ECLI:NL:RBZUT:2010:BN1003

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1139 PARKBL
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.P. van Baaren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van parkeerbelasting met chipknip en bewijsvoering bij naheffingsaanslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 19 mei 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de betaling van parkeerbelasting door eiseres, die een naheffingsaanslag had ontvangen van de gemeente Doetinchem. Eiseres, houder van een Opel, had op 21 april 2009 haar voertuig geparkeerd aan de dr. Huber Noodtplaats te Doetinchem, waar betaald parkeren van toepassing was. Tijdens een controle door een parkeercontroleur werd vastgesteld dat er geen geldig parkeerkaartje in het voertuig aanwezig was, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 51,50, bestaande uit € 1,50 parkeerbelasting en € 50,00 aan kosten voor de naheffingsaanslag.

Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk had betaald voor het parkeren, en toonde ter zitting aan dat zij met haar chipknip op de betreffende datum een bedrag van € 3,00 had betaald, gelijk aan de kosten van het originele parkeerkaartje. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de parkeercontroleur, dat er geen geldig parkeerkaartje was aangetroffen, niet als onweerlegbaar bewijs kon worden beschouwd. Eiseres had de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren, wat zij deed door het uitlezen van haar chipknip.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel de parkeercontroleur geen kaartje had aangetroffen, eiseres voldoende bewijs had geleverd dat zij de verschuldigde belasting bij aanvang van het parkeren had voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en veroordeelde de gemeente tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in belastingzaken en de rol van de vrije bewijsleer.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Reg.nr.: 09/1139 PARKBL
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
te Varsseveld,
eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Doetinchem
verweerder.
1. Procesverloop
Met dagtekening 21 april 2009 heeft verweerder een naheffingsaanslag parkeerbelasting (nummer 21040914458033) opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 juni 2009 heeft verweerder het door eiseres tegen deze naheffingsaanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 mei 2010, waar eiseres in persoon, vergezeld van haar echtgenoot, is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H.M. Berndsen en H.H. Arends, parkeercontroleur.
2. Overwegingen
2.1 Eiseres is houder van een grijze personenauto (Opel) met kenteken [kenteken].
Op 21 april 2009 stond het voertuig van eiseres geparkeerd aan de dr. Huber Noodtplaats te Doetinchem. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
Tijdens een controle op voormelde datum omstreeks 14.45 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat geen geldig betaalbewijs in het voertuig was aangebracht. Nu geen geldig parkeerkaartje zichtbaar achter de voorruit was geplaatst noch elders in de auto was aangetroffen, is aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 51,50 opgelegd, bestaande uit € 1,50 parkeerbelasting en € 50,00 kosten van de naheffingsaanslag.
De naheffingsaanslag is opgelegd ter zake van parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2009 van de gemeente Doetinchem (de Verordening). Artikel 5, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat de vorenbedoelde belasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij terzake van het parkeren van de auto bij de desbetreffende parkeerautomaat een parkeerkaartje met de chipknip had gekocht en dat zij dit kaartje duidelijk zichtbaar achter de voorruit van de auto had geplaatst. Eiseres heeft in bezwaar een kopie van dit parkeerkaartje, met nummer 4676, overgelegd, waaruit blijkt dat dit op 21 april 2009 om 13.42 uur is verkregen tegen betaling van € 3,00. De parkeertijd eindigde op 21 april 2009 om 15.42 uur.
Verweerder heeft gesteld dat het achteraf tonen van een kaartje - ook volgens de jurisprudentie - niet het bewijs kan leveren dat de parkeerbelasting ten tijde van de controle was voldaan. Verweerder heeft in dat verband gesteld dat volgens consistent beleid het gehele voertuig door twee parkeercontroleurs (de heer Arends en mevrouw Wiss) onafhankelijk van elkaar, uitvoerig en met precisie is nagekeken. Gezien de handel op het internet en het aantal grote parkeerders op deze parkeerplaats kan het parkeerkaartje nadien verkregen zijn. Op grond daarvan stelt verweerder dat de door eiseres gegeven verklaring niet aannemelijk is.
De bewijslast dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, rust op verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van de parkeercontroleur, dat bij controle geen geldig parkeerkaartje is waargenomen, in het algemeen als toereikend bewijs dienen, maar geldt niet als onweerlegbaar bewijs. De belastingplichtige heeft de mogelijkheid tegenbewijs te leveren, bijvoorbeeld door het alsnog overleggen van een geldig parkeerkaartje. Daarbij geldt de vrije bewijsleer, hetgeen inhoudt dat de rechter vrij is in de keuze van de bewijsmiddelen en de waardering daarvan (arresten van de Hoge Raad van
8 januari 1997 en 11 juni 1997, LJN: AA3187 en AA2144).
Ter zitting heeft de parkeercontroleur H.H. Arends verklaard dat zowel hij als zijn collega het parkeerkaartje niet hebben aangetroffen en dat het voertuig van eiseres uitvoerig vanaf alle kanten is gecontroleerd. Bij een dergelijke controle is het (haast) onmogelijk dat een kaartje over het hoofd wordt gezien. Verder heeft hij verklaard dat er een aantekening wordt gemaakt indien een onleesbaar parkeerkaartje in het voertuig wordt aangetroffen.
Eiseres heeft echter ter onderbouwing van haar stelling ter zitting via de random reader van de Rabobank haar chipknip uitgelezen. Daaruit blijkt, mede door verweerder geconstateerd, dat op 21 april een bedrag van € 3,00 van de chipknip is afgeschreven. Het tijdstip van die betaling valt daarbij niet te achterhalen. Wel staat vast dat de eerstvolgende betalings-transactie met de chipknip in november heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft verklaard dat zij in verband met de procedure (het kunnen blijven uitlezen van de transactie op 21 april) zo weinig mogelijk betalingen met de chipknip heeft gedaan. Voorts heeft zij een bewijsaanbod gedaan betreffende de vingerafdrukken op het parkeerkaartje. Daarmee wil eiseres aantonen dat het kaartje niet is verkregen van een derde, maar door haar is gekocht en alleen maar de vingerafdrukken bevat van haar en haar echtgenoot.
Verder heeft eiseres op de dag van de controle vergeefs geprobeerd in contact te komen met de parkeerafdeling van de gemeente ten einde het parkeerkaartje te kunnen tonen. De parkeerafdeling was echter op dat moment al gesloten. Vervolgens heeft eiseres bij brief van 25 april 2009 aan verweerder een kopie van het parkeerkaartje doen toekomen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat eiseres de ter zake van het parkeren van haar voertuig verschuldigd geworden belasting, bij de aanvang van het parkeren heeft voldaan. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiseres heeft aangetoond dat zij op 21 april 2009 een bedrag van € 3,00, gelijk aan de kosten van het overgelegde en ter zitting getoonde originele parkeerkaartje, met de chipknip heeft betaald. Dit gevoegd bij de moeite die zij zich heeft getroost om verweerder zo snel mogelijk het originele parkeerkaartje te laten zien, geeft de rechtbank de overtuiging dat zij dit kaartje bij aanvang van het parkeren bij de betreffende parkeerautomaat heeft aangeschaft en niet van een derde heeft verkregen.
De verklaring van de parkeercontroleur dat tijdens de controle geen parkeerkaartje in het voertuig is aangetroffen, leidt niet tot een andersluidende conclusie. Daartoe overweegt de rechtbank dat voor het opleggen van de onderwerpelijke naheffingsaanslag slechts plaats is indien belanghebbende de door hem verschuldigde parkeerbelasting niet heeft betaald. Geen naheffingsaanslag kan worden opgelegd indien niet op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan maar de verschuldigde belasting wel is betaald (arrest van de Hoge Raad van
8 januari 1997, LJN: AA3200).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in dit (bijzondere) geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan.
Nu aannemelijk is geworden dat de belasting op het voormelde tijdstip was betaald, kan de naheffingsaanslag niet in stand blijven. Het beroep is mitsdien gegrond.
Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres. Ter zitting heeft eiseres daartoe een specificatie van haar kosten ingediend. De reis- en verblijfskosten alsmede de verletkosten van eiseres komen voor vergoeding in aanmerking, te bepalen conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De te vergoeden reis- en verblijfskosten bedragen € 12,98 overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 bepaald op basis van de reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse. De door eiseres opgegeven en onderbouwde verletkosten bedragen in totaal voor twee uur € 34,80. De in dit verband opgegeven reiskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. In totaal ziet de rechtbank derhalve aanleiding eiseres een proceskosten-vergoeding toe te kennen van € 47,78.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 41,- aan eiseres vergoedt; -veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 47,78, waarvan € 12,98 ter zake van reis- en verblijfskosten en € 34,80 ter zake van verletkosten, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. van Baaren. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2010.