7.2. Tegenover de stelling van de erven [naam 1] dat de vakantiewoning al was toegedeeld aan de moeder, hebben [gedaagden 1 en 2] uitdrukkelijk betwist dat er al een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de vader en de moeder heeft plaatsgevonden. Gelet op die betwisting ligt het in beginsel op de weg van de erven [naam 1] om dat te bewijzen. Dat bewijs betreft dus niet enkel een afspraak over de verdeling tussen de vader en de moeder, maar ook dat er een toedeling van de vakantiewoning aan de moeder heeft plaatsgevonden.
Ten behoeve van dat bewijs beroepen zij zich op de door de vader zelf geschreven en ondertekende verklaring d.d. 30 november 1989 en op de brief van (destijds) de advocaat van de moeder d.d. 30 november 1989. De brief geeft weliswaar een voorstel voor een verdeling – en niet een vaststelling daarvan - maar in dat voorstel worden de vakantiewoning en de lening, die in 1988 is aangegaan voor de aankoop van die vakantiewoning, in het geheel niet genoemd. Niet betwist is dat die lening is aangegaan en dat die, evenals de vakantiewoning, tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde ten tijde van de echtscheiding. Ook in de door de vader zelf geschreven en ondertekende verklaring wordt niet gerept over de lening of de toedeling van de vakantiewoning. Daarin gaat het uitsluitend over het afzien van de eventuele overwaarde van de vakantiewoning door de vader. Uitleg van die verklaring houdt de mogelijkheid open dat de vader daarmee de overwaarde in de toekomst bedoelde, als er verdeeld zou gaan worden.
Nog daargelaten dat door [gedaagden 1 en 2] wordt betwist dat die verklaring van de vader afkomstig is, acht de rechtbank de verklaring en de brief, ook in samenhang bezien, onvoldoende om vast te stellen dat er tussen de vader en de moeder sluitende afspraken zijn gemaakt over de toedeling van de vakantiewoning aan de moeder in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Daar komt nog bij dat tijdens de comparitie van partijen onbetwist is verklaard
- namens [gedaagden 1 en 2]:
“Tussen 1990 en eind 1992 is [gedaagde 1] geregeld op bezoek geweest in het vakantiehuis. Hij heeft toen gezien dat moeder [naam 1] en vader [naam 2] toen samen in dat vakantiehuis woonden. Vader [naam 2] was alleen overdag in de dierenzaak en de woning aan het [adres]. (…) Eind 1992 (…) Moeder [naam 1] was toen al ziek en ik weet dat vader [naam 2] haar tot haar dood heeft verzorgd in het zomerhuisje.(…)”
en
“Het is ons niet bekend dat vader [naam 2] heeft samengewoond met mevrouw [naam 6]. Wel weten wij dat mevrouw [naam 6] vader [naam 2] de laatste maanden voor zijn dood heeft geholpen en verzorgd.”
en
“Na de rechtszaak is de betalingsovereenkomst nagekomen in die zin dat moeder [naam 1] elke maand het bedrag van fl. 487,78 aan mij overmaakte. Na het overlijden van moeder [naam 1], heeft vader [naam 2] die betalingen overgenomen. (…)”
- namens de erven [naam 1]:
“ Mevrouw [naam 6] heeft na de dood van moeder [naam 1] jaren samengewoond met vader [naam 2] in het vakantiehuisje.(…)”
en
(…)“Na het overlijden van vader [naam 2] zijn we gebeld door [gedaagde 1] met het verzoek of mevrouw [naam 6] in het huis kon blijven wonen. (…) Mevrouw [naam 6] is tot 30 april 2009 in het vakantiehuis blijven wonen en heeft daarna de sleutel teruggeven. Die sleutel ligt nu bij een notaris. “
De rechtbank leidt hieruit af dat de vader en de moeder na de echtscheiding in 1990 nog tot de dood van de moeder in 1994 hebben samengewoond in de vakantiewoning en dat de vader daarna tot zijn dood in 2009 in de vakantiewoning heeft gewoond. Bovendien blijkt uit de verklaringen ter comparitie dat de vader, na het overlijden van de moeder, de afbetaling van de lening van [gedaagde 1] heeft overgenomen van de moeder en een groot aantal aflossingen heeft betaald. Dat valt niet te rijmen met het uitgangspunt van de erven [naam 1] dat aan de moeder de vakantiewoning èn de lening, die in 1988 voor de aankoop van die woning is aangegaan, is toegedeeld.
Deze omstandigheden maken het nog minder aannemelijk dat de vakantiewoning definitief aan de moeder is toegedeeld in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.