vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot de heling van de telefoon (feit 3)
Door de raadsman is verder vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde opzet- dan wel schuldheling. Verdachte wist niet dat het (mogelijk) om een door misdrijf verkregen telefoon ging. Verdachte heeft de telefoon in haar handen gedrukt gekregen, heeft deze kort vastgehouden, een paar woorden door de telefoon gezegd en vervolgens teruggegeven aan [medeverdachte 2]. Het gaat veel te ver om een dergelijk - in een flitsmoment - handelen onder de werking van de helingbepalingen te brengen.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot de vrijheidsbeneming (feit 1), de dood door schuld (feit 2 primair) en verlating van een hulpbehoevende (feit 2 subsidiair)
De rechtbank stelt voorop, dat [slachtoffer] het leven heeft gelaten onder uitzonderlijke en zeer schrijnende omstandigheden. In de zaak tegen deze verdachte dient beoordeeld te worden of haar daarvan enig strafrechtelijk verwijt te maken valt.
De rechtbank overweegt dat niet gebleken is dat verdachte betrokken is geweest bij het maken van het plan om [slachtoffer] op te sluiten. Evenmin is gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij die opsluiting als zodanig, zo halverwege de middag. Integendeel, uit de verklaringen van verdachte en de andere bij deze zaak betrokken verdachten en uit overige dossierstukken blijkt dat verdachte uit Hoenderloo is opgehaald door de andere verdachten nádat [slachtoffer] (levend) in de container was opgesloten. Rondrijdend in de auto hoorde verdachte van de anderen over die opsluiting. Uiteindelijk zijn zij naar de container gereden om [slachtoffer] er uit te laten.
Verdachte was er bij, toen de container werd geopend. Ook voor haar was duidelijk dat er toen iets heel erg mis was.
Toch heeft verdachte hiervan om uiteenlopende redenen niet direct melding gemaakt. Zij heeft het volgende dag wel aan een klasgenoot verteld en is die maandagmiddag met andere verdachten nog bij de container geweest. Pas de daarop volgende dinsdag heeft verdachte haar vader ingelicht. Hierdoor is echter wel de periode waarin de familie van [slachtoffer] over zijn lot in het ongewisse moest blijven, bekort.
Ter zitting zijn dan ook vragen en zorgen gerezen over de morele afwegingen en keuzes die deze - weliswaar jonge - verdachte in de periode van de bewuste zondagnamiddag tot de dinsdag 23 juni heeft gemaakt. Rechtens relevant in deze strafzaak is echter de vraag of vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] nog leefde, op het moment dat verdachte die zondagmiddag rond 16.45 uur bij de container kwam. Die vaststelling is een voorwaarde om tot enige bewezenverklaring van feiten 1 en 2 te kunnen komen.
De rechtbank stelt vast dat geen bewijsmiddelen voorhanden zijn, op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat [slachtoffer] nog leefde, op het moment dat verdachte op zondagmiddag rond 16.45 uur bij de container kwam.
Integendeel, het dossier bevat aanknopingspunten voor de aanname dat [slachtoffer] op dat moment niet meer in leven was. Deze aanname wordt op het volgende gebaseerd.
Door alle vijf bij deze zaak betrokken verdachten is gedetailleerd verklaard over hun waarnemingen bij het openen van de container op zondagnamiddag, nadat ze verdachte in Hoenderloo hadden opgehaald. De container voelde warm aan en bij het openen van de deuren kwam er veel (zwarte) rook uit. Uit het forensisch dossier blijkt dat er brand is ontstaan achter in de container waarin [slachtoffer] was opgesloten5. Volgens het ingestelde brandtechnische onderzoek is de oorzaak van de beperkt gebleven brand niet met volledige zekerheid vast te stellen. Waarschijnlijk heeft de brand in korte tijd de in de container aanwezige zuurstof verbruikt, als gevolg waarvan een brand zal smeulen of doven. In de container werden ook veel onverbrande materialen aangetroffen. Voor de brandduur kan een indicatie worden gegeven, namelijk tussen de 8 en 17 minuten6. De rechtbank baseert hierop haar conclusie dat de brand in de container moet hebben gewoed, voordat verdachte zondagmiddag bij de container kwam.
Verdachten hebben [slachtoffer] liggend op zijn rug en met ontbloot bovenlichaam in de container, aan de voorkant bij de deuren, aangetroffen. Geen van de verdachten heeft een teken van leven bij [slachtoffer] waargenomen: zo zagen zij geen beweging meer in zijn (boven-)lichaam en was zijn huidskleur bleker. Uit het pathologisch onderzoek blijkt dat koolmonoxidevergiftiging en inademen van hete lucht en rook hebben geleid tot de dood van [slachtoffer]7. Uit het sectierapport kan worden opgemaakt dat het CO.Hb-gehalte (carboxyhaemoglobine) in het bloed van [slachtoffer] 84.5% bedroeg, terwijl volgens deskundige dr. Lusthof8 65% CO.Hb dodelijk is.
Mede gelet op de tijd die is verstreken tussen het opsluiten van [slachtoffer] in de container en het aantreffen van [slachtoffer] diezelfde zondagmiddag rond 16.45 uur, komt de rechtbank op grond van het vorenstaande tot de slotsom dat het niet aannemelijk is dat [slachtoffer] nog leefde op het moment dat verdachte die zondagnamiddag bij de container kwam en [slachtoffer] daar aantrof.
Nu niet vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] nog leefde op het moment dat verdachte op zondagmiddag rond 16.45 uur bij de container kwam, kan geen bewezenverklaring volgen van de onder 1 en 2 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feiten. Reeds daarom dient vrijspraak te volgen van de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] en van de dood door schuld dan wel verlating van een hulpbehoevende.
Met betrekking tot de heling van de telefoon (feit 3)
Uit de verschillende verklaringen in het dossier komt naar voren dat verdachte op weg van Hoenderloo naar de container in Apeldoorn op een gegeven moment in de auto de telefoon van [slachtoffer] in haar hand gedrukt heeft gekregen, dat zij kort degene die op dat toestel inbelde te woord heeft gestaan en dat zij vervolgens de telefoon heeft teruggeven aan [medeverdachte 2].
Het 'voorhanden hebben' van een goed omvat alle handelingen, die tot gevolg hebben dat iemand de feitelijke zeggenschap over een goed heeft. Het enkel voor zo korte tijd in handen hebben van de telefoon onder de geschetste omstandigheden voldoet niet aan dat criterium. Daarbij komt dat verdachte geen handelingen heeft verricht met de telefoon ten eigen nutte of voordeel. De rechtbank is van oordeel dat verdachte reeds daarom dient te worden vrijgesproken van enige helinghandeling. De overige verweren behoeven derhalve geen bespreking meer.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en subsidiair en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
In beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, zoals vermeld op de betreffende lijst onder de nummers 1 t/m 10.
De rechtbank zal, nu er geen strafvorderlijk belang is wat zich daartegen verzet, de teruggave gelasten van bedoelde voorwerpen aan verdachte.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich als nabestaande met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 10.200,86 (te vermeerderen met de wettelijke rente) gevoegd in het strafproces. De vordering ziet op de uitvaartkosten en de kosten voor een grafmonument.
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze vordering integraal zal worden toegewezen, met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde bepleit, vanwege de door hem bepleite vrijspraken.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu deze vordering geen betrekking heeft op een bewezen verklaard feit en aan de benadeelde partij derhalve geen rechtstreekse schade is toegebracht door een bewezen verklaard feit, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair of subsidiair en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* gelast de teruggave van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 1 t/m 10 vermelde voorwerpen aan verdachte;
* verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Roelvink, voorzitter, tevens kinderrechter, Van der Mei en Steenhuisen, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2010.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij stamproces-verbaal nr. 2009009508, gesloten en ondertekend op 13 oktober 2009 (voor zover niet anders is vermeld)
2 Stamproces-verbaal, dossierpag. 12, niet doorgenummerde pag. 2, 13, 14, 15, 17, 21, 25, 35
3 Forensisch dossier TGO Roseval, dossierpag. 57
4 Deskundigenrapport d.d. 18 september 2009, opgemaakt door de arts en patholoog Van Driessche, verbonden aan het NFI (Nederlands Forensisch Instituut), dossierpag. 226
5 Forensisch dossier TGO Roseval, dossierpag. 57
6 Rapport NFI inzake brandtechnisch onderzoek, gedateerd 2 oktober 2009, opgemaakt door de deskundige ing. F.W.N. van Rijswijk
7 Deskundigenrapport NFI inzake pathologie onderzoek, gedateerd 18 september 2009, opgemaakt door de arts en patholoog P.M.I. van Driessche
8 Rapport NFI inzake aanvullende vragen naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijk overlijden, gedateerd 9 december 2009, opgemaakt door de apotheker-toxicoloog dr. K.J. Lusthof