ECLI:NL:RBZUT:2010:BM9436
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling in de Dexia-zaak afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing
In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, vorderde de buitenlandse vennootschap Varde Investments (Ireland) Limited betaling van een bedrag van € 3.209,50 van de gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering was gebaseerd op een effectenlease-overeenkomst die de gedaagde had afgesloten met Dexia Bank Nederland B.V. in het jaar 2000. Varde stelde dat de vordering van Dexia op de gedaagde door cessie aan haar was overgedragen en dat de gedaagde niet tijdig een opt-out verklaring had ingediend voor de verbindend verklaarde Duisenbergregeling. De gedaagde betwistte echter de vordering en stelde dat er geen restschuld meer bestond, zoals bevestigd in een brief van Dexia van 22 februari 2007, waarin werd aangegeven dat het totaal door de gedaagde te betalen bedrag € 0,00 was.
De rechtbank oordeelde dat Varde haar vordering niet voldoende had onderbouwd. De enige onderbouwing die Varde had gegeven, was een brief van Dexia van 6 maart 2007, waarin werd gesteld dat de eerdere brief van 22 februari 2007 een vergissing was. De rechtbank concludeerde dat uit deze brief niet kon worden afgeleid dat er nog een vordering op de gedaagde bestond. Aangezien de gedaagde gemotiveerd had betwist dat hij enige schuld aan Dexia had, werd de vordering van Varde afgewezen.
De rechtbank wees de vordering af en veroordeelde Varde in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot dat moment op nihil werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. M. Engelbert-Clarenbeek op 22 april 2010.