ECLI:NL:RBZUT:2010:BM7614

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
345870 CV EXPL 08-1801
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van aandelenlease-overeenkomst door echtgenote in Dexia-zaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, betreft het een geschil tussen Varde Investments (Ireland) Limited en een gedaagde, die in het verleden effectenlease-overeenkomsten had afgesloten met Dexia Bank Nederland B.V. De gedaagde had samen met zijn echtgenote een aantal overeenkomsten ondertekend, maar zijn echtgenote heeft later de nietigheid van deze overeenkomsten ingeroepen op grond van artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenote tijdig gebruik heeft gemaakt van haar recht om de overeenkomsten te vernietigen, wat heeft geleid tot de conclusie dat de aanbodovereenkomsten die de gedaagde met Dexia had gesloten, nietig zijn. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Varde, die de vordering van Dexia had overgenomen, niet toewijsbaar was omdat de grondslagen van de vordering niet konden worden aangenomen. De rechtbank heeft de gedaagde in het gelijk gesteld en Varde veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 28 april 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector kanton – Locatie Harderwijk
zaaknummer: 345870 CV EXPL 08-1801
Vonnis van 28 april 2010
in de zaak van
de buitenlandse vennootschap VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.J. Schras, advocaat te Spijkenisse,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
gemachtigde: J. Terpstra te Joure.
Partijen zullen hierna respectievelijk Varde en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidentele vonnis van 30 september 2009
- het vonnis van 25 november 2009
- de zittingsaantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 29 januari 2010.
Tenslotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 29 april 1998 is [gedaagde] met (Legio Lease, een rechtsvoorganger van) Dexia Bank Nederland B.V. (hierna te noemen: Dexia) een overeenkomst aangegaan van aandelen/effectenlease (productie 2 bij dagvaarding) onder de naam ‘Feestplan II’, met nummer [nummer A]. De overeenkomst had een looptijd van honderdtwintig maanden en betrof een leasesom van ƒ 100.344,80.
2.2. Op 12 oktober 1999 is [gedaagde] met (een rechtsvoorganger van) Dexia een overeenkomst aangegaan van aandelen/effectenlease onder de naam ‘Korting Kado V’, met nummer [nummer B]. Ook deze overeenkomst had een looptijd van 120 maanden. Het betrof een leasesom van € 48.979,31 (ƒ 107.936,20).
2.3. Op 13 oktober 1999 is [gedaagde] met (een rechtsvoorganger van) Dexia een overeenkomst aangegaan van aandelen/effectenlease onder de naam ‘Triple Effect met vooruitbetaling’, met nummer [nummer C]. Deze overeenkomst had een looptijd van 36 maanden. Het betrof een leasesom van € 28.634,41 (ƒ 63.101,94).
2.4. Op 31 oktober 2000 is [gedaagde] met (een rechtsvoorganger van) Dexia een overeenkomst aangegaan van effectenlease onder de naam ‘WinstVer10Dubbelaar’, met nummer [nummer D]. Ook deze overeenkomst had een looptijd van 120 maanden. Het betrof een leasesom van € 30.341,40 (ƒ 66.863,65).
2.5. Op 1 november 2000 is [gedaagde] met (een rechtsvoorganger van) Dexia een overeenkomst aangegaan van aandelen/effectenlease onder de naam ‘Feestplan’, met nummer [nummer F]. Ook deze overeenkomst had een looptijd van 120 maanden. Het betrof een leasesom van € 9.203,82 (ƒ 20.282,55).
2.6. Op 14 maart 2001 is [gedaagde] met (een rechtsvoorganger van) Dexia een overeenkomst aangegaan van aandelen/effectenlease onder de naam “WinstVerDriedubbelaar”, met nummer [nummer G]. Deze overeenkomst had een looptijd van 36 maanden en betrof een leasesom van € 18.599,94 (ƒ 40.988,87).
2.7. Op 12 juni 2003 heeft [gedaagde] zeven formulieren (hierna te noemen: de aanbodovereenkomsten) ondertekend, waarop steeds het nummer [nummer H] staat en onder meer het volgende te lezen is:
“Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod
(…)
Ja, ik ga in op het Dexia Aanbod.
Door ondertekening van dit formulier, dat voor zoveel nodig geldt als een akte, ga ik met Dexia Bank Nederland N.V. de Overeenkomst Dexia Aanbod aan. De volledige tekst van de Overeenkomst Dexia Aanbod als opgenomen bij de Juridische Documenten Dexia Aanbod moet, voor zoveel nodig, geacht worden volledig in dit aanmeldingsformulier te zijn ingelast en herhaald. Ik verklaar deze overeenkomst ontvangen, gelezen en begrepen te hebben, en met de bepalingen daarvan in te stemmen. (…)”
[gedaagde] heeft steeds in de laatste zin door het woord “begrepen” een streep gezet en daarbij een vraagteken geplaatst.
2.8. Bij brief van 28 april 2005 heeft [vrouw gedaagde] aan Dexia geschreven (productie 2 van de zijde van [gedaagde]): “(…) Betreft: Huurkoopcontracten relatie [nummer H], [gedaagde] te [plaats]. (…) Onlangs werd mij bekend dat een deel van het beoogde pensioen van mijn man, bij diverse financiële instellingen, in werkelijkheid het faillissement van ons gezin kan gaan betekenen. (…) De contracten bij uw bedrijf zijn uitsluitend door mijn echtgenoot getekend, terwijl ook mijn toestemming nodig was. Ik kan mij hier uiteraard niet mee verenigen, dit had nooit mogen gebeuren. (…) Aangezien wij in gemeenschap van goederen gehuwd zijn, wens ik daarom de nietigheid in te roepen van alle betreffende overeenkomsten op grond van artikel 1:88 BW. (…)”
2.9. Bij brief van 29 juli 2005 heeft Dexia aan [vrouw gedaagde] geschreven (productie 3 van de zijde van [gedaagde]): “(…) De door uw partner met ons gesloten effectenlease-overeenkomst(en) is/zijn naar onze mening dan ook niet op grond van artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek aantastbaar. De door u uitgebrachte vernietigingsverklaring is wat ons betreft derhalve zonder effect. (…)”.
2.10. Bij beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 januari 2007 (LJN AZ 7033) is de zogenoemde Duisenbergregeling algemeen verbindend verklaard. Het Hof heeft daarbij onder meer bepaald dat ‘gerechtigden’, die niet gebonden willen zijn aan deze verbindendverklaring, dit binnen een bepaalde termijn, die eindigde op 1 augustus 2007, kenbaar kunnen maken, de zogenoemde ‘opt-out’. Hiertoe diende een schriftelijke mededeling ingediend te worden bij notaris J.R.E. Kielstra te Den Haag (hierna te noemen: Kielstra).
2.11. Als onderdeel van productie 4 van de zijde van [gedaagde] is onder meer het volgende overgelegd:
- een brief van 20 april 2007 van [gedaagde], gericht aan Kielstra, met daarin de volgende inhoud: “(…) Hierbij deel ik u mede dat ik het niet eens ben met de Duisenberg regeling en het verbindend verklaren van deze regeling door het gerechtshof in Amsterdam en dat ik hieraan niet gebonden wil zijn.(…)”.
- een brief van 20 april 2007 van [vrouw gedaagde], gericht aan Kielstra, met daarin de volgende inhoud: “(…) Onderwerp: (…) Het Dexia relatienummer van mijn echtgenoot [gedaagde]: [nummer H] (…) Hierbij deel ik u mede dat ik het niet eens ben met de Duisenberg regeling en het verbindend verklaren van deze regeling door het gerechtshof in Amsterdam en dat ik, als echtgenote van [gedaagde] bij u bekend onder bovenvermeld relatienummer, hieraan niet gebonden wil zijn. (…)”.
- Een brief van 1 mei 2007 van Kielstra aan de heer en [vrouw gedaagde] met de volgende inhoud: “(…) Uw brief van 20-04-2007, waarin U meldt dat U door het afleggen van een opt-out-verklaring zich aan de verbindendverklaring van de Duisenbergregeling wenst te ontrekken (…) heb ik in goede orde ontvangen. Dexia Bank Nederland N.V. is door mij geïnformeerd over Uw beslissing. (…)”.
2.12. Op 10 januari 2008 heeft EDR Incasso aan [gedaagde] zes brieven gezonden met de volgende inhoud (productie 1 bij dagvaarding):
“(…) Betreft: Schuld aan Dexia Bank Nederland N.V.
Contractnummer (…)
(…) Deze brief gaat over uw beëindigde effectenlease contract bij Dexia (…)
Wij zijn een bij de NVI (…) aangesloten incasso organisatie en handelen in opdracht van Varde Investments (Ireland) Limited (hierna VIIL).
(…)
Namens VIIL stellen wij u ervan in kennis dat VIIL, door middel van een geregistreerde akte van cessie, de vordering(en) heeft verkregen die Varde op u heeft (…) Dit betekent dat VIIL thans de rechtmatige schuldeiser is en u uitsluitend bevrijdend aan VIIL kun betalen, via ons, EDR Incasso, (…) Deze brief is een mededeling als bedoeld in artikel 94 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)
Uw schuld uit het contract met nummer (…) bedraagt momenteel €(…) (inclusief rente en verschuldigde incasso-kosten).
De rechter heeft gesproken
Deze schuld staat vast. Er is geen verweer meer tegen mogelijk. Dat is vanwege het volgende.
Op grond van de Duisenbergregeling hebben klanten met een effectenlease met Dexia of haar rechtsvoorgangers, die daarvoor in aanmerking komen, een bepaalde korting op hun schuld verkregen. Het Gerechtshof in Amsterdam heeft op 25 januari 2007 de Duisenbergregeling verbindend verklaard. Door deze verbindend verklaring geldt de Duisenbergregeling voor iedereen met een effectenleasecontract met Dexia of haar rechtsvoorgangers.
Daarnaast hebben sommige klanten van Dexia een regeling als het Dexia Aanbod of expliciet de Duisenbergregeling aanvaard. Op grond van deze regelingen, die meerdere keren door de rechtbanken zijn bekrachtigd, zijn klanten ook gehouden hun schuld te voldoen.
(…)”.
De brieven bevatten de volgende contractnummers en schuldbedragen:
[nummer D] € 4.698,59
[nummer I] 4.868,47
[nummer F] 4.620,35
[nummer B] 13.866,40
[nummer C] 2.304,58
[nummer A] 3.572.56.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Varde vordert dat de rechtbank, sector kanton, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 34.635,84, vermeerderd met de wettelijke rente over € 28.210,74 berekend vanaf 10 januari 2008 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder nakosten.
3.2. Varde stelt hiertoe dat tussen Dexia en [gedaagde] vaststellingsovereenkomsten gesloten zijn, door acceptatie door [gedaagde] van de aanbodovereenkomsten. De vordering van Dexia op [gedaagde] is door cessie op Varde overgegaan, zodat Varde gerechtigd is tot het bedrag dat zij thans vordert. De hoofdsommen zijn als volgt: voor contractnummer [nummer F] € 3.841,44
contractnummer [nummer D] € 3.906,48
contractnummer [nummer I] € 4.047,72
contractnummer [nummer B] € 11.528,75
contractnummer [nummer C] € 1.916,07 en voor
contractnummer [nummer A] € 2.970,28. Daarnaast is [gedaagde] aan Varde een rentebedrag en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Het rentebedrag is tot 10 januari 2008 in totaal te stellen op € 2.193,50 en de buitengerechtelijke kosten bedragen € 4.231,60.
3.3. [gedaagde] betwist de vordering. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Varde, althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van Varde in de proceskosten van [gedaagde].
Hij stelt daartoe dat door [vrouw gedaagde] in 2005 de nietigheid van de effectenlease-overeenkomsten is ingeroepen, zodat deze vernietigd zijn. Dit staat los van de door [gedaagde] getekende aanbodovereenkomsten. [gedaagde] kan immers geen afstand doen van een aan [vrouw gedaagde] toekomend recht. Zij heeft van dit recht gebruik gemaakt. Dat Dexia de vernietiging niet heeft willen accepteren, is niet relevant. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de echtgenote van [gedaagde] wel een vernietigingsrecht op grond van artikel 1:88 BW toekomt.
Voorts hebben [gedaagde] en zijn echtgenote tijdig gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot opt-out, zodat zij niet gebonden zijn aan de Duisenbergregeling.
In reconventie
3.4. Het verweer van [gedaagde] in conventie mondt uit in een vordering in reconventie. [gedaagde] heeft in de conclusie van eis in reconventie de vordering twee maal geformuleerd, maar niet geheel identiek. Ook in de conclusie van repliek in reconventie heeft [gedaagde] de vordering op twee verschillende wijzen geformuleerd. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] vordert dat de rechtbank, sector kanton, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Primair: zal verklaren voor recht dat de huurkoopovereenkomsten met nummers [nummer A], [nummer B], [nummer C], [nummer D] en [nummer F] rechtsgeldig zijn vernietigd,
Subsidiair: 1. voor recht zal verklaren dat Varde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht, althans jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de dientengevolge door [gedaagde] geleden schade,
2. Varde zal veroordelen om aan [gedaagde] ten minste te betalen terzake van ten onrechte betaalde termijnen nader op te maken bij staat, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, en Varde te veroordelen tot schadevergoeding nader op te maken bij staat,
3. Varde zal veroordelen tot intrekking van een eventuele BKR-notering,
en primair en subsidiair: Varde zal veroordelen in de proceskosten.
3.5. [gedaagde] baseert zijn vordering op hetgeen hij in conventie als verweer heeft aangevoerd. Omdat huurkoopovereenkomsten en een eventuele achterstand genoteerd worden bij Bureau Krediet Registratie in Tiel, gaat [gedaagde] er van uit dat een dergelijke notering ook ten aanzien van hem zal zijn gedaan.
3.6. Varde voert verweer tegen de vordering, overeenkomstig haar stellingen in conventie. Ten aanzien van de gevorderde doorhaling van de BKR-registratie stelt Varde dat zij geen deelnemer is bij BKR en dus geen doorhaling van enige registratie kan verzoeken.
4. De beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
4.1. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen en verweren in conventie en in reconventie zullen deze tegelijk worden beoordeeld.
4.2. Het centrale verweer van [gedaagde] betreft de stelling dat de effectenlease-overeenkomsten zijn vernietigd door de daartoe strekkende verklaring van [vrouw gedaagde]. [gedaagde] geeft in zijn stellingen niet uitdrukkelijk aan sinds wanneer hij gehuwd is. Echter, uit de stellingen volgt impliciet dat hij bij het aangaan van de effectenlease-overeenkomsten gehuwd was. Immers, indien [gedaagde] toen ongehuwd was, had hij geen beroep kunnen doen op het ontbreken van toestemming door zijn echtgenote bij het aangaan van de overeenkomsten. Varde heeft bij conclusie van dupliek in reconventie de veronderstelling geuit dat [gedaagde] in 2003 niet gehuwd was, omdat hij bij het aangaan van de aanbodovereenkomsten niet heeft aangegeven gehuwd te zijn, ondanks de uitdrukkelijke vraag daarnaar. Deze veronderstelling is onvoldoende om als onderbouwde betwisting van het gehuwd zijn van [gedaagde] te gelden. De kantonrechter gaat er van uit dat [gedaagde] reeds bij het aangaan van de effectenlease-overeenkomsten, dus in 1999 en volgende, gehuwd was.
Ook de veronderstelling van Varde, dat [vrouw gedaagde] niet tijdig de vernietiging op grond van artikel 1:88 BW heeft ingeroepen, is door Varde niet onderbouwd, zodat daaraan wordt voorbij gegaan. De enkele mededeling door [vrouw gedaagde] in de brief van 28 april 2005 van “het uw bekende rekeningnummer” geeft immers niet aan per wanneer [vrouw gedaagde] op de hoogte is gekomen van het bestaan van de effectenleaseovereenkomsten. In de eerste alinea van de brief schrijft zij immers dat het haar ‘onlangs’ bekend is geworden dat die overeenkomst door [gedaagde] zijn gesloten. Het is logisch dat ze toen ook er van op de hoogte is geraakt dat Dexia een rekeningnummer van [gedaagde] kende.
4.3. Vast staat dat [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst met Dexia heeft gesloten door ondertekening van de aanbodovereenkomsten op 12 juni 2003. Met deze overeenkomsten wordt beoogd een eind te maken aan de onzekerheid of het geschil over de onderlinge rechtspositie van partijen ten aanzien van de verschillende effectenlease-overeenkomsten. Dit betreft dus enerzijds Dexia en anderzijds [gedaagde]. Mevrouw [gedaagde] is geen partij bij de vaststellingsovereenkomsten en is daaraan dus niet gebonden.
Zoals ook overwogen in het vonnis van de Rechtbank Middelburg van 10 augustus 2009 (LJN BL1083), heeft de vaststellingsovereenkomst geen derdenwerking. De kantonrechter volgt de overwegingen zoals in genoemd vonnis weergegeven onder 3.3. en 3.4.
Ten tijde van het sluiten van de aanbodovereenkomsten door [gedaagde] had [vrouw gedaagde] de bevoegdheid de onderliggende overeenkomsten te vernietigen. Deze bevoegdheid is niet komen te vervallen door de aanbodovereenkomsten. Het inroepen van de nietigheid van de effenctenlease-overeenkomsten door [vrouw gedaagde] heeft dan ook, met terugwerkende kracht, geleid tot vernietiging van deze overeenkomsten. De aanbodovereenkomsten zijn daarmee in strijd met de openbare orde en, gelet op artikel 7:902 BW, niet geldig.
4.4. De volgende vraag is, of [gedaagde] gebonden is aan de Duisenbergregeling. Vast staat dat [gedaagde] (en zijn echtgenote) tijdig een opt-out verklaring hebben ingediend. Zij zijn dan ook niet gebonden aan de Duisenbergregeling.
4.5. De vordering van Varde is, blijkens de dagvaarding, slechts op de aan haar gecedeerde vorderingen van Dexia uit hoofde van de aanbodovereenkomsten, dan wel de verbindendverklaarde Duisenbergregeling gebaseerd. Nu deze grondslagen niet kunnen worden aangenomen, is de vordering van Varde niet toewijsbaar.
De primaire vordering van [gedaagde] met betrekking tot de verklaring voor recht is wel toewijsbaar. Aan de subsidiaire vorderingen wordt dan niet toegekomen.
Varde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld in conventie en in reconventie. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden in conventie tot op heden begroot op € 1.200,- (3 punten x tarief € 400,-) en in reconventie op € 300,-. (3 punten x 0,5 x tarief 200,-)
5. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende
in conventie
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt Varde in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.200,00,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. verklaart voor recht dat de huurkoopovereenkomsten met nummers [nummer A], [nummer B], [nummer C], [nummer D] en [nummer F] rechtsgeldig zijn vernietigd,
5.5. veroordeelt Varde in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 300,00,
5.6. verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.