ECLI:NL:RBZUT:2010:BN0350

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/800617-08
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Mei
  • A. van der Hooft
  • B. Boerwinkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging na beoordeling van wederrechtelijkheid en stelselmatigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging. De rechtbank heeft vastgesteld dat er weliswaar sprake was van wederrechtelijkheid en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, maar dat de inbreuk niet stelselmatig was. De verdachte had in de periode van 11 december 2006 tot en met 1 december 2007 herhaaldelijk contact gezocht met het slachtoffer via sms, e-mail en telefonische gesprekken, en had het slachtoffer ook onaangekondigd bezocht. Ondanks deze gedragingen oordeelde de rechtbank dat de stelselmatigheid van de belaging niet bewezen kon worden. De rechtbank weegt hierbij de bijzonderheden van de zaak mee, zoals het tijdsverloop tussen de incidenten en het gebrek aan overtuigend bewijs voor de stelselmatigheid van de gedragingen. De rechtbank concludeert dat de verdachte niet schuldig is aan belaging en spreekt hem vrij. De vordering van de benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/800617-08
Uitspraak d.d.: 6 juli 2010
tegenspraak / onip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1948],
wonende te [plaats, adres],
raadsman: mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld door de politierechter op de terechtzittingen van 17 april 2009 en 7 december 2009 en vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer. De zaak is verder behandeld door de meervoudige kamer van deze rechtbank.
op de terechtzittingen van 8 juni 2010 en 22 juni 2010. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op die terechtzittingen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 december 2006 tot en met 1 december 2007 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer] meermalen een sms bericht gestuurd en/of
- die [slachtoffer] meermalen een e-mail bericht gestuurd en/of
- meermalen telefonisch contact heeft gezocht met die [slachtoffer] en/of
- meermalen die [slachtoffer] onaangekondigd en/of ongevraagd in het ziekenhuis bezocht en/of
- meermalen bij een kruispunt vlakbij het praktijkadres van die [slachtoffer] gestaan en/of die [slachtoffer] opgewacht en/of
- meermalen bij ongevraagd bij die [slachtoffer] in de auto gestapt en/of
- eenmaal ongevraagd bij die [slachtoffer] in een chinees restaurant in [plaats] aan tafel aangeschoven en/of
- meermalen met zijn auto achter de auto van die [slachtoffer] aangereden;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Door de raadsman is namens de verdachte aangevoerd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging van verdachte, nu op 26 november 2007 een sepotmededeling is verzonden aan verdachte. Het gaat om een klachtdelict; een gegeven sepot kan dan slechts op zeer goede gronden worden teruggedraaid. Verdachte heeft gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen aan deze sepotbeslissing. Hoewel de sepotbrief niet onvoorwaardelijk is, heeft ten onrechte niet de officier van justitie maar de parketsecretaris ingebroken op de sepotbeslissing.
Subsidiair voert de raadsman aan dat het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk moet worden verklaard over de periode van 11 december 2006 tot en met 2/3 oktober 2007 in verband met de sepotmededeling, danwel over de periode 3 oktober 2007 tot en met 1 december 2007, omdat na de aangifte/klacht van 2/3 oktober 2007 geen aangifte/klacht meer is gedaan.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat de gang van zaken niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden. In de sepotbeslissing is een duidelijk voorbehoud gemaakt over de vervolgingsmogelijkheden van het openbaar ministerie.
Er worden niet veel formele vereisten gesteld aan het klachtvereiste. Door de voeging als benadeelde partij heeft [slachtoffer] duidelijk gemaakt dat hij vervolging van verdachte wenst, zodat het openbaar ministerie op dit punt niet partieel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling ontvankelijkheid
De brief van 26 november 2007 van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland1 aan verdachte (ook wel: het politiesepot), staat aan ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet in de weg. In deze (politie-)sepotbeslissing zijn namelijk enkele voorbehouden gemaakt. Een van die voorbehouden betreft het geval waarin de officier van justitie van oordeel is dat het proces-verbaal (door de politie) ten onrechte niet is ingestuurd (naar het openbaar ministerie). De brief van 21 april 20082, die namens de officier van justitie door de parketsecretaris aan verdachte is verzonden en waarin is vermeld dat en waarom er aanleiding bestaat voor nader onderzoek, valt naar het oordeel van de rechtbank onder het bereik van voormeld voorbehoud. Procedureel kleeft er geen gebrek aan deze handelwijze van het openbaar ministerie; inhoudelijk evenmin, nu niet het vertrouwen is gewekt dat niet (alsnog) tot vervolging zou (kunnen) worden overgegaan.
Reeds gelet op het voorgaande behoeft het betoog van de verdediging omtrent mandatering van sepotbeslissingen geen zelfstandige bespreking meer.
Bovenstaande leidt ertoe dat het partiele niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsman voor de periode van 11 december 2006 tot en met 2/3 oktober 2007 door de rechtbank op dezelfde gronden wordt verworpen.
Ook het partieel niet-ontvankelijkheidsverweer dat verband houdt met het klachtvereiste, kan niet slagen. Blijkens zijn aangifte van 3 oktober 20073 heeft [slachtoffer], nadat hem was uitgelegd wat een klacht inhoudt, verklaard: "Ik verzoek uitdrukkelijk om vervolging van de verdachte". Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verdachte verweten gedragingen over de periode 3 oktober 2007 tot en met 1 december 2007 vergelijkbaar met de gedragingen waarvan aangifte is gedaan. Niet valt in te zien, dat onder die omstandigheden steeds opnieuw een klacht zou moeten worden gedaan.
Nu alle niet-ontvankelijkheidsverweren falen, kan het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte worden ontvangen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er wettig bewijs is, maar dat de vereiste overtuiging om tot een bewezenverklaring te komen ontbreekt.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Op 8 augustus 2007 heeft verdachte een brief ontvangen waaruit blijkt dat verder contact niet op prijs werd gesteld door [slachtoffer]. De periode voorafgaand aan deze brief moet buiten beschouwing blijven, omdat niet eerder aan verdachte kenbaar is gemaakt dat contact niet op prijs werd gesteld. Met betrekking tot de periode na de genoemde brief was er maar in beperkte mate contact tussen verdachte en [slachtoffer], en [slachtoffer] heeft de reacties van verdachte gedurende deze periode over zichzelf afgeroepen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank kent grote betekenis toe aan de brief van [slachtoffer] van 8 augustus 2007 aan verdachte, waarin [slachtoffer] aangeeft dat hij geen enkel contact meer met verdachte wenst te hebben en dat [slachtoffer], als verdachte dat toch zou doen, politie en justitie zou inschakelen. Verdachte heeft deze brief ook ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank vormt deze brief een niet te miskennen signaal richting verdachte.
Voor zover verdachte stalkingsgedrag wordt verweten in de periode tot aan deze brief, is de rechtbank van oordeel dat geen bewezenverklaring kan volgen. Uit het dossier wordt onvoldoende duidelijk hoe de contacten in die periode zijn verlopen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte wederrechtelijk opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer].
Voor wat betreft de periode na 8 augustus 2007, stelt de rechtbank vast dat verdachte toch meermalen contact met [slachtoffer] heeft gezocht. Zo blijkt uit de aangifte (met bijlagen) en de verklaring van verdachte dat hij in anderhalve maand tijd een drietal smsjes aan [slachtoffer] heeft gestuurd4, dat hij een keer met [slachtoffer] heeft gebeld alsmede dat verdachte [slachtoffer] heeft aangesproken bij het politiebureau5. Verdachte had bij dit alles ook een bedoeling: bewerkstelligen dat [slachtoffer] de relatie tussen hem en verdachte erkent.
Er is naar het oordeel van de rechtbank derhalve wel degelijk sprake van wederrechtelijkheid, van het opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en ook van het voor belaging vereiste oogmerk.
De belaging zal de rechtbank evenwel niet bewezen verklaren. Alles afwegend en gelet op de bijzonderheden van dit geval, komt de rechtbank namelijk niet tot het oordeel dat de inbreuk stelselmatig is geweest. De (inhoud van de) smsjes -de rechtbank komt op basis van het proces-verbaal van het onderzoek van de mobiele telefoon van [slachtoffer]6 tot een vijftal smsjes van [slachtoffer]-, het telefoontje en de ontmoeting bij het politiebureau acht de rechtbank daartoe, hoewel grensoverschrijdend in vorenbedoelde zin, - uiteindelijk - van onvoldoende gewicht. Overige door [slachtoffer] genoemde incidenten leiden niet tot een ander oordeel, onder meer omdat daarvoor overtuigend steunbewijs ontbreekt. Daarbij komt, dat de rechtbank op grond van het dossier niet voldoende kan vaststellen of de ontmoetingen tussen [slachtoffer] en verdachte een toevallig karakter ontberen. De brief van [naam 1] van 3 december 20097, die betrekking heeft op een incident op 7 november 2007 leidt evenmin tot een ander oordeel, onder meer gelet op het tijdsverloop tussen het voorval en het schrijven van die brief. De print van een sms van 3 augustus 20098 maakt dit alles niet anders, reeds omdat dat bericht buiten de ten laste gelegde periode valt.
Nu geen bewezenverklaring kan volgen voor de stelselmatigheid, moet vrijspraak volgen.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, met compensatie van de kosten, zoals hierna vermeld.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Van der Hooft en Boerwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oosting, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 juli 2010.
Voetnoten:
1 Brief d.d. 26 november 2007 van de hulpofficier van justitie, L. Koopmans, van Regio Politie Noor- en Oost-Gelderland aan [verdachte]
2 Brief d.d. 21 april 2008 van de senior parketsecretaris, mr. C.R. van Zwol, van het Openbaar Ministerie Arrondissementsparket Zutphen aan Politie district Apeldoorn, Team Noord-Oost
3 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], pagina 1 van 3
4 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], d.d. 3 oktober 2007 plus bijlagen en het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 november 2007
5 Brief d.d. 27 mei 2009 van raadsman Moszkowicz, pagina 1 van 3
6 Proces-verbaal, BPS nummer 07-340521, Onderzoek mobiel telefoontoestel, pagina's 27 en 28 van 62
7 Brief d.d. 3 december 2009 van [naam 1], overgelegd door [slachtoffer] bij de rechter-commissaris van de rechtbank Zutphen op 6 april 2010
8 Print van een sms d.d. 3 augustus 2009, overgelegd door [naam 2] bij de rechter-commissaris van de rechtbank Zutphen op 27 augustus 2009