ECLI:NL:RBZUT:2010:BM8245

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
40490 CV EXPL 08-1555
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in het kader van effectenleaseovereenkomst en aanbodovereenkomst

In deze zaak vorderde Varde Investments (Ireland) Limited betaling van een bedrag van € 13.228,32 van de gedaagde, die een effectenleaseovereenkomst had afgesloten met Dexia Bank Nederland N.V. De gedaagde had eerder een aanbodovereenkomst ondertekend, waarin hij instemde met de voorwaarden van Dexia. De rechtbank Zutphen behandelde de zaak en oordeelde dat de gedaagde niet voldoende onderbouwde dat hij niet gebonden was aan de aanbodovereenkomst. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat de aanbodovereenkomst geldig was en dat de gedaagde zijn schuld aan Dexia moest voldoen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Varde, die voortvloeide uit de cessie van de vordering van Dexia, toewijsbaar was. De gedaagde had geen concrete feiten aangedragen die zijn stellingen ondersteunden, en de rechtbank concludeerde dat de gedaagde in verzuim verkeerde. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat Varde niet voldoende had aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 11.600,61, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van Varde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector kanton – Locatie Zutphen
zaaknummers: 340490 CV EXPL 08-1555
Vonnis van 21 april 2010
in de zaak van
de buitenlandse vennootschap VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.J. Schras, advocaat te Spijkenisse,
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces B.V. te Amsterdam.
Partijen zullen hierna respectievelijk Varde en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 juni 2008,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek,
- het tussenvonnis van 10 februari 2009,
- de akte uitlaten van de zijde van Varde, tevens houdende akte vermindering van eis,
- de akte uitlating van de zijde van [gedaagde]
Tenslotte is vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. Op 23 juli 2001 is [gedaagde] met Bank Labouchere, een rechtsvoorganger van Dexia Bank Nederland B.V. (hierna te noemen: Dexia) een overeenkomst aangegaan van effectenlease (productie 2 bij dagvaarding) onder de naam ‘Triple Effect Maandbetaling’, met nummer [nummer]. De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden, met recht van verlenging. De overeengekomen leasesom bedroeg € 23.478,06.
2.2. Op 10 juni 2003 heeft [gedaagde] een formulier (hierna te noemen: de aanbodovereenkomst) ondertekend, waarop onder meer het volgende te lezen is (productie 3 bij dagvaarding):
“Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod
(…)
Ja, ik ga in op het Dexia Aanbod.
Door ondertekening van dit formulier, dat voor zoveel nodig geldt als een akte, ga ik met Dexia Bank Nederland N.V. de Overeenkomst Dexia Aanbod aan. De volledige tekst van de Overeenkomst Dexia Aanbod als opgenomen bij de Juridische Documenten Dexia Aanbod moet, voor zoveel nodig, geacht worden volledig in dit aanmeldingsformulier te zijn ingelast en herhaald. Ik verklaar deze overeenkomst ontvangen, gelezen en begrepen te hebben, en met de bepalingen daarvan in te stemmen. (…)”
2.3. Op 10 januari 2008 heeft EDR Incasso aan [gedaagde] een brief gezonden met de volgende inhoud (productie 1 bij dagvaarding):
“(…) Betreft: Schuld aan Dexia Bank Nederland N.V.
Contractnummer [nummer]
(…) Deze brief gaat over uw beëindigde effectenlease contract bij Dexia (…)
Wij zijn een bij de NVI (…) aangesloten incasso organisatie en handelen in opdracht van Varde Investments (Ireland) Limited (hierna VIIL).
(…)
Namens VIIL stellen wij u ervan in kennis dat VIIL, door middel van een geregistreerde akte van cessie, de vordering(en) heeft verkregen die Varde op u heeft (…) Dit betekent dat VIIL thans de rechtmatige schuldeiser is en u uitsluitend bevrijdend aan VIIL kun betalen, via ons, EDR Incasso, (…) Deze brief is een mededeling als bedoeld in artikel 94 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)
Uw schuld uit het contract met nummer [nummer] bedraagt momenteel € 13.053,50 (inclusief rente en verschuldigde incasso-kosten).
De rechter heeft gesproken
Deze schuld staat vast. Er is geen verweer meer tegen mogelijk. Dat is vanwege het volgende.
Op grond van de Duisenbergregeling hebben klanten met een effectenlease met Dexia of haar rechtsvoorgangers, die daarvoor in aanmerking komen, een bepaalde korting op hun schuld verkregen. Het Gerechtshof in Amsterdam heeft op 25 januari 2007 de Duisenbergregeling verbindend verklaard. Door deze verbindend verklaring geldt de Duisenbergregeling voor iedereen met een effectenleasecontract met Dexia of haar rechtsvoorgangers.
Daarnaast hebben sommige klanten van Dexia een regeling als het Dexia Aanbod of expliciet de Duisenbergregeling aanvaard. Op grond van deze regelingen, die meerdere keren door de rechtbanken zijn bekrachtigd, zijn klanten ook gehouden hun schuld te voldoen.
(…)”.
2.4. Bij brief van 29 februari 2008 (productie 4 bij dagvaarding) heeft EDR [gedaagde] tot betaling aangemaand. Hierbij is aangegeven dat de openstaande vordering € 13.053,50 bedraagt, welk bedrag als volgt is opgebouwd:
Factuur/contract [nummer] € 10.851,41
Rente 574,38
Buitengerechtelijke kosten 1.627,71.
3. Het geschil
3.1. Varde vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank, sector kanton, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 13.228,32, vermeerderd met de wettelijke rente over € 10.851,41 berekend vanaf 18 april 2008 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder nakosten.
3.2. Varde stelt hiertoe dat tussen Dexia en [gedaagde] een vaststellings-overeenkomst is gesloten, namelijk de onder 2.2 genoemde aanbodovereenkomst. De vordering van Dexia op [gedaagde] is door cessie op Varde overgegaan, zodat Varde gerechtigd is tot het bedrag dat zij thans vordert. De hoofdsom, berekend tot 10 januari 2008, is € 10.851,41. Daarnaast is [gedaagde] aan Varde een rentebedrag en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd. De rente over de periode 22 februari 2007 tot en met 17 april 2007 is in totaal € 749,20. Bij dagvaarding was de rente berekend over een periode tot 10 januari 2008. De buitengerechtelijke kosten bedragen
€ 1.627,71.
3.3. [gedaagde] betwist de vordering. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Varde, althans afwijzing van de vordering. Aan de aanbodovereenkomst kleven gebreken, waardoor deze nietig, althans vernietigbaar is en geen basis kan zijn voor de vordering van Varde. De aanbodovereenkomst kan buiten beschouwing blijven nu de effectenleaseovereenkomst vroegtijdig is geëindigd. Ook de overeenkomst van effectenlease is, om diverse redenen, nietig, althans vernietigbaar.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar omdat zij niet zijn onderbouwd en er enkel enige (standaard)aanmaningen gezonden zijn.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De vraag dringt zich op of sprake is van een vordering van [gedaagde] in reconventie, zoals Varde blijkens haar conclusie van antwoord in reconventie kennelijk meent. Uit het door [gedaagde] ingediende stuk dat als conclusie van antwoord is aangeduid, is die onduidelijkheid te begrijpen.
Het stuk eindigt met de volgende zinnen:
“(…) MITSDIEN:
het de Rechtbank behage om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In conventie:
- te vernietigen - althans te verklaren voor recht dat met recht en reden vernietigd is – de de Dexia Aanbod overeenkomst, althans de daarin opgenomen artikelen 5 en 6.4 als zijnde onredelijk bezwarend (…)
- te vernietigen – althans te verklaren voor recht dat met recht en reden vernietigd is – de de Dexia Aanbod overeenkomst wegens door Dexia gepleegd bedrog.
- voorzover het verbod tot vernietiging (…) al niet vernietigd is te verklaren voor recht dat Varde (…) zich op genoemd verbod niet mag beroepen wegens misbruik van recht of bevoegdheid,(…)
- de Dexia Aanbod overeenkomst te vernietigen althans nietig te verklaren wegens dwaling.
- de Aanbodovereenkomsten te vernietigen (…)
- de Dexia Aanbod overeenkomst te ontbinden wegens onvoorziene omstandigheden (…)
- Varde (…) in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans deze vorderingen af te wijzen, althans haar die te ontzeggen;
- Varde (…) te veroordelen tot betaling van [gedaagde]s werkelijke proceskosten, (...)”.
Hoewel begrijpelijk is dat Varde (veiligheidshalve) een antwoord in reconventie heeft geformuleerd, kan uit de boven weergegeven tekst geen zelfstandige vordering in reconventie worden afgeleid. [gedaagde] heeft de gehele tekst onder het kopje ‘in conventie’ geplaatst, zonder een kopje ‘in reconventie’ toe te voegen, terwijl met name de genoemde niet-ontvankelijkverklaring van Varde niet anders kan worden opgevat dan als een conclusie in conventie. De daaraan voorafgaande, als een vordering geformuleerde zinnen, zijn in feite een weergave van de in het voorafgaande stuk opgenomen verweren. Dat [gedaagde] ook kennelijk niet de bedoeling heeft gehad in reconventie een eigen vordering in te dienen wordt ondersteund door de afwezigheid van enige opmerking daaromtrent in het volgende processtuk van [gedaagde], door hem aangeduid als ‘conclusie van dupliek’, dat eindigt met “Met conclusie in conventie: Tot persistit!”.
Hetgeen door Varde in reconventie is aangevoerd, zal worden opgevat als onderdeel van haar stellingen en verweren in de (conventionele) procedure.
4.2. Het centrale verweer van [gedaagde] betreft zijn stellingen dat hij, op diverse juridische gronden, niet gebonden is aan de aanbodovereenkomst.
Bij antwoord heeft [gedaagde] (in punt 3.67) aangegeven dat aanvaarding van het Dexia Aanbod alleen relevant is voor overeenkomsten die niet tussentijds zijn geëindigd. Dat in zijn situatie sprake was van een tussentijdse beëindiging is daarbij door [gedaagde] niet gesteld. Varde heeft dit bij repliek (in punt F 19) ook opgemerkt en daaraan toegevoegd dat [gedaagde] voor tussentijdse beëindiging ook geen specificatie geeft.
Bij dupliek stelt [gedaagde] (in punt 2.2) wel dat de effectenleaseovereenkomst tussentijds is beëindigd, zodat de aanbodovereenkomst volgens hem buiten beschouwing kan blijven. Varde is in haar akte niet inhoudelijk op deze stelling ingegaan. Varde verwijst naar het door haar bij repliek ingenomen standpunt.
[gedaagde] heeft voor zijn stelling dat de effectenleaseovereenkomst tussentijds is beëindigd geen enkele onderbouwing gegeven en zelfs geen datum van beëindiging genoemd. De opmerking wordt dan ook beschouwd als een algemene stelling die een onderdeel vormt van de grote hoeveelheid stellingen, argumenten en verweren die Leaseproces, de rechtsbijstandverlener van [gedaagde], in de diverse procedures voor cliënten van Leaseproces voert en die niet alle in iedere individuele procedure voldoende concreet (kunnen) worden gemaakt. Overigens wordt ook van de zijde van Varde een grote hoeveelheid algemene stellingen en verweren aangevoerd die niet alle specifiek op de procedure tegen [gedaagde] zien. Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat zowel Varde als Leaseproces in de diverse tussen (cliënten van) hen lopende procedures gebruik maken van min of meer gestandaardiseerde documenten en tekstblokken, aangevuld met op de individuele zaak toegespitste stellingen en argumenten. Juist deze grote mate van standaardisering noopt er toe dat partijen die stellingen en feiten die in de individuele zaak van (onderscheidend) belang zijn, zo duidelijk mogelijk - en onderbouwd - presenteren.
De stelling van [gedaagde] zal als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.
4.3. Ook de stellingen van [gedaagde], die gericht zijn op nietigverklaring, dan wel vernietiging of ontbinding van de aanbodovereenkomst zijn in eerdere procedures aan de orde gesteld. De kantonrechter verwijst naar de uitspraak daaromtrent van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2006 (JOR 2006, 219), die ook door partijen is genoemd, en het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 14 oktober 2008 (JOR 2008, 344), waarin het eerdergenoemde vonnis is bekrachtigd. Hierin is geoordeeld over een groot aantal onderwerpen, die thans ook door [gedaagde] aan de orde zijn gesteld. Dit betreft de stelling dat de aanbodovereenkomst tot stand is gekomen door dwaling of misbruik van omstandigheden en de stelling dat afzonderlijke bepalingen uit de aanbodovereenkomst onredelijk bezwarend zijn en voor vernietiging in aanmerking komen.
De kantonrechter sluit zich aan bij de in de genoemde uitspraken gegeven oordelen en motiveringen ten aanzien van dwaling, misbruik van omstandigheden en onredelijk bezwarend beding en neemt deze over. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een situatie van misbruik van omstandigheden. Evenmin kan gesproken worden van dwaling. [gedaagde] heeft hiervoor onvoldoende concrete, hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden gesteld.
4.4. Door het sluiten van de aanbodovereenkomst bestaat geen grond meer voor beoordeling van de (on)geldigheid van de overeenkomst van effectenlease. Met het sluiten de vaststellingsovereenkomst is immers de onzekerheid en het geschil omtrent de overeenkomst van effectenlease door partijen beëindigd. [gedaagde] kan dit geschilpunt niet thans alsnog aan de orde stellen.
4.5. Nu de vordering van Varde ten aanzien van de hoogte van de hoofdsom voor het overige niet inhoudelijk door [gedaagde] is betwist, is deze toewijsbaar. De vordering is afdoende gespecificeerd in de door Varde overgelegde eindafrekening en overige stukken. De gevorderde rente, zoals gewijzigd, is eveneens toewijsbaar. [gedaagde] heeft betwist deze met ingang van 22 februari 2007 verschuldigd te zijn. In zijn visie is rente op zijn vroegst verschuldigd vanaf vier weken na de sommatie van 15 februari 2008.
De wettelijke rente is, ingevolge artikel 6:119 BW, verschuldigd vanaf het moment dat de schuldenaar met de voldoening van de hoofdsom in verzuim verkeerd. Dexia heeft in juli 2004, in de brief, waarbij aan [gedaagde] de eindafrekening is toegezonden (productie 5 van de zijde van Varde), betaling binnen tien dagen verzocht, zodat [gedaagde] in ieder geval al sinds augustus 2004 in verzuim verkeert. Nu Varde de rentevordering beperkt tot de periode vanaf 22 januari 2007, is deze vordering dan ook toewijsbaar
4.6. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Varde heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan enkele aanmaningen, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.7. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Varde worden tot op heden begroot op € 289,71aan verschotten en € 750,00 aan salaris van de gemachtigde. De door Varde gevorderde nakosten zijn niet toewijsbaar, nu daarvoor zo nodig separaat een bevelschrift behoort te worden gegeven.
5. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende
5.1. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Varde van het bedrag van € 11.600,61, vermeerderd met de wettelijke rente over € 10.851.41 vanaf 18 april 2008 tot de dag der algehele voldoening,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Varde tot op heden begroot op € 1.039,71,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010.