ECLI:NL:RBZUT:2010:BM8249

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940001-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Mei
  • K. Krijger
  • A. Aufderhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling door vuurwerk tijdens nieuwjaarsviering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 18 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden en een werkstraf van 240 uur. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 januari 2010 in Harderwijk, waar de verdachte tijdens de jaarwisseling opzettelijk vuurwerk in de nek van het slachtoffer heeft gedrukt, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de zware mishandeling bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag. De officier van justitie had betoogd dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen kon worden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer, getuigen en deskundigen, waaronder een rapport van het NFI over de werking van het vuurwerk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk het vuurwerk tegen de nek van het slachtoffer heeft gedrukt, wat leidde tot brandwonden en tijdelijk gehoorverlies. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en beperkte justitiële documentatie, en besloot tot een voorwaardelijke straf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer 06/940001-10
Uitspraak d.d. 18 juni 2010
Tegenspraak / dnip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats om 1990],
wonende [plaats, adres].
Raadsvrouw mr. De Boer, advocaat te Apeldoorn.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2010.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Harderwijk ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet (aangestoken) vuurwerk in/tegen/bij de nek, althans
het hoofd van die [slachtoffer] heeft gedrukt/gehouden waarna/waarbij dat
vuurwerk is afgegaan/ontploft, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Harderwijk aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (brandwonden en/of (tijdelijke) doofheid aan een oor, althans (tijdelijk) (sterk) verminderd gehoor), heeft toegebracht, door
opzettelijk (aangestoken) vuurwerk in/tegen/bij de nek, althans het hoofd van
die [slachtoffer] te drukken/houden waarna/waarbij dat vuurwerk is
afgegaan/ontploft;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Harderwijk ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
(aangestoken) vuurwerk in/tegen/bij de nek, althans het hoofd van die [slachtoffer] heeft gedrukt/gehouden waarna/waarbij dat vuurwerk is afgegaan/ontploft,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, omdat verdachte niet opzettelijk getracht heeft [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het subsidiair ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Uit de verklaringen van [slachtoffer], verdachte en de vele getuigen blijkt dat verdachte het vuurwerk bewust in de nek van [slachtoffer] heeft gedrukt, waardoor deze laatste zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
B. Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Verdachte heeft zich willen verdedigen en heeft in een reflex het vuurwerk afgewend. De andersluidende verklaringen zijn ongeloofwaardig. De vereiste causaliteit voor het letsel van [slachtoffer] ontbreekt, nu niet verdachte maar [slachtoffer] het vuurwerk heeft aangestoken. Daarnaast is het onderzoek uitgevoerd door het NFI naar de vraag of het letsel kan zijn veroorzaakt door het vuurwerk, ondeugdelijk omdat er slechts één exemplaar van het vuurwerk voorhanden was voor het verrichten van het onderzoek.
Verder heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, aangezien bij verdachte het opzet op de dood van [slachtoffer] niet, ook niet in voorwaardelijke zin, aanwezig was.
Ook ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Er is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, nu [slachtoffer] zelf heeft aangegeven dat er geen blijvend letsel is.
Ten slotte heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, nu bij verdachte het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbrak.
C. Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] heeft aangifte2 gedaan van zware mishandeling. Op 31 december 2009, tussen 19.30 uur en 23.30 uur, bevond hij zich met een groep vrienden op een veldje aan het einde van de Van der Waalstraat te Harderwijk. Op het veldje was ook de vriendengroep van verdachte aanwezig. Na thuis Nieuwjaar te hebben gevierd, is [slachtoffer] rond 00.30 uur met zijn vrienden weer naar het veldje gegaan. Verdachte was daar ook aanwezig, met zijn vriendengroep. Verdachte liep te schreeuwen dat hij zijn telefoon kwijt was.
Omstreeks 00.40 uur wilde [slachtoffer] een stuk vuurwerk afsteken. Hij had het vuurwerk op de rand van een voetbalgoaltje gezet. Hij draaide zich om, om op een veilige afstand te gaan staan. Hij zag dat verdachte het aangestoken vuurwerk oppakte en in zijn, aangevers, nek drukte aan de linkerzijde. Hij voelde een hevige brandende pijn, het geluid van schroeiende kleding en haar, en kort daarna hoorde hij een knal die gevolgd werd door nog heviger pijn. Hierdoor heeft hij pijn en letsel bekomen, bestaande uit brandwonden en (tijdelijk) verminderd gehoor. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] twee weken doof is geweest3 , dat het wondgebied ongeveer 30 bij 15 cm. was en dat hij 6 keer terug is geweest in het ziekenhuis voor wondbehandeling. [slachtoffer] heeft op 3 juni 2010 aanvullend verklaard4 over het herstel van het letsel. Na het voorval is hij twee en een halve week thuis geweest en kon hij niet werken. Inmiddels heeft hij nagenoeg geen last meer van de verwondingen in zijn nek. Wel zitten er nog twee kleine plekken die snel verbranden.
De artsen De Wilde5 en Van Kralingen6, beide werkzaam op de afdeling spoedeisende hulp van het St Jansdal ziekenhuis te Harderwijk, hebben op 1 respectievelijk 2 januari 2010 hun bevindingen ten aanzien van de verwondingen van [slachtoffer] op schrift gesteld. De Wilde heeft geconstateerd dat er sprake was van 2e-3e graadsverbranding van 3% van het lichaam, met wisselend witte verkleuring en roetvorming. Van Kralingen heeft geconstateerd dat er sprake was van 1% 2e-3e graadsverbranding en 2% 1egraadsverbranding en verder dat sprake was van verminderd gehoor aan de linkerzijde.
[naam 1] heeft verklaard7 dat hij op 31 december 2009 's avonds met [slachtoffer], [naam 2] en [naam 3] een vuurtje aan het stoken was op een grasveldje gelegen aan de Van der Walstraat te Harderwijk. Op het grasveldje was ook een groep Marokkaanse jongens, waar verdachte deel van uitmaakte, aanwezig, die vuurwerk naar hen gooide. Om ruzie te voorkomen is [naam 1] met zijn vrienden weggegaan. Bij hem thuis hebben ze Nieuwjaar gevierd. Om 00.30 uur zijn ze weer naar het grasveldje gegaan om nog wat vuurwerk af te steken. Verdachte was daar ook nog aanwezig met zijn vriendengroep. Verdachte zocht ruzie, hij hield [naam 1] en zijn vriendengroep verantwoordelijk voor het verliezen van zijn telefoon. Zij hebben hun resterende vuurwerk afgestoken. [slachtoffer] had een 'shock' op de doellat van een voetbaldoeltje gezet en aangestoken. Toen hij weg liep pakte verdachte dat vuurwerk en stak hij het kennelijk opzettelijk en heel bewust in de richting van verdachte. Verdachte hield hierbij zijn arm en hand gestrekt op hoofdhoogte, dicht bij het lichaam van [slachtoffer]. De jas en het hoofdhaar van [slachtoffer] vlogen als gevolg van het afgaan van het vuurwerk in de brand.
[naam 2] heeft verklaard8 dat hij op 31 december 2009 's avonds met [slachtoffer] en [naam 1] op een voetbalveldje in de buurt van de woning van [naam 1] te Harderwijk was. Zij zijn hier tot ongeveer 23.15 uur geweest. Er was op dat veldje een groepje Marokkaanse jongeren, waar verdachte deel van uitmaakte, aanwezig. Deze groep gedroeg zich vervelend. Ze gooiden onder andere vuurwerk in het door [naam 2] en zijn vrienden gecreëerde kampvuur. Tussen 23.15 uur en 23.30 uur zijn ze naar de woning van [naam 1] gegaan. Rond 00.30 uur zijn ze weer naar het veldje gegaan. Bij het kampvuur aangekomen zagen ze dat de groep Marokkaanse jongeren, waaronder verdachte, er nog steeds stond. [naam 2] zette een 'shock' op een goaltje en stak deze vervolgens aan. Verdachte klaagde dat hij dit vuurwerk te dicht bij hem aanstak. Vervolgens stak [slachtoffer] ook een op een goaltje geplaatste 'shock' aan. Verdachte flipte, pakte het vuurwerk en liep naar [slachtoffer] toe. Verdachte stak het vuurwerk in de nek van [slachtoffer]. Nagenoeg tegelijkertijd ging het vuurwerk af in de nek van [slachtoffer]. Hierop gingen zijn muts en vest direct branden.
[naam 3] heeft verklaard9 dat hij op donderdag 31 december 2009 's avonds met [naam 1] en [slachtoffer] naar een voetbalveldje in Harderwijk ging, waar een kampvuur was gemaakt. Op een gegeven moment kwam een groep Marokkanen ook op het voetbalveldje. De leden van de groep deden vervelend en gooiden vuurwerk in het kampvuur. In deze groep was verdachte ook aanwezig. Diezelfde nacht, rond 00.30 uur gingen ze weer naar het voetbalveldje. Op dit veldje stak [slachtoffer] een 'shock' af, die hij op een voetbaldoeltje had geplaatst. Terwijl [slachtoffer] afstand nam van het aangestoken vuurwerk, kwam verdachte van achter het doeltje vandaan en pakte het vuurwerk. Met het vuurwerk in zijn hand liep verdachte richting [slachtoffer]. Verdachte stak het vuurwerk in de richting van [slachtoffer]. [naam 3] zag het vuurwerk afgaan en de kleding van [slachtoffer] hierdoor in de brand vliegen.
Verdachte heeft verklaard10 dat hij in de nacht van 1 januari 2010, samen met zijn vrienden bij een kampvuur op een voetbalveld in Harderwijk was. Daar waren ook andere mensen aanwezig. [slachtoffer] stak vuurwerk aan nabij zijn, verdachtes, gezicht.
Verdachte heeft verklaard11 dat hij dit vuurwerk heeft beetgepakt en in de nek van [slachtoffer] heeft gedrukt. Hij bleef het vuurwerk vasthouden terwijl hij het in de nek van [slachtoffer] drukte.
Het NFI heeft een rapport12 opgesteld over de werking van het vuurwerk (explosievenonderzoek) dat is afgestoken door [slachtoffer]. Van dat rapport maakt deel uit een forensisch medisch onderzoek.
Het vuurwerk staat volgens het rapport bekend als een 'single shot mortier' en valt op grond van artikel 9 lid 1 juncto bijlage III van de Regeling Nadere Eisen aan Vuurwerk 2004 onder categorie C1 van deze regeling. In het rapport staat verder dat het letsel dat bij [slachtoffer] is geconstateerd, veroorzaakt kon worden door het in de nek laten afgaan van het vuurwerk, dat derdegraads brandwonden in de nek kunnen leiden tot verdikt littekenweefsel met retractie van de wond, waardoor in meer of minder ernstige mate functiebeperking van de nek kan optreden, alsmede dat het mogelijk is dat het genoemde gehoorverlies is veroorzaakt door de Shock en dat dit blijvend kan zijn.
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat het rapport van het NFI wel gebruikt kan worden voor het bewijs. Daargelaten de omstandigheid dat het onderzoeksmateriaal van het NFI bestond uit twee stuks vuurwerk Shock, brengt de beperkte hoeveelheid onderzoeksmateriaal als zodanig nog niet mee dat de conclusies van het onderzoek (zowel het explosievenonderzoek als het forensisch medisch onderzoek) daardoor reeds onbetrouwbaar zouden zijn.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat verdachte het, door [slachtoffer] aangestoken en op een doeltje geplaatste, vuurwerk heeft gepakt en opzettelijk tegen de nek van [slachtoffer] heeft gedrukt. Daartoe zijn met name van belang de verklaringen van aangever, [naam 1], [naam 2], [naam 3] en de artsen. Ook de verklaring van verdachte, dat hij het vuurwerk in de nek van aangever heeft gedrukt is daarbij van belang.
De verdediging heeft niet aannemelijk gemaakt, dat aangever daaraan voorafgaand het (bewuste stuk) vuurwerk op verdachte zou hebben gericht, waarna verdachte -afwerend- zou hebben gehandeld in een reflex. Voor een dergelijke toedracht bevat het dossier geen concrete aanknopingspunten. Integendeel, aangever, [naam 1], [naam 2], [naam 3] verklaren dat aangever het vuurwerk op het goaltje had gezet. Voor de lezing van verdachte valt evenmin steun te vinden in de verklaringen die de getuigen uit zijn vriendengroep hebben afgelegd. Immers, [naam 5]13, [naam 6]14 en [naam 7]15 hebben verklaard dat aangever het vuurwerk op de goal zette. Het standpunt van de raadsvrouw dat de verklaringen van [slachtoffer] en zijn vrienden minder betrouwbaar en minder geloofwaardig zijn dan de verklaringen van verdachte en zijn vrienden, wordt dan ook verworpen, daargelaten dat het betoog niet specifiek is onderbouwd.
Het betoog van de verdediging dat er geen causaal verband tussen het letsel van [slachtoffer] en het handelen van verdachte aanwezig zou zijn, wordt verworpen, nu het zijn weerlegging vindt in de gebruikte bewijsmiddelen. Hieruit blijkt immers dat verdachte het vuurwerk van het doeltje heeft gepakt en opzettelijk tegen de nek van [slachtoffer] heeft gehouden, waarna het is afgegaan. Dat verdachte het vuurwerk niet zelf heeft aangestoken, maakt dit niet anders. Uit de verklaringen van aangever, [naam 1], [naam 2], [naam 3], de artsen in het ziekenhuis en het NFI-rapport volgt dat het vuurwerk in aangevers nek is afgegaan, dat zijn kleding vervolgens in brand is gevlogen en dat aangever daardoor brandwonden in zijn nek en schade aan zijn gehoor heeft opgelopen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte opzettelijk getracht heeft om [slachtoffer] van het leven te beroven, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen [slachtoffer] zou kunnen komen te overlijden. Uit de deskundigenberichten in het dossier komt niet naar voren dat het drukken van dit soort vuurwerk tegen de nek van een persoon kan leiden tot de dood. Ook uit algemene ervaringsregels is dit naar het oordeel van de rechtbank niet zondermeer af te leiden. Voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient derhalve vrijspraak te volgen.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft gepleegd. Het bij verdachte aanwezige opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel blijkt uit het feit dat hij al ontstoken vuurwerk tegen de nek van [slachtoffer] heeft gedrukt. In een dergelijke handeling ligt het opzet al besloten. Het letsel van [slachtoffer], bestaande uit 3% 1e, 2e en 3e-graads verbrandingen in de nek en tijdelijk
-gedurende meerdere weken- verlies van het gehoor, is gelet op het pijnlijke herstel proces en de periode die met herstel van brandwonden gemoeid is en de thans nog aanwezige gevoelige plekken op de huid in de nek, te beschouwen als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij is verder van belang dat aangever 6 keer terug moest naar het ziekenhuis om zijn wond te laten behandelen en dat hij als gevolg van het feit een aantal weken niet heeft kunnen werken.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 01 januari 2010 te Harderwijk aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (brandwonden en tijdelijk verminderd gehoor), heeft toegebracht, door opzettelijk aangestoken vuurwerk tegen de nek van die [slachtoffer] te drukken waarbij dat vuurwerk is
afgegaan.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Subsidiair: zware mishandeling
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweerexces, aangezien verdachte enkel in een reflex, uit angst en zelfbescherming, het vuurwerk van zich af heeft geduwd.
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces dient te worden afgewezen, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte, zodat er ook geen sprake kan zijn van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces wordt derhalve verworpen.
Over verdachte is door psycholoog drs. A. Rebergen-Soetendaal een Pro Justitia rapport16 uitgebracht. In dit rapport gaat de psycholoog uit van de situatie dat verdachte, ter bescherming van zijn enige nog goede oog, in een reflex de hand, met daarin het vuurwerk, van [slachtoffer] van zich af heeft geduwd. De psycholoog concludeert dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens; wel is er sprake van een licht verstoorde sociaal-emotionele ontwikkeling in de zin van een levensfaseprobleem. De psycholoog adviseert om verdachte voor het ten laste gelegde, indien bewezen, als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen vanwege het feit dat hij reflexmatig heeft gereageerd op een bedreigende situatie waarin hij verhoogd alert was als gevolg van zijn grotere visuele kwetsbaarheid. De psycholoog voegt hier aan toe dat de advisering van licht verminderde toerekeningsvatbaarheid niet samenhangt met het levensfaseprobleem van verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde verdachte volledig kan worden toegerekend. De psycholoog heeft aangegeven dat er bij verdachte geen sprake was van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, er zou enkel sprake zijn van een levensfaseprobleem. Hierdoor kan er geen sprake zijn van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Voorts is de psycholoog bij het opstellen van het rapport uitgegaan van een onjuist feitencomplex.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de conclusie van de psycholoog gevolgd wordt door de rechtbank. Volgens de raadsvrouw dient de officier van justitie de bevindingen van de psycholoog te volgen, aangezien het rapport van de psycholoog in opdracht van de officier van justitie tot stand is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde verdachte volledig kan worden toegerekend. De conclusie van de psycholoog wordt niet gevolgd, vanwege het feit dat zij bij het opstellen van het rapport uit is gegaan van een feitencomplex dat op essentiële punten afwijkt van hetgeen bewezen is verklaard. Voorts heeft de psycholoog de door haar geadviseerde verminderde toerekeningsvatbaarheid onvoldoende onderbouwd, aangezien in het rapport expliciet staat geschreven dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het wel aanwezige levensfaseprobleem van verdachte heeft volgens de psycholoog nadrukkelijk geen rol gespeeld bij de geadviseerde verminderde toerekeningsvatbaarheid. Gezien het vorenstaande zal de rechtbank het advies van de psycholoog niet overnemen. De rechtbank kan zich voorstellen dat verdachte, doordat hij op zeer jonge leeftijd door ziekte een oog heeft verloren, in zekere zin kwetsbaar is. Dit leidt echter niet tot strafuitsluiting of -vermindering, aangezien verdachte zelf de oudejaarsviering op het veldje heeft opgezocht en hij bij het bijbehorende afsteken van vuurwerk is gebleven onder het nuttigen van aanzienlijke hoeveelheden alcohol.
Verdachte is strafbaar nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling een gevangenisstraf wordt opgelegd van 18 maanden met aftrek, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt het volgen van EMDR therapie en/of een empowerment training. De officier van justitie heeft bij de onderbouwing van zijn vordering gesteld dat er sprake is van een zware mishandeling die tot de buitencategorie behoort, vooral door de aard van de mishandeling.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafmaat bepleit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hier niet op zijn plaats is. Verdachte heeft een blanco strafblad en heeft getoond inzicht te hebben in zijn eigen gebreken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft behoudens een transactie voor een mishandeling in 2008 een blanco Justitiële Documentatie.17 In het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport heeft de psycholoog de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte beschreven. Deze persoonlijkheidsproblematiek hangt sterk samen met het op jonge leeftijd verliezen van één van zijn ogen. De psycholoog adviseert om verdachte EMDR-therapie en een empowerment training te laten volgen.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden indiceren voor het opzettelijk met een wapen toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel.
Het bewezen verklaarde betreft een zeer ernstig feit waarvoor in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als bovenvermeld kan worden opgelegd.
Echter, rekening houdend met de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en gezien de omstandigheid dat verdachte nog jong is, een zeer beperkte Justitiële Documentatie heeft, sinds 15 januari 2010 op vrije voeten is en zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hier niet is aangewezen en dat de voorkeur moet worden gegeven aan behandeling van verdachte zoals is voorgesteld door de psycholoog.
De ernst van het feit zal zijn neerslag vinden in de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer]18 heeft zich met een vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding ten bedrage van in totaal € 2.310,00 gevoegd in het strafproces, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
De officier heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft aangegeven, indien tot een veroordeling wordt gekomen, geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van de vordering tot vergoeding van de materiële schade ad
€ 310,00. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade ad
€ 2.000,00 heeft de raadsvrouw niet-ontvankelijkheid bepleit. De immateriële schadevergoeding is onvoldoende onderbouwd en daarmee niet eenvoudig vast te stellen. Er is bij de bepaling van de hoogte van de vordering geen rekening gehouden met de vermindering van de schadevergoedingsplicht op grond van de eigen schuld van [slachtoffer].
Naar het oordeel van de rechtbank kan de vordering tot vergoeding van de geleden materiële schade worden toegewezen. De vordering is niet betwist en komt de rechtbank ook anderszins niet onredelijk voor.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank bij wijze van voorschot een bedrag van € 1.500,00 toekennen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij door toedoen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Of en zo ja in welke mate de benadeelde partij enige eigen schuld heeft, is niet eenvoudig vast te stellen in een procedure als de onderhavige. Zonodig kan daar een debat over worden gevoerd bij de burgerlijke rechter. De verklaringen van betrokkenen en getuigen over dit punt zijn niet van zodanig gewicht dat de rechtbank zal afzien van toewijzing van een voorschot.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren. Desgewenst kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig maken.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het toegewezen bedrag de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
* zware mishandeling;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt:
* het volgen van EMDR-therapie;
* het volgen van een empowerment training;
zoals beschreven in het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport d.d. 29 april 2010;
* veroordeelt verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
* heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer], [plaats, adres], rekeningnummer [nummer], van een bedrag van € 1.810,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 1.810,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 28 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Krijger en Aufderhaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Schippers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2010.
Mr. Aufderhaar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het stamproces-verbaal met het registratienummer 2010000016-21 van de Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, Team Recherche Noordwest Veluwe, gedateerd 12 januari 2010 (voor zover niet anders is vermeld).
2 Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 23
3 Pagina 2 van het schade-onderbouwingsformulier, als bijlage I opgenomen bij het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces, namens [slachtoffer] ondertekend op 11 maart 2010 door mevrouw Ottenschot van Slachtofferhulp Nederland.
4 Proces-verbaal van verhoor aangever, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, Team Recherche Noordwest Veluwe, gedateerd 3 juni 2010, pagina 2.
5 Schriftelijke verklaring De Wilde, dossierpagina 30
6 Schriftelijke verklaring Van Kralingen, dossierpagina 33
7 Verklaring van [naam 1], dossierpagina's 37 en 38
8 Verklaring [naam 2], dossierpagina's 39 en 40
9 Verklaring [naam 3], dossierpagina's 42 en 43
10 Verklaring verdachte, dossierpagina's 54 tot en met 56
11 Verklaring verdachte, dossierpagina 59
12 Rapport NFI d.d. 2 juni 2010, opgesteld door ing. E.M. Kok, pagina's 8 en 12
13 Verklaring [naam 5], dossierpagina 46
14 Verklaring [naam 6], dossierpagina 49
15 Verklaring [naam 7], dossierpagina 53
16 Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport d.d. 29 april 2010, opgesteld door psycholoog A. Rebergen-Soetendaal.
17 Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 januari 2010 inzake [verdachte]
18 Voegingsformulier benadeelde partij [slachtoffer] d.d. 28 januari 2010