ECLI:NL:RBZUT:2010:BN1648

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/922018-08
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van de Wetering
  • J. van der Hooft
  • M. Draisma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor deelneming aan een organisatie met crimineel oogmerk wegens onvoldoende bewijs

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1958 en wonende te [adres], heeft de rechtbank Zutphen op 20 juli 2010 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, specifiek het voorhanden hebben van sigaretten zonder de vereiste accijns. De tenlastelegging betrof een periode van 5 juni 2006 tot en met 19 december 2007, waarbij de verdachte samen met medeverdachten in Nederland en Engeland zou hebben gehandeld. Tijdens de zitting op 6 juli 2010 erkende de verdachte dat hij eenmaal sigaretten zonder accijns naar Engeland had vervoerd, maar hij betwistte dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie. De officier van justitie concludeerde tot vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor een bewezenverklaring.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig beoordeeld. Het standpunt van de verdediging was dat er geen wettig bewijs was voor de deelneming aan een organisatie, en dat de verdachte slechts eenmalig had gehandeld uit geldproblemen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met criminele activiteiten. De rechtbank benadrukte dat voor deelneming aan een organisatie, zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, bewezen moet worden dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in de criminele gedragingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen bewijs was voor de deelneming aan de organisatie en heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. Oosting, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 20 juli 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/922018-08
Uitspraak d.d.: 20 juli 2010
tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats in 1958],
wonende te [adres].
Raadsman: L.Th.G. Grob, advocaat te Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2010.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 05 juni 2006 tot en met 19 december 2007 in de gemeente(n) Mill en Sint Hubert en/of Nijmegen en/of elders in Nederland en/of in Engeland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte A] en/of [medeverdachte C] en/of [medeverdachte D] en/of een of meer ander(en) heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het voorhanden hebben van sigaretten, althans
accijnsgoederen, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken strafbaar gesteld bij artikel 5 in verbinding met artikel 97 van de Wet op de accijns.
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er wettig bewijs is, maar dat de vereiste overtuiging om tot een bewezenverklaring te komen ontbreekt.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De raadsman is van mening dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Verdachte heeft erkend eenmaal een busje met sigaretten waarover geen accijns is geheven te hebben vervoerd naar Engeland. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, voor zover deze organisatie al heeft bestaan, zoals ten laste is gelegd. Verdachte betwist nadrukkelijk dat hij heeft deelgenomen aan een dergelijke organisatie.
Beoordeling door de rechtbank
Van het aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht deelnemen is slechts dan sprake indien verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk van de organisatie.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij eenmaal sigaretten waarover geen accijns is geheven heeft vervoerd naar Engeland op verzoek van [opdrachtgever] en dat hij hierover contact heeft gehad met [medeverdachte C]. Deze vracht is in Engeland onderschept en verdachte is daarvoor in Engeland aangehouden en veroordeeld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij dat gedaan heeft in verband met geldproblemen en voorts dat het bij die ene keer is gebleven. Daarvoor heeft hij dergelijke transporten niet verricht, hij was evenmin van plan vaker dergelijke partijen sigaretten te gaan vervoeren wanneer hij niet zou zijn aangehouden. Van de lading onveraccijnsde sigaretten, waarmee zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte A], eveneens in Engeland ongeveer tezelfdertijd als hijzelf is aangehouden, had hij geen weet.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken kan overigens niet worden afgeleid dat verdachte, afgezien van het hiervoor bedoelde door hem uitgevoerde transport, meer of andere activiteiten of handelingen heeft verricht op grond waarvan kan worden aangenomen, laat staan bewezenverklaard, dat hij behoort tot een organisatie zoals tenlastegelegd.
De rechtbank is dan ook gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen spreken van deelneming door verdachte aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, zoals tenlastegelegd.
Nu geen bewezenverklaring kan volgen voor de deelneming, moet vrijspraak volgen.
Beslissing
De rechtbank:
• verklaart niet bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mrs. Van de Wetering, voorzitter, Van der Hooft en Draisma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oosting, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2010.