ECLI:NL:RBZUT:2010:BN1648
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. van de Wetering
- J. van der Hooft
- M. Draisma
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor deelneming aan een organisatie met crimineel oogmerk wegens onvoldoende bewijs
In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1958 en wonende te [adres], heeft de rechtbank Zutphen op 20 juli 2010 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, specifiek het voorhanden hebben van sigaretten zonder de vereiste accijns. De tenlastelegging betrof een periode van 5 juni 2006 tot en met 19 december 2007, waarbij de verdachte samen met medeverdachten in Nederland en Engeland zou hebben gehandeld. Tijdens de zitting op 6 juli 2010 erkende de verdachte dat hij eenmaal sigaretten zonder accijns naar Engeland had vervoerd, maar hij betwistte dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie. De officier van justitie concludeerde tot vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor een bewezenverklaring.
De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig beoordeeld. Het standpunt van de verdediging was dat er geen wettig bewijs was voor de deelneming aan een organisatie, en dat de verdachte slechts eenmalig had gehandeld uit geldproblemen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met criminele activiteiten. De rechtbank benadrukte dat voor deelneming aan een organisatie, zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, bewezen moet worden dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in de criminele gedragingen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen bewijs was voor de deelneming aan de organisatie en heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. Oosting, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 20 juli 2010.