RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460380-09
Uitspraak d.d.: 30 juni 2010
Tegenspraak / dip, oip, aanzegging
[verdachte],
geboren te [plaats in 1954],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Arnhem (PI De Berg - Arnhem Noord).
Raadsman: mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
22 januari 2010, 13 april 2010 en 16 juni 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2009 te Ermelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal een mes, althans een scherp voorwerp, in de rug en/of elders in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 10 oktober 2009 te Ermelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met voorbedachten rade aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten insteekopening(en) ter hoogte van de borstkasholte en/of ter hoogte van de buikholte, althans in de rug), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp in de rug en/of elders in het lichaam te steken;
art 303 Wetboek van Strafrecht
art 47 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
1. Op 10 oktober 2009 omstreeks 00.39 uur kreeg de politie een melding dat er op dan wel nabij het NS-station te Ermelo een vechtpartij zou plaatsvinden.2
Standpunt van het openbaar ministerie
2. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten poging tot moord. De aangifte van [slachtoffer], het letselrapport van de forensisch arts en de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] leveren wettig bewijs op van het feit dat verdachte aangever [slachtoffer] heeft gestoken met een mes. Volgens de officier van justitie is sprake van voorbedachte raad. Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat in de tijd dat verdachte onderweg was van zijn auto naar aangever, hij - met het mes al in zijn hand - het voornemen had om aangever neer te steken. In dat tijdsbestek had verdachte meer dan voldoende gelegenheid om zijn voorgenomen daad en de gevolgen daarvan te overdenken en zich daarvan rekenschap te geven. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat sprake is van medeplegen, omdat - met name - voor [getuige 5] en [getuige 6] voorzienbaar was dat verdachte geweld tegen aangever [slachtoffer] zou gebruiken en zij zich daarvan niet gedistantieerd hebben. Integendeel, zij hebben zich zelfs actief met de vechtpartij bemoeid, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
3. Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Daartoe is allereerst aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte degene is geweest die aangever [slachtoffer] met het mes heeft gestoken. In dit verband is volgens de verdediging van belang dat het mes niet gevonden is en voorts niet is uit te sluiten dat een derde met een mes heeft gestoken.
Voor zover door de rechtbank evenwel bewezen wordt verklaard dat verdachte degene is geweest die aangever heeft gestoken, wordt door de verdediging een beroep gedaan op putatief noodweer. Kort samengevat is daartoe aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zijn dochter iets was overkomen en met die gedachte op aangever is afgerend. Verdachte vond de noodzakelijke verdediging van eens anders lijf of eerbaarheid aan de orde. Dit is gezien zijn voorgeschiedenis begrijpelijk, en zijn handelen wordt gerechtvaardigd door zijn gegronde vrees voor zijn dochter, versterkt door de emoties van dat moment. Gelet hierop dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
Beoordeling door de rechtbank
A. Vaststelling van de feiten
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het ten laste gelegde uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5. De politie kwam op 10 oktober 2009 kort na 00.39 uur aan bij het NS-station te Ermelo. Aldaar zag de politie dat een personenauto op een opvallende manier geparkeerd stond. De auto stond vrijwel dwars geplaatst ten opzichte van de rijbaan, dusdanig dat het leek alsof de bestuurder met haast het voertuig had verlaten.3 De politie zag voorts de hun ambtshalve bekende verdachte staan.4 Hij had aan beide handen bloed, was erg opgewonden en uitte zijn boosheid over een gekleurde man. Hij zei onder meer: "Ik maak die vent kapot. Hij moet met zijn poten van mijn dochter afblijven. Dan ga ik er maar voor zitten, maar ik maak hem dood." Dit herhaalde hij meerdere keren. Verdachte keek daarbij in de richting van voornoemde gekleurde man.5 De politie zag dat deze jongen een bebloed hoofd had. De jongen verklaarde dat hij gestoken was, waarbij hij in de richting van verdachte wees.6
6. De jongen die verklaarde te zijn gestoken, is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Hij deed op 10 oktober 2009 aangifte7. Hij verklaart dat hij na 00.15 uur op het station te Ermelo aankwam, alwaar hij ruzie kreeg met een vrouw.8 De vrouw zei toen dat ze haar vader ging bellen. Ze pakte haar telefoon en ging bellen. Even later zag [slachtoffer] een grote en een wat kleinere man uit de richting van het dorp komen aanlopen. De oudere man kwam op hem aflopen.9 Hij zag dat de man zijn rechterarm om zijn linkerzijkant sloeg.10 [slachtoffer] voelde een klap op zijn rug, ter hoogte van zijn linkerzij. Hij voelde voorts een brandend gevoel in zijn rug. Hij gooide de man op de grond en zag dat de man een mes in zijn rechterhand had. Toen hij met de man op de grond lag, kreeg hij van meerdere personen trappen of klappen op zijn rug. Hij was ondertussen met de man aan het vechten en voelde tijdens dit gevecht dat hij van de man een tweede steek in zijn rug kreeg. Deze steek kwam onder zijn linkerschouderblad terecht, waardoor [slachtoffer] op deze plaats een stekende en brandende pijn voelde.11
7. Uit informatie van GGD IJsselland12 blijkt dat de steekwonden in de rug van aangever zijn toegebracht op potentieel dodelijke plaatsen. Ten aanzien van de bovenste steekwond wordt opgemerkt dat, indien de steek iets meer naar voren gericht zou zijn geweest, de linkerlong zou zijn doorboord, hetgeen zonder meer zou hebben geleid tot een klaplong met ernstige kortademigheid en zeer groot bloedverlies. Voorts wordt met betrekking tot deze steekwond aangegeven dat deze steek, indien iets meer naar voren en naar het midden gericht, het hart zou hebben geraakt en geperforeerd, hetgeen onmiddellijk dodelijk zou zijn geweest. Ten aanzien van de onderste steekwond wordt aangegeven dat, indien de steek iets maar naar voren gericht was geweest, de linkernier en wellicht ook grotere slagaders zouden zijn doorsneden, hetgeen tot dodelijke bloedingen zou hebben kunnen leiden. Geconcludeerd wordt dat sprake is van potentieel dodelijk letsel.13
8. De aangifte van [slachtoffer] wordt op belangrijke onderdelen bevestigd door diverse getuigen en door verdachte zelf. Op basis van deze verklaringen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 11 oktober 2009 om 00.15 uur vertrokken [slachtoffer] en de getuigen [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 4] met de trein vanaf het station te Harderwijk richting Ermelo, alwaar zij ongeveer 5 minuten later aankwamen.14 Getuige [getuige 7] kwam op 10 oktober 2009 omstreeks dezelfde tijd met [getuige 8] naar het station te Ermelo om een fiets op te halen.15
[slachtoffer] kreeg vervolgens ruzie met voornoemde [getuige 6], omdat laatstgenoemde dacht dat [slachtoffer] haar fiets wilde stelen.16 [slachtoffer] was boos, omdat [getuige 6] hem discrimineerde, uitschold en beschuldigde van het willen stelen van haar fiets.17 [getuige 6] riep dat ze iemand van het kamp dan wel twee mannen ging bellen.18 [getuige 6] zei: "Mijn vader steekt je helemaal neer, hij is gevaarlijk. Hij komt van het kamp, ik zou maar uitkijken".19
Op een gegeven moment zei [getuige 6] tegen [verdachte] dat laatstgenoemde haar vader - verdachte - moest bellen.20 Uiteindelijk heeft [getuige 6] zelf gebeld.21 Ze schreeuwde in de telefoon dat ze werd bedreigd.22 Ze zei: "Ik wil nu [naam] spreken. Kom nu naar het station in Ermelo."23
[getuige 6] kreeg [getuige 5] aan de telefoon. [getuige 6] vroeg naar verdachte en [getuige 5] heeft de telefoon aan verdachte gegeven.24 Verdachte kreeg te horen dat zijn dochter [voornaam] lastig gevallen werd.25 Toen verdachte ophing, hoorde [getuige 5] hem zeggen dat ze snel weg moesten omdat zijn dochter werd lastig gevallen.26 Verdachte en [getuige 5] zijn naar het station gereden.27 Verdachte was de bestuurder.28 Onderweg zei verdachte dat [getuige 5] 112 moest bellen, hetgeen hij heeft gedaan.29 Op 10 oktober 2009 te 00.40 uur werd er door [getuige 5] naar de regionale meldkamer van de politie gebeld.30
Enige minuten na het telefoongesprek kwamen verdachte en [getuige 5] bij het station te Ermelo.31 De auto werd midden op de weg bij de fietsenstalling gezet.32 Verdachte en [getuige 5] stapten uit de auto.33 [getuige 5] zag verdachte in de richting van zijn schoondochter [getuige 6] rennen. [getuige 5] is vervolgens ook in die richting gelopen.34 Zij liepen met haast en liepen rechtstreeks naar [slachtoffer] toe.35
9. Vanaf het moment dat verdachte uit de auto stapte, lopen de verklaringen van de getuigen enigszins uiteen, maar komen op belangrijke onderdelen ook met elkaar overeen. De rechtbank neemt de volgende verklaringen in aanmerking.
Getuige [getuige 2] zag dat de bestuurder van de auto kwam aanrennen en direct op [slachtoffer] afrende. De bestuurder duwde [slachtoffer] en riep: "Wat doe je met mijn dochter?". Door die duw ging [slachtoffer] iets achteruit. Getuige zag vervolgens dat tussen [slachtoffer] en de bestuurder een gevecht ontstond. De vrouw uit de auto ging zich er ook mee bemoeien en getuige zag haar trekken en schoppen in de richting van [slachtoffer]. Op een gegeven moment zag getuige dat [slachtoffer] stillag. Hij zag de oudere man bij [slachtoffer] opstaan en hij zag op dat moment een mes bij die man in zijn handen.36 Eerst toen de politie er aankwam, zag [getuige 2] dat [slachtoffer] een wond in zijn zij had.37
Getuige [getuige 4] zag dat de bestuurder uit de auto stapte en een mes in zijn rechterhand had, dat hij een beetje achter zijn bovenbeen verborg.38 Getuige zag niet dat er werd gestoken. Wel zag zij dat meerdere mensen [slachtoffer] sloegen. De eerste man die aangehouden was, was ook degene die het mes bij zich had.39
Getuige [getuige 3] zag dat de oudere man richting [slachtoffer] liep en riep: "Niemand zit hier aan mijn dochter."40 Hierop zag zij dat de oudere man met zijn rechtervuist tegen het voorhoofd van [slachtoffer] sloeg. Getuige zag dat [slachtoffer] achterover viel en dat de man met een mes op [slachtoffer] instak. [getuige 6] en [verdachte] waren [slachtoffer] aan het schoppen.41
Ook getuige [getuige 1] zag dat er twee mannen uit de auto stapten en dat de oudere man een mes in zijn rechterhand had.42 Hij zag dat de man zijn armen om [slachtoffer] heen deed en dat hij met een mes dat hij in zijn hand had, [slachtoffer] in zijn onderrug stak.43 [slachtoffer] viel op de grond en de man stak [slachtoffer] daarna nog een keer boven in zijn rug.44
B. Overwegingen van de rechtbank
10. Door de verdediging is aangevoerd dat een ander dan verdachte het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe allereerst dat door de verdediging nog geen begin van een alternatief scenario is geschetst waarin een ander dan verdachte aangever zou hebben gestoken, noch heeft aangegeven wie die ander dan moet zijn geweest. Het standpunt is derhalve onvoldoende onderbouwd. Voorts overweegt de rechtbank dat op basis van de hiervoor weergegeven verklaringen, in het bijzonder de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige 3] en [getuige 1], kan worden vastgesteld dat verdachte degene is die aangever heeft gestoken. De verklaring van met name getuige [getuige 1] is gedetailleerd over de plekken waar aangever in zijn lichaam zou zijn gestoken, te weten in de onderrug en de bovenrug. Deze door getuige [getuige 1] genoemde plekken komen overeen met het door de arts geconstateerde letsel. Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat verdachte degene is geweest die aangever [slachtoffer] tweemaal heeft gestoken.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is - anders dan de officier van justitie heeft betoogd - geen sprake van medeplegen. Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een nauwe, volledige en bewuste samenwerking tussen verdachte en mogelijke medeverdachten ten aanzien van het steken met het mes. Dat de medeverdachten aangever mogelijk hebben geschopt en geslagen, maakt niet dat sprake is van medeplegen van de poging tot doodslag middels het toebrengen van messteken. Dit onderdeel kan derhalve niet bewezen worden verklaard.
12. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of bij verdachte sprake was van voorbedachte raad. Voorbedachte raad wijst op een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken, voorafgaand aan de uitvoering van het misdrijf; in casu het toebrengen van twee messteken aan het slachtoffer.
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake is van voorbedachte raad. Verdachte is op het moment dat hij met de auto bij het NS-station te Ermelo aankwam, uit de auto gestapt en op aangever afgelopen. Door de politie is geconstateerd dat de auto dusdanig geparkeerd stond dat het leek alsof het voertuig met haast was verlaten. Verdachte heeft aangever vrijwel direct met het mes in zijn rug gestoken en een kort moment later nogmaals.
Gelet op de wijze waarop verdachte de auto geparkeerd heeft en de hevige gemoedstoestand van verdachte, zoals die uit het dossier blijkt, is de rechtbank van oordeel dat eerder sprake was een ogenblikkelijke gemoedsopwelling dan van kalm beraad en rustig overleg. Daaraan doet niet af dat verdachte een aantal meters naar het slachtoffer moest overbruggen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van voorbedachte raad, om welke reden verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
13. Door aangever te steken met een mes in de onderrug en de bovenrug heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer dodelijk zou verwonden. Het (voorwaardelijk) opzet gericht op de dood van aangever ligt dan ook besloten in de aard van de gedragingen van verdachte, bestaande uit het steken van aangever op plaatsen die gelet op de algemene ervaring potentieel dodelijk zijn. Uit het letselrapport volgt bovendien dat, gelet op de plaats van de twee messteken, aangever aan zijn verwondingen had kunnen overlijden indien het mes net iets anders gericht zou zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat sprake is van een poging tot doodslag.
14. Met betrekking tot het door verdachte (subsidiair) gedane beroep op putatief noodweer, overweegt de rechtbank als volgt. Voor een verdedigingshandeling in de zin van noodweer moet er sprake zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden moet zijn. Hiervan was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Uit de hiervoor onder 8. en 9. aangehaalde getuigenverklaringen blijkt immers dat op het moment dat verdachte op het station aankwam en met aangever in gevecht raakte, er geen geweld of een andere vorm van aanranding plaatsvond. Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd. Verdachte heeft daarbij tevens aangegeven, dat hij zich op dat moment wel zorgen maakte over zijn dochter en over wat er met haar gebeurd zou kunnen zijn, maar ongerustheid over een gebeurtenis die eventueel heeft plaatsgevonden levert naar het oordeel van de rechtbank geen situatie van (putatief) noodweer op. Gelet hierop was er geen sprake van een noodweersituatie en behoeft het verweer dat sprake was van putatief noodweer (overigens) geen bespreking meer.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 10 oktober 2009 te Ermelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen een mes, in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
15. Naar de persoon van verdachte is psychologisch onderzoek verricht, waarvan het resultaat is neergelegd in een rapport van 22 mei 2010, opgemaakt door drs. S. Labrijn (GZ-psycholoog), waarin onder meer - voor zover relevant - het volgende is vermeld. Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische kenmerken. Verdachte conformeert zich niet aan de maatschappelijke norm dat men zich aan de wet moet houden. Hij neigt tot externaliseren en stelt zich manipulerend op. Zijn houding is egocentrisch, zijn empathisch vermogen is beperkt en zijn impulsiviteit is verhoogd. Verdachte is gevoelig voor bedreiging van buitenaf en onder druk reageert hij met angst, achterdocht en boosheid. Bij verdachte zijn geen aanwijzingen voor (restverschijnselen) van een posttraumatische stressstoornis.
Het verband tussen de persoonlijkheidstoornis en het delict kon niet volledig en afdoende worden onderzocht, omdat verdachte zich delen daarvan niet herinnert. Waarschijnlijk is, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, dat betrokkene beïnvloed werd door de persoonlijkheidstoornis. Vanwege de persoonlijkheidstoornis is verdachte gevoelig voor bedreigingen van buitenaf. Hij reageert relatief gemakkelijk - impulsief - met angst en boosheid op spanningen en bedreiging. Hij kiest vanwege de stoornis relatief gemakkelijk voor antisociale oplossingen voor zijn problemen. Door de deskundige kan geen conclusie worden getrokken over de toerekeningsvatbaarheid.
16. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
17. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
18. Ten aanzien van een eventuele strafoplegging is door en namens verdachte naar voren gebracht dat rekening dient te worden gehouden met de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd. Verdachte raakte op het station in paniek omdat hij zijn dochter niet zag. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de aard van het letsel, dat gelukkig meevalt. De verwondingen zijn goed hersteld, waardoor het voorval feitelijk te kwalificeren valt als een mishandeling. Ook dient rekening te worden gehouden met de achtergrond van verdachte, wiens vader door moord om het leven is gebracht.
Bepleit is aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De door de officier van justitie geëiste straf is buiten proportie. Voor zover de officier van justitie daarbij verwezen heeft naar gelijksoortige zaken, heeft de verdediging opgemerkt dat er ook gelijksoortige zaken zijn waarbij een lagere straf is opgelegd.
19. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
20. De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte het slachtoffer dodelijk had kunnen verwonden door twee maal op vitale plaatsen in het lichaam van het slachtoffer te steken. De omstandigheid dat het slachtoffer niet is overleden en aan de steekwonden geen blijvend lichamelijk letsel heeft overgehouden, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zonder vooraf te vragen wat er aan de hand was, op het slachtoffer is toegelopen en hem meteen in de rug heeft gestoken. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat veel mensen getuige zijn geweest van het incident.
21. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder veroordeeld is tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, zij het niet voor geweldsdelicten.
22. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 8 december 2009, waarin onder meer - voor zover relevant - het volgende is vermeld. Toen verdachte 17 jaar oud was, is zijn vader vermoord. De dood van zijn vader heeft diepe sporen nagelaten in zijn leven. Hij werd overstelpt door gevoelens van wraak, oneerlijkheid en boosheid. In verband met zijn agressieve gevoelens en de onverwerkte dood van zijn vader, liet hij zich in 1985 voor een half jaar vrijwillig opnemen in een psychiatrische instelling. De begeleiding daar heeft hem geholpen de dood van zijn vader beter te verwerken, aldus verdachte zelf. Verdachte vraagt zich af of het overlijden van zijn vader wellicht enige invloed heeft gehad op zijn wijze van handelen in de onderhavige situatie. In dit kader heeft hij contact gehad met M. Pyreck, psycholoog verbonden aan het huis van bewaring waar hij thans verblijft. De indruk van de heer Pyreck was dat het leven van verdachte tot op de dag nog beheerst wordt door de moord op zijn vader. Van enige psychiatrische problematiek lijkt geen sprake, maar wellicht zou hij baat hebben bij professionele hulp om op adequate wijze met zijn emoties en gevoelens van agressie om te kunnen gaan. Gezien de ernst van het onderhavige delict, lijkt een dergelijke behandeling in de optiek van de reclassering geïndiceerd, ondanks het gebrek aan motivatie daarvoor van de zijde van verdachte. Het recidiverisico wordt als laag gemiddeld ingeschat. Zijn gedrag in onderhavige zaak lijkt veroorzaakt door externe factoren. Het is niet de verwachting dat hij zelf vechtpartijen 'opzoekt', maar indien hij of zijn naasten in een conflict geraken, valt herhaling van gewelddadig gedrag niet uit te sluiten. Geadviseerd wordt aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarde dat hij zich houdt aan de aanwijzingen en voorschriften die de reclassering hem geeft, ook indien dit inhoudt dat hij zich zal laten behandelen voor zijn agressieregulatieproblematiek bij een forensisch psychiatrische polikliniek dan wel een soortgelijke instelling.
23. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen het onder 15. genoemde psychologisch rapport van drs. S. Labrijn, waarbij in aanvulling onder hetgeen onder 15. is vermeld, nog het volgende van belang is. De kans op recidive van gewelddadig gedrag wordt ingeschat als gemiddeld. Verdachte heeft opvattingen die het gebruik van geweld goedkeuren indien het geweld wordt ingezet ter bescherming van zichzelf en/of dierbaren. Er is vanuit de persoonlijkheidsstoornis, maar ook vanuit de eerdere ervaringen van verdachte, een gevoeligheid voor dreiging van buitenaf. Verdachte eervaart vanuit de persoonlijkheidsstoornis geen lijdensdruk. Er is geen interne motivatie voor een behandeling. Een behandeling in het kader van een voorwaardelijk op te leggen straf heeft nauwelijks kans van slagen. Hoewel een behandeling gericht op agressieregulatie wenselijk is, kan gezien de beperkte motivatie en haalbaarheid hiervan, geen behandeladvies gegeven worden.
24. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van voorarrestpassend en geboden is. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank niet poging tot moord maar poging tot doodslag bewezen acht. Aan de door de verdediging bepleite voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht komt de rechtbank gelet op de aard en ernst van het feit niet toe.
Vordering tot schadevergoeding
25. De benadeelde partij [slachtoffer], wonende aan [adres] (bankrekeningnummer: [nummer]) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.152,20, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakend feit, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder ten laste gelegde.
26. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot het gevraagde bedrag.
27. Door de verdediging is ten aanzien van de vordering tot vergoeding van materiële schade aangevoerd dat uit de stukken niet gebleken is dat er schade aan de schoenen is ontstaan. De verdediging refereert zich ten aanzien van die post aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft de verdediging bepleit de vordering te matigen, nu het slachtoffer zich ook niet onbetuigd heeft gelaten en er in zekere zin sprake is van culpa in causa.
28. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal de benadeelde partij in de opgevoerde post voor schoenen niet-ontvankelijk verklaren, nu uit het dossier niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan zijn schoenen.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering toewijzen. Zij ziet geen aanleiding het bedrag van de immateriële schadevergoeding te matigen. De vordering komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor.
Schadevergoedingsmaatregel
29. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
* Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende aan de [adres] (bankrekeningnummer: [nummer]), van een bedrag van € 1.104,70 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2009 en vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, een bedrag te betalen van € 1.104,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2009 en met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 21 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mr. Prisse, voorzitter, mrs. Troost en Boerwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juni 2010.
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2009071227-18, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, team recherche Noordwest Veluwe, gesloten en ondertekend op11 oktober 2009.
2 Proces-verbaal bevindingen (p.33)
3 Proces-verbaal bevindingen (p.63)
4 Processen-verbaal bevindingen (p.33 en 64)
5 Proces-verbaal bevindingen (p.64)
6 Proces-verbaal bevindingen (p.33)
7 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (p.70)
8 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (p.68)
9 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (p.68)
10 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (p.68-69)
11 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (p.69)
12 Schriftelijk bescheid, inhoudende letselrapportage, opgemaakt doorJ.A.P. van Haastrecht, forensisch arts (p.74-76)
13 Schriftelijk bescheid, inhoudende letselrapportage, opgemaakt door J.A.P. van Haastrecht, forensisch arts (p.76)
14 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] (p.84), proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (p.90), proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] (p.93) en proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (p.68)
15 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7] (p.152-153), proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 8] (p.130) en proces-verbaal van verhoor van verdachte (p.122)
16 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7] (p.153), proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] (p.93), proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] (p.85), proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (p.91) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (p.97)
17 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (p.98)
18 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] (p.94) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] (p.85)
19 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (p.98)
20 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 8] (p.131) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7] (p.154)
21 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] (p.94), proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7] (p.154) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (p.98)
22 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7] (p.154)
23 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (p.91)
24 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] (p.142)
25 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (p.122)
26 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] (p.142-143 en 146)
27 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (p.122)
28 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (p.123) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 8] (p.131)
29 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] (p.143 en 146) en proces-verbaal van verhoor van verdachte (p.123)
30 Proces-verbaal bevindingen (p.165)
31 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] (p.85) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (p.91) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7] (p.154)
32 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] (p.94)
33 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (p.91)
34 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] (p.143)
35 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 9] (p.103)
36 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] (p.94)
37 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] (p.95)
38 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] (p.85)
39 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] (p.86)
40 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (p.91)
41 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (p.91) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (p.99)
42 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (p.98)
43 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (p.99)
44 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (p.99)