RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
economische politierechter
parketnummer: 06/925183-09
uitspraak van: 5 juli 2010
tegenspraak / dnip
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verdachte] BV,
gevestigd te [adres],
raadsman: B.H.M. Harbers, advocaat te Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2010.
Nadat de dagvaarding ter terechtzitting is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 17 en/of 18 november 2008 in de gemeente Doetinchem,
althans in Nederland, (telkens) al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en)
heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 van de Europese Verordening
Overbrenging Afvalstoffen, immers heeft zij (telkens) afvalstoffen, te
weten (restanten van) aluminiumfosfide en/of fosfine, overgebracht van Emmerik
(Duitsland) naar Doetinchem, terwijl die overbrenging geschiedde zonder
kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken
bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
artikel 10.60 lid 2 van de Wet milieubeheer
2.
zij in of omstreeks de periode van 5 december 2008 tot 1 februari 2009 in de
gemeente Doetinchem, al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in
artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (het laten staan
en/of laten liggen van een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke
stoffen of resten daarvan bevinden) heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke
stoffen en/of met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3,
onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat
onderdeel bedoelde regels, immers heeft verdachte een container (op chassis)
en/of een opslagcontainer met daarin resten van een gevaarlijke stof, te weten
aluminiumfosfide en/of fosfine, laten staan respectievelijk op of aan de
openbare weg, de [adres] (parkeerhaven) en/of een groenstrook langs de
[adres] en/of [adres] en/of [adres] (nabij een opleidingscentrum)
terwijl op deze container(s) niet een waarschuwingsteken als bedoeld in artikel 5.5.2.3
van het ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises
dangereuses par route) was aangebracht op een plaats waar het gemakkelijk kon
worden gezien door personen die van plan waren om de container binnen te gaan;
artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen
3.
zij in of omstreeks de periode van 5 december 2008 tot en met 22 januari 2009
in de gemeente Doetinchem, in ieder geval in Nederland, als werkgeefster,
terwijl bij en/of in rechtstreeks verband met de arbeid, te weten het
ontgassen van een container met daarin restanten van aluminiumfosfide en/of
(een hoge concentratie aan) fosfine en/of het in een opslagcontainer brengen
van (restanten van) aluminiumfosfide en/of fosfine, die verdachte, als
werkgeefster door haar werknemers deed verrichten in een bedrijf en/of
inrichting, en/of in de onmiddellijke omgeving daarvan, te weten op de
openbare weg de [adres] en/of een groenstrook (in de nabijheid van een
opleidingscentrum), gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en/of de gezondheid
van andere personen dan die werknemers, geen doeltreffende maatregelen heeft
genomen ter voorkoming van dat gevaar, immers stond voornoemde container (op
chassis) opgesteld in een parkeerhaven van de [adres] en/of stond die
opslagcontainer op een groenstrook (in de nabijheid van een
opleidingscentrum), terwijl:
- er op die container en/of opslagcontainer geen gevaarsaanduidingen met betrekking tot het aanwezig zijn van aluminiumfosfide en/of fosfine waren aangebracht,
- de container en/of de opslagcontainer niet waren/was afgesloten en derhalve door een ieder te openen;
artikel 10 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet
4.
zij in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot 1 februari 2009 in de
gemeente Doetinchem, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende
vergunning, een in of op perceel [adres] gelegen inrichting voor het
bewerken, verwerken, vernietigen en/of overslaan van buiten de inrichting
afkomstige gevaarlijke afvalstoffen (aluminiumfosfide en/of fosfine), zijnde
een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I en zijnde een in artikel 8.1
lid 2 van de Wet milieubeheer bedoelde categorie van inrichting, genoemd
in bijlage I, onder p en/of LL (subsidiair 3) van het Besluit algemene regels voor
inrichtingen milieubeheer, in werking heeft gehad;
artikel 8.1 lid 2 van de Wet milieubeheer
artikel 8.1 lid 1 aanhef/onder a van de Wet milieubeheer
artikel 8.1 lid 1 aanhef/onder b van de Wet milieubeheer
artikel 8.1 lid 1 aanhef/onder c van de Wet milieubeheer
5.
zij op of omstreeks 17 november 2008 in de gemeente Doetinchem en/of te
Emmerich (Duitsland) grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer A] werkzaamheden heeft laten
verrichten met en/of aan één of meer containers waarin zich (restanten van)
aluminiumfosfide en/of fosfine bevond en/of het laten vervoeren van één of
meer vaatjes met restanten aluminiumfosfide en/of fosfine,
terwijl:
- aan die [slachtoffer A] geen persoonlijk beschermingsmiddel ter beschikking was gesteld,
- die [slachtoffer A] tijdens het meten van één of meer containers waarin zich fosfine (in een hoge concentratie) bevond, geen persoonlijke beschermingsmiddel(en) heeft gedragen,
- die [slachtoffer A] niet, althans onvoldoende was opgeleid voor het werken met aluminiumfosfide en/of fosfine en/of het ontluchten van containers waarin zich aluminiumfosfide en/of fosfine bevindt,
- het vervoer plaatsvond met een bestelauto, waarin de (vaatjes met) aluminiumfosfide en/of fosfine aanwezig was in het laadgedeelte, welke middels een raster was afgescheiden van de zitplaatsen, waarbij die [slachtoffer A] in aanraking kon komen met de fosfine, waardoor het aan haar - verdachtes - schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer A] zwaar lichamelijk letsel, te weten intoxicatie door
fosforwaterstof met
- centraal-nerveuze symptomatiek (recidiverende hoofdpijn, zwakke concentratie, woordvindstoornissen, slaapstoornissen en/of spiercontracties), en/of
- aantoonbaar hyperreactief bronchiaalsysteem in de zin van een reactive airways dysfunction syndrome,
heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke
ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden
van deze is ontstaan;
artikel 308 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Op 17 november 2008 heeft een werknemer van verdachte bij werkzaamheden aan gegaste containers in een containerterminal in Emmerich een fosfinevergiftiging opgelopen. De containers waren geladen met pinda's. Fosfine wordt gebruikt in containers in de vorm van aluminiumfosfide- of magnesiumfosfidekorrels als bestrijdingsmiddel tegen ongedierte bij het vervoer van plantaardige producten als granen, koffie, cacao en grondnoten.2 Ook de containers waar het hier om gaat waren met fosfine gegast. De werknemer van verdachte heeft aan de containers metingen verricht, plates of blisters met fosfine uit de containers verwijderd, ladingmonsters genomen en in een bedrijfsauto fosfinerestanten naar verdachtes bedrijf in Doetinchem vervoerd. Bij één van de containers - door de werknemer aangeduid met nummer 9 - gaf de meter aan dat de fosfineconcentratie in de container meer dan 20 ppm bedroeg; de over het algemeen gehanteerde grenswaarde voor het vrijgeven van een container is 0,1 ppm fosfine. De werknemer heeft aan die container nog diverse andere metingen verricht, waarbij telkens een aanzienlijke overschrijding van de grenswaarde werd vastgesteld. De werknemer is onwel geworden en korte tijd later in het ziekenhuis opgenomen en in een gespecialiseerd instituut in Duitsland onderzocht, waar is vastgesteld dat de neurologische beperkingen het gevolg zijn van een fosfinevergiftiging.
Vanaf 26 november 2008 heeft het KLPD een opsporingsonderzoek verricht naar aanleiding van berichten op het internet van vermoedelijke fosfinevergiftiging bij werkzaamheden van een werknemer van verdachte op 17 november 2008. Het KLPD heeft verdachtes bedrijf in Doetinchem daarbij vaker bezocht. Het KLPD heeft vastgesteld dat de bewuste container (registratienummer: MSKU 987865-1; hierna: de container) van Emmerich naar verdachtes bedrijfsterrein in Doetinchem was overgebracht. Het KLPD heeft op 10 december 2008 in de container 7 ppm fosfine gemeten. Daarbij is de container niet geopend. Op 19 december 2008 is een luchtmonster uit de container genomen, dat 7 ppm fosfine bleek te bevatten. De container is vervolgens elders door een gespecialiseerd bedrijf ontgast.
Op verdachtes terrein in Doetinchem is tevens onderzoek gedaan naar een container voor de opslag van fosfinerestanten, die zonder afscheiding of gevaaretiketten aan de rand van het terrein stond opgesteld en waarin restanten fosfine of fosfinehoudend afvalmateriaal lagen opgeslagen. Ook is onderzoek gedaan naar een tweetal kunstofvaatjes met fosfinerestanten.
Het KLPD heeft de Arbeidsinspectie ingeschakeld en de milieu-inspectie van de gemeente Doetinchem geïnformeerd. Het gemeentebestuur van Doetinchem heeft bij besluit van 16 maart 2009 aan verdachte een gedoogbeschikking afgegeven in afwachting van een voor de aanwezigheid van, en de omgang met fosfine noodzakelijke milieuvergunning.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Gebleken is dat restanten fosfine van Emmerich naar Doetinchem zijn vervoerd. Ook is gebleken dat voor dit vervoer geen kennisgeving is gedaan aan of toestemming is verkregen van de bevoegde autoriteiten. Verder is een container met een te hoge concentratie fosfine naar het bedrijfsterrein van [verdachte] in Doetinchem overgebracht. Al deze handelingen zijn opzettelijk verricht, in de zin dat de (container met) restanten fosfine bewust (is)/zijn vervoerd. Voor het bewijs van opzet is niet vereist dat verdachte wist dat zij bij haar handelingen wettelijke voorschriften overtrad.
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat op verdachtes terrein, aan de openbare weg, een zeecontainer op een oplegger stond opgesteld. In de container bevonden zich restanten fosfine. Daarnaast was op het terrein een container aanwezig, die voor de opslag van blisters en plates met restanten fosfine werd gebruikt. Beide containers moeten worden aangemerkt als een vervoermiddel in de zin van de bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen gestelde bepalingen.
In de opslagcontainer werden gedurende de tenlastegelegde periode restanten van fosfine opgeslagen, zonder dat daarbij voldoende veiligheidsmaatregelen in acht werden genomen. In de van Emmerich naar Doetinchem overgebrachte container was fosfine aanwezig in een concentratie die bij blootstelling gezondheidsrisico's oplevert. Toch waren beide containers niet afgesloten en waren er ook geen uiterlijke kenmerken op de containers aangebracht om voor gevaarlijke stoffen te waarschuwen.
Verdachte is in 2007 begonnen met het ontgassen van met fosfine bewerkte containers en met de opslag van gevaarlijke afvalstoffen. Door deze activiteiten gold voor verdachtes inrichting ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer een vergunningsplicht. Verdachte heeft de nieuwe activiteiten echter niet gemeld en geen milieuvergunning aangevraagd.
De officier van justitie acht verdachte ernstig tekort geschoten in haar zorgplicht om haar werknemers tegen de gevaren van het werken met gegaste containers te beschermen. Zo ontbrak het aan een behoorlijke opleiding en uitrusting en heeft verdachte zich onvoldoende op de hoogte gesteld van de gevaren van het werken met fosfine. Op 17 november 2008 heeft één van haar werknemers tijdens werkzaamheden op de containerterminal in Emmerich een fosfinevergiftiging met ernstige, blijvende, gezondheidsproblemen opgelopen. Dit heeft kunnen gebeuren doordat de werknemer niet tot gasmeetdeskundige was opgeleid en onvoldoende op de hoogte was van de gevaren van het werken met fosfine en van de werking van zijn meetapparatuur. Ook had de werknemer geen goede instructie gekregen over het gebruik en het onderhoud van zijn persoonlijke beschermingsmiddelen. Verdachte heeft evenmin gezorgd voor veilig vervoer van het fosfine-afval. Hoewel niet is komen vast te staan op welke manier haar werknemer een fosfinevergiftiging heeft opgelopen, moet er een causaal verband bestaan tussen verdachtes onzorgvuldige handelen en nalaten en het bij haar werknemer ontstane letsel.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten kunnen mogelijk wel worden bewezen, maar dan zonder de ten laste gelegde opzet.
De in Emmerich uit containers verwijderde fosfinerestanten werden conform een ingewonnen advies in kunststof vaatjes naar Doetinchem vervoerd, om het daarvandaan samen met afval uit Doetinchem door een erkend bedrijf te laten afvoeren. Verdachte heeft op geen enkel moment de opzet gehad om in strijd met de wettelijke voorschriften afvalstoffen van Duitsland naar Nederland te vervoeren.
De opslagcontainer kan niet worden aangemerkt als een vervoermiddel in de zin van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Betwist wordt ook dat die container zich op of aan de openbare weg bevond; hij stond, net als de container, binnen verdachtes inrichting. Op de container, die een te hoge concentratie fosfine bevatte, ontbraken weliswaar waarschuwingstekens, maar ook daarvoor geldt dat verdachte op het eventueel strafbare karakter daarvan geen opzet had. Bovendien was er geen direct gevaar voor personen die zich in de buurt van de container hebben opgehouden.
Verdachte heeft aangegeven dat zij in de veronderstelling verkeerde dat voor het werken met gegaste containers of fosfine geen milieuvergunning was vereist.
Volgens verdachte mag niet worden uitgegaan van een oorzakelijk verband tussen haar handelen, of eventuele nalaten, en het door de werknemer op 17 november 2008 opgelopen letsel: niet is komen vast te staan hoe haar medewerker de fosfinevergiftiging heeft opgelopen.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het dossier komt naar voren dat het slachtoffer is blootgesteld aan fosfine, als gevolg waarvan hij het ten laste gelegde letsel heeft opgelopen. De onderzoeksresultaten geven evenwel geen uitsluitsel wat de oorzaak van de fosfinevergiftiging is en evenmin is die oorzaak ter terechtzitting vast komen te staan.
Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het bij het slachtoffer ontstane letsel is vereist dat een oorzakelijk verband tussen het handelen of nalaten van verdachte en dat letsel als het ingetreden gevolg daarvan, kan worden aangenomen. Nu de (precieze) toedracht van de fosfinevergiftiging niet kan worden vastgesteld en nu daardoor ook niet met voldoende zekerheid kan worden gezegd dat de fosfinevergiftiging voorkomen had kunnen worden als verdachtes handelen in dezen aan alle ter zake geldende (zorgvuldigheids)normen voldeed, kan dat verband tussen de verweten gedragingen - zo deze wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard - en de gevolgen van de door het slachtoffer opgelopen fosfinevergiftiging, niet worden gelegd.
De economische politierechter zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde.
Op 5 december 2008 trof de verbalisant op verdachtes terrein aan de [adres] de container aan. Getuige [getuige A], die aan verdachte is verbonden als coördinator Kwaliteit, Arbo en Milieu, heeft verklaard dat de container op 18 november 2008 vanuit Emmerich naar Doetinchem was overgebracht.3
Getuige [slachtoffer A] heeft verklaard dat hij op 17 november 2008 uit twaalf containers fosfineblisters heeft verwijderd en dat hij die blisters van Emmerich naar Doetinchem heeft vervoerd.4
De getuige [getuige A] heeft verklaard dat de in Emmerich verzamelde fosfinerestanten naar verdachtes vestiging in Doetinchem werden overgebracht, omdat in Duitsland geen opslagmogelijkheid bestond.5 Ook de getuige [getuige B], verdachtes directeur, heeft verklaard dat fosfinerestanten van Emmerich naar Doetinchem werden vervoerd en dat van dit vervoer geen kennis werd gegeven aan de Duitse of Nederlandse autoriteiten.6
Van een kennisgeving van, of vereiste toestemming voor, het vervoer van fosfine is (dan ook) niet gebleken.7
De container is op een onderstel aangetroffen op een parkeerhaven, gelegen aan de [adres]. De deuren van de container waren dicht, maar niet afgesloten met een rederijzegel of een ander slot of zegel. Ook waren er geen waarschuwingstekens op aangebracht.8 Toen de verbalisanten een concentratie van 7 ppm fosfine maten, stond de container nog op dezelfde plaats en was hij niet voorzien van waarschuwingstekens.9 De getuige [getuige B] heeft verklaard dat de container in Doetinchem is geopend en daar is gelucht.10
Op 10 december 2008 toonde getuige [getuige A] verbalisanten een container gelegen aan de achterkant van verdachtes terrein. Deze container stond naast andere afvalcontainers aan de openbare weg. Om de containers was geen hekwerk of ander afscheidingsmiddel geplaatst. De container werd gebruikt voor de opslag van restanten fosfine. Op de container waren geen tekens aangebracht om te waarschuwen voor de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. De verbalisanten constateerden dat de opslagcontainer niet door middel van een deugdelijk slot was afgesloten. In de opslagcontainer werd een fosfineconcentratie van 2 ppm gemeten. In de opslagcontainer lagen restanten fosfine(houdend materiaal).11
Op 17 december 2008 hebben verbalisanten geconstateerd dat de bedoelde container nog steeds voor de opslag van fosfine werd gebruikt en dat er nog geen waarschuwingstekens op waren aangebracht.12
Op 15 januari 2009 constateerden verbalisanten dat de opslagcontainer was verplaatst naar een groenstrook behorend tot verdachtes inrichting, direct naast een parkeerplaats van een opleidingscentrum. Om de opslagcontainer was geen hek geplaatst en op de container waren geen gevaarspictogrammen aangebracht. Wel was de container voorzien van een hangslot. Door de getuige [getuige A] werd verklaard dat de restanten fosfine nog niet waren afgevoerd. Nog steeds werden restanten fosfine vanuit Emmerich naar Doetinchem overgebracht. Er waren bewust geen gevaarspictogrammen aangebracht, om niet onnodig onrust bij het publiek te veroorzaken.13
Naar het oordeel van de economische politierechter valt de container op de oplegger wel, maar de opslagcontainer, die niet voor vervoer over de weg werd gebruikt, niet binnen de reikwijdte van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, mede gelet op de definitie van 'container' (als een hulpmiddel bij het vervoer) in afdeling 1.2.1 van bijlage 1 bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, zijnde de Nederlandse vertaling van de bijlagen A en B van het ADR. De bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen gestelde voorschriften zijn dan ook alleen van toepassing op de container op een chassis, welke combinatie is aan te merken als een vervoermiddel in de zin van die voorschriften.
Naar het oordeel van de economische politierechter kon door de locatie van de containers gevaar ontstaan voor de veiligheid en/of de gezondheid van anderen dan verdachtes werknemers. Verdachte had geen doeltreffende maatregelen genomen ter voorkoming van dat gevaar. De containers waren niet deugdelijk afgesloten en toegankelijk voor derden. Bovendien waren zij niet voorzien van de benodigde waarschuwingen. Uit een onderzoek van het NFI14 komt naar voren dat bij blootstelling aan fosfine in de concentraties die in de containers zijn gemeten, gevaar bestaat voor de veiligheid en de gezondheid van personen.
De getuige [getuige B] heeft verklaard dat sinds 2007 gegaste containers worden vervoerd en afgehandeld en binnen haar inrichting aanwezig zijn. In de containers worden metingen verricht naar (restanten van) bestrijdingsmiddelen. Zonodig worden containers geventileerd en op een later moment opnieuw gemeten.15
Op 10 december 2008 toonde de getuige [getuige A] de verbalisanten de container gelegen aan de achterkant van het bedrijfsterrein, die werd gebruikt voor de opslag van restanten fosfine.16 De getuige [getuige A] heeft op 15 januari 2009 verklaard dat door personeel van verdachte nog steeds restanten fosfine vanuit Emmerich naar Doetinchem werden vervoerd en tijdelijk in opslagcontainer werden opgeslagen.17 De opslagcontainer werd al vóór zijn indiensttreding op 1 september 2008 voor de opslag van fosfinerestanten gebruikt.18
Voor het ontgassen van containers of voor andere activiteiten met fosfine, zoals de opslag daarvan, is aan verdachte geen milieuvergunning verleend. Verdachte heeft alsnog een aanvraag voor een milieuvergunning ingediend. Bij besluit van 16 maart 2009 heeft het gemeentebestuur van Doetinchem aan verdachte voorlopig een gedoogbeschikking voor de opslag van fosfinerestanten en het ventileren van gegaste containers afgegeven.19
De economische politierechter acht het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde opzet wettig en overtuigend bewezen. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad behoeft (in het economisch strafrecht) opzet niet op het strafbare karakter van de gedraging te zijn gericht.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op 17 en 18 november 2008 in de gemeente Doetinchem, althans in Nederland opzettelijk handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, immers heeft zij afvalstoffen, te weten restanten van aluminiumfosfide en/of fosfine, overgebracht van Emmerich (Duitsland) naar Doetinchem, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en (schriftelijke) toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
2.
zij in de periode van 5 december 2008 tot 1 februari 2009 in de gemeente Doetinchem opzettelijk handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het laten staan en laten liggen van een vervoermiddel, waarin zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden, heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met een vervoermiddel, dat is aangewezen ingevolge artikel 3 van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in artikel 3, onder b, bedoelde regels,
immers heeft verdachte een container op een chassis met daarin resten van een gevaarlijke stof, te weten aluminiumfosfide en/of fosfine, laten staan op of aan de openbare weg, de [adres] (parkeerhaven) terwijl op deze container niet een waarschuwingsteken als bedoeld in artikel 5.5.2.3 van het ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route) was aangebracht op een plaats waar het gemakkelijk kon worden gezien door personen die van plan waren om de container binnen te gaan;
3.
zij in de periode van 5 december 2008 tot en met 22 januari 2009 in de gemeente Doetinchem, als werkgeefster,
terwijl bij en in rechtstreeks verband met de arbeid, te weten het ontgassen van een container met daarin een hoge concentratie aan fosfine en het in een opslagcontainer brengen van restanten van aluminiumfosfide en/of fosfine, die verdachte als werkgeefster door haar werknemers deed verrichten in een bedrijf en/of in de onmiddellijke omgeving daarvan, te weten op een groenstrook, in de nabijheid van een opleidingscentrum, gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en de gezondheid van andere personen dan die werknemers,
geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar, immers stond voornoemde container op een chassis opgesteld in een parkeerhaven van de [adres] en stond die opslagcontainer op een groenstrook, in de nabijheid van een opleidingscentrum, terwijl:
- er op die container en opslagcontainer geen gevaarsaanduidingen met betrekking tot het aanwezig zijn van aluminiumfosfide en/of fosfine waren aangebracht;
- de container en de opslagcontainer niet waren/was afgesloten en derhalve door een ieder te openen;
4.
zij in de periode van 1 november 2008 tot 1 februari 2009 in de gemeente Doetinchem, opzettelijk, zonder een daartoe verleende vergunning, een op het perceel [adres] gelegen inrichting voor het bewerken, verwerken en overslaan van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen, te weten aluminiumfosfide en/of fosfine, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I en zijnde een in artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer bedoelde categorie van inrichting, genoemd in bijlage I, onder p en/of LL (sub 3), van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, in werking heeft gehad.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
2. overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
4. overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op de overtreding:
3. overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 45.000,-, waarvan € 15.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. Verdachte had moeten en kunnen weten dat fosfine zeer giftig is en had voor het werken met die stof afdoende (veiligheids)maatregelen moeten treffen. Verdachte heeft zich onvoldoende verdiept in de voorschriften die bij het werken met deze stof dienen te worden nageleefd. Alle ten laste gelegde feiten zijn terug te voeren op het onvoldoende besef van de gevaren van fosfine en op een gebrek aan voorlichting daaromtrent. Verdachtes handelen heeft een reëel gevaar voor personen waaronder haar eigen werknemers in het leven geroepen. Door daarnaast te opereren zonder afdoende vergunning heeft verdachte het de bevoegde autoriteiten onmogelijk gemaakt controle uit te oefenen.
Door en namens verdachte is aangevoerd dat zij haar interne procedures kritisch onder loep heeft genomen en dat zij de assistentie heeft ingeroepen van diverse gespecialiseerde bedrijven. Waar nodig heeft verdachte haar procedures aangepast. Ook is inmiddels zorg gedragen voor de vereiste vergunningen. Haar directeur heeft meermalen lezingen gehouden om de eigen branche voor te lichten over de gevaren van het werken met gegaste containers en over de mogelijkheden om deze gevaren te beperken.
De economische politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de omstandigheden van de verdachte zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten, die alle voortkomen uit het werken met gegaste containers. Verdachte heeft zich onvoldoende gerealiseerd welke risico's aan het werken met fosfine waren verbonden. Het door haar ingewonnen advies was niet toereikend voor een veilige omgang met fosfine(houdende stoffen). Verdachte heeft niet alleen gevaar veroorzaakt voor haar eigen medewerkers, maar ook voor derden die door de locatie van de onvoldoende beveiligde containers met fosfine in aanraking hadden kunnen komen. Ook heeft verdachte door geen vergunning aan te vragen en het niet op de hoogte stellen van de bevoegde autoriteiten, controle op haar activiteiten onmogelijk gemaakt.
Ten voordele van verdachte houdt de economische politierechter er rekening mee dat zij haar verantwoordelijkheid heeft genomen en gepaste en naar het zich laat aanzien afdoende maatregelen genomen om de risico's van het werken met gegaste containers in voldoende mate te beperken.
De economische politierechter acht een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. De straf zal deels voorwaardelijk worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 23, 24, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 10.60 van de Wet milieubeheer;
- 2, 3 en 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
- 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen;
- 3 van de Regeling vervoer van gevaarlijke stoffen over land; en
- 10 van de Arbeidsomstandighedenwet.
De economische politierechter:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
2. overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
3. overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon;
4. overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde tot een geldboete van € 30.000,-;
* bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot € 15.000,-, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde tot een geldboete van € 5.000,-.
Aldus gewezen door mr. Van Lookeren Campagne, economische politierechter, in tegenwoordigheid van mr. Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2010.
Eindnoten
1 Als hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2008029526-1, van het Korps Landelijke Politie Diensten, gesloten en ondertekend op 10 april 2009.
2 Als hierna over fosfine wordt gesproken wordt daarmee ook bedoeld aluminium- of magnesiumfosfide(korrels).
3 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 93.
4 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina's 73 en 74.
5 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina's 64.
6 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina's 42.
7 Stamproces-verbaal, dossierpagina 18.
8 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 93.
9 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 96.
10 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 40.
11 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina's 94 en 95.
12 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina's 97 en 98.
13 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina's 100 en 101.
14 Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 2 juni 2009.
15 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 33.
16 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina's 94 en 95.
17 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina's 100 en 101.
18 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina's 50 en 52.
19 Aanvullend proces-verbaal d.d. 15 maart 2009, ongenummerd