RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/801273-09
Uitspraak d.d.: 11 augustus 2010
tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [plaats, 1979],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. P. Reitsma, advocaat te Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 juli 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 augustus 2009 te Didam, gemeente Montferland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een baksteen, althans een
hard voorwerp, in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer], heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 04 augustus 2009 te Didam, gemeente Montferland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet een baksteen, althans een hard voorwerp, in de richting van het
hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer], heeft gegooid, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
Sinds twee of drie jaar kent de aangever, [slachtoffer], een politieagent uit Doetinchem, genaamd [verdachte].2
Sinds kort ziet hij verdachte wel eens aan de [adres] in Didam. Sinds drie maanden komt hij daar regelmatig, want zijn vriendin woont in Didam. Hij ziet [verdachte] vaak bij een huis met een hoge heg staan. Later zag hij hem daar vaker en denkt hij dat verdachte daar woont.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] meermalen bij hem door de straat reed en hem daarbij dreigend aankeek.3 Op 4 augustus 2009 omstreeks 18.20 uur kwam de vriendin van verdachte thuis.4 Zij wilde haar auto in het parkeervak voor hun woning parkeren, maar zij moest wachten omdat de auto van [slachtoffer] langsreed. Zijn vriendin vertelde tegen verdachte dat [slachtoffer] haar vies doordringend aankeek en vervolgens langs de tuin keek.5 Later op de avond kwamen twee agenten videocamera's bij de woning van verdachte in verband met de bedreiging door [slachtoffer], aldus verdachte.6 Tijdens het plaatsen van de camera's reed [slachtoffer] weer langs de woning en toen hij 5 á 10 minuten later wéér langs de woning van verdachte reed heeft verdachte een sierklinker/baksteen door de ruit van de auto van [slachtoffer] gegooid.7
A. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte kan echter een geslaagd beroep doen op psychische overmacht en dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
B. Standpunt van de verdachte
De raadsman heeft namens verdachte gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden. Voorts heeft bij bepleit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was en dat hij derhalve dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
C. Beoordeling door de rechtbank
Op 4 augustus 2009 rond 22.40 uur reed [slachtoffer] op de [adres] te Didam, gemeente Montferland. Hij zag verdachte tegen de heg staan. Hij herkende hem aan zijn postuur. Verdachte liep naar de weg. [slachtoffer] dacht dat verdachte voor de auto wilde gaan staan om hem staande te houden. Hij liet het gas los en zag dat verdachte links van hem aan de kant van de rijbaan bleef staan, terwijl hij hem wilde passeren. Verdachte bewoog met zijn armen naar achteren en maakte een beweging die bij [slachtoffer] de reactie opriep om in elkaar te duiken.8 Hij deed zijn hoofd naar voren, richting het stuur. Hij kon niet exact zien wat verdachte deed, want hij moest ook op de weg letten. Het was een beweging alsof hij wilde uithalen. Opeens hoorde [slachtoffer] een harde klap en voelde hij tegelijkertijd een pijnlijke klap op zijn schouder. Hij zag dat het raam van de bestuurdersportier stuk was en uit elkaar viel. Hij zag dat hij onder het glas zat.
[slachtoffer] is niet gestopt, maar bewust doorgereden om de confrontatie te mijden. Toen [slachtoffer] thuis kwam, zag hij achter in zijn auto een sierklinker liggen.9
Door de klap van de steen had hij pijn aan zijn schouder.10 Hij had een schaafwond. Verder had hij wat kleine wondjes op zijn linkerarm waar glasdeeltjes in terecht zijn gekomen.11
Verdachte heeft bekend op 4 augustus 2009 een steen door de autoruit van [slachtoffer] te hebben gegooid.12 Omstreeks 22.30 uur kwamen twee mensen camera's plaatsen in verband met de dreiging van [slachtoffer], zo heeft verdachte verklaard. Een witte auto met kenteken [kenteken] reed zijn woning voorbij en hij herkende de auto als zijnde die van [slachtoffer]. Verdachte zei hardop: "Godverdomme, daar heb je hem weer."13 Verdachte was het zat en pakte een klinker van 20x7x7 centimeter uit de tuin14 Het duurde ongeveer 5 tot 10 minuten voor hij dezelfde auto weer zag.15 Hij zag dat er één persoon in de auto zat en herkende aan zijn postuur [slachtoffer]. De auto reed stapvoets, maar hij ging zachter rijden toen hij de woning van verdachte naderde.16
Verdachte stapte naar voren de weg op. Hij maakte met zijn rechterarm een zwaaibeweging en liet de steen tijdens de beweging los. Hij wilde de zijruit van de bestuurderkant raken. Hij heeft zo hard gegooid dat hij bijna zeker wist dat de ruit stuk zou gaan. De auto was ongeveer op 1,5 meter afstand van hem. Hij hoorde -en zag- dat de zijruit van de bestuurderskant van de auto stuk ging.17
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. Verdachte heeft vijf tot tien minuten voordat hij met de steen gooide, de steen in zijn handen gehad. Het betreft een steen van 20 x 7 x 7 centimeter. Verdachte is langs de weg gaan staan en heeft de baksteen in een rijdende auto richting de bestuurder gegooid. Verdachte wist dat [slachtoffer] de bestuurder van de auto was. Verdachte heeft met kracht gegooid, hetgeen blijkt uit de schade aan de auto. De steen is immers eerst op het portier gestoten, toen door de ruit, tegen [slachtoffer] aan en daarna door het plastic tussenschot in de achterbak van de auto terecht gekomen. Als [slachtoffer] niet gebukt had, had [slachtoffer] ook door de steen op zijn hoofd geraakt kunnen worden. Daar komt bij dat [slachtoffer] niet alleen door het gooien van de steen letsel kon ondervinden, maar hij had ook de macht over het stuur kunnen verliezen en daarbij in aanraking kunnen komen met obstakels en/of andere verkeersdeelnemers.
Door met kracht een steen van een dergelijke grootte op korte afstand door de ruit van een rijdende auto te gooien, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden, en heeft hij dus voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 4 augustus 2009 te Didam, gemeente Montferland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een baksteen in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte: ontoerekeningsvatbaarheid?
Naar de persoon van verdachte is psychologisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 18 januari 2010 van M. Janssen (GZ-psycholoog). In het rapport van Janssen wordt het volgende vermeld:
"Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een aanpassingsstoornis, te weten surmenagebeeld. Hierdoor was verdachte kwetsbaar en kon hij de opeenstapeling van problemen die op dat moment speelden niet meer goed hanteren. Verdachte voelde zich overspannen door een combinatie van hoge werkbelasting, een heftig incident met zijn ouders, aanhoudende bedreigingen van [slachtoffer] en een onvervulde kinderwens. De aanpassingsstoornis heeft er in belangrijke mate toe bijdragen dat verdachte is overgegaan tot het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten."
De raadsman heeft op 22 maart 2010 aan de officier van justitie een brief geschreven met daarbij gevoegd een brief van de psychiater Timmerman die aan de bedrijfsarts schrijft dat verdachte ten tijde van het baksteenincident sterk verminderd toerekeningsvatbaar was.
De raadsman heeft ter terechtzitting gesteld dat aan het oordeel van Timmerman meer waarde gehecht dient te worden dan aan het oordeel van Janssen, omdat het rapport van Timmerman korter na het voorval is opgemaakt. Het rapport van Janssen is opgemaakt op het moment dat verdachte al behandeling onderging bij HSK. De grens tussen sterk verminderd toerekeningsvatbaar en ontoerekeningsvatbaar is moeilijk te trekken. Gelet op de constateringen en motiveringen van de rapporterend psychiater en psycholoog dient verdachte naar het oordeel van de verdediging volledig ontoerekeningsvatbaar geacht te worden en derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid aangesloten bij de inhoud van de rapporten.
De rechtbank merkt allereerst op dat de brief van Timmerman niet in het kader van onderhavige strafzaak is opgesteld maar in het kader van een disciplinair onderzoek. De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman dat verdachte ten tijde van het voorval op 4 augustus 2009 geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht niet. In het rapport van Janssen wordt van "enigszins verminderd toerekeningsvatbaar" en in de brief van de psychiater Timmerman -voor zover die hier al een rol speelt- staat wat er staat: "sterk verminderd toerekeningsvatbaar" en dat is iets anders dan geheel ontoerekeningsvatbaar.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank uitgaan van enige vorm van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Strafbaarheid van de verdachte: psychische overmacht
De officier van justitie heeft gesteld dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was van psychische overmacht en dat hij derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de officier van justitie gesteld dat de op [slachtoffer] gerichte boosheid ten tijde van het ten laste gelegde voortvloeide uit de toestand van surmenage, zodat een rechtstreeks verband bestaat tussen de psychische stoornis en de daad van verdachte.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot psychische overmacht.
De rechtbank stelt vast dat voor psychische overmacht aannemelijk moet worden dat het handelen van verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een dwang, drang of kracht, waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoeven te bieden
De rechtbank acht het aannemelijk dat de door de deskundigen vastgestelde toestand van surmenage, samenhangend met de eerdere incidenten met [slachtoffer] -als gevolg waarvan beveiligingscamera's bij de woning van verdachte werden opgehangen- alsmede de problemen met zijn ouders en de onvervulde kinderwens, waarover op 4 augustus nogmaals een teleurstellende mededeling kwam, hebben bijgedragen aan de houding en het gedrag van verdachte. Daaruit volgt echter nog niet dat de psychische toestand waarin verdachte ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde heeft geleid tot een drang om een steen te gooien, waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. In dat kader hecht de rechtbank onder meer belang aan het feit dat uit een proces-verbaal bevindingen van [naam], inspecteur van politie en collega van verdachte bij het team Doetinchem, is gebleken dat verdachte haar twee weken voordat het ten laste gelegde feit werd gepleegd, op 21 juli 2009, heeft opgebeld en haar heeft gezegd dat [slachtoffer] weer was langsgereden in zijn auto en dat hij, wanneer [slachtoffer] dat weer zou doen, een baksteen door de ruit zou gooien.18 Dat verdachte kennelijk reeds twee weken voor het onderhavige voorval de gedachte had opgevat om, indien [slachtoffer] weer zou komen langsrijden, een steen door diens autoruit te gooien, verdraagt zich niet met de stelling van de officier van justitie dat de daad van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een die avond of kort daarvoor opgekomen ongewone psychische toestand Ook uit de verklaringen van verdachte, zoals afgelegd bij de politie en ter terechtzitting, is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich in een dergelijke toestand bevond tijdens het gooien. Tussen de eerste keer dat verdachte [slachtoffer] zag langsrijden (waarna hij de steen oppakte) en de tweede keer (waarbij hij de steen gooide) zijn volgens de verklaring van verdachte vijf tot tien minuten verstreken. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank berekenend gehandeld, hetgeen mede blijkt uit het feit dat hij de steen minuten voor het gooien reeds in zijn handen had. De rechtbank komt zo tot het oordeel dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit geen sprake was van psychische overmacht.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
1. De officier van justitie heeft geen straf gevorderd, nu hij van oordeel is dat verdachte een geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt.
2. De raadsman heeft primair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
3. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
4. Verdachte heeft een baksteen door de ruit van een rijdende de auto gegooid. Het feit dat [slachtoffer] daarvan gering letsel heeft ondervonden is een omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is. [slachtoffer] heeft door het incident letsel opgelopen, waardoor zijn persoonlijke integriteit is geschonden. Tevens is zijn auto beschadigd als gevolg waarvan [slachtoffer] hinder heeft ondervonden.
5. Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte.
6. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 22 december 2009, waaruit blijkt dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Er zijn geen contra-indicaties en belemmerende factoren voor het uitvoeren van een werkstraf. Verplicht reclasseringstoezicht is niet geïndiceerd.
7. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het rapport van de psycholoog waaruit blijkt dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte een belangrijke rol hebben gespeeld bij het ten laste gelegde.
8. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank een geldboete niet passend. Met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van verdachte enerzijds en de berekening waarmee verdachte heeft gehandeld anderzijds, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een onvoorwaardelijke werkstraf voor de maximale duur van 240 uur op zijn plaats. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient enerzijds om de ernst van het bewezenverklaarde te onderstrepen en anderzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bedoelde werkstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de reclassering gehanteerde lijst van projectplaatsen.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde met een vordering tot schadevergoeding van € 1.960,13 gevoegd in het strafproces. De vordering is opgebouwd uit € 500,-- immateriële schade, € 1.376,83 voertuigschade en € 83,30 expertisekosten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat € 500,-- immateriële schade kan worden toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu de vordering niet eenvoudig van aard is.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat € 500,-- immateriële schade kan worden toegewezen. Voorts heeft hij gesteld dat benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu verdachte via de verzekeringsmaatschappij de kosten zal betalen.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de door het slachtoffer als gevolg van het bewezen verklaarde handelen opgetreden schade naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 500,--. Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat de vordering is onderbouwd met facturen en niet onrechtmatig voorkomt. De omstandigheid dat de schade via de verzekeringsmaatschappij kan worden vergoed, is in dit verband niet van belang. De rechtbank zal daarom eveneens de gevorderde bedragen van
€ 1.376,83 en € 83,30 toewijzen.
De rechtbank wijst de vordering integraal toe en verdachte is voor die schade - naar burgerlijk recht - aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als: poging tot doodslag;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres] (gironummer [nummer]) van een bedrag van € 1.960,13, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], voornoemd, een bedrag te betalen van € 1.960,13, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 39 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Troost en Boerwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Soest, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2010.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 410002-09, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, bureau integriteit en veiligheid, gesloten en ondertekend op 29 september 2009.
2 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (pagina 15).
3 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 25).
4 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 25).
5 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 25).
6 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 25).
7 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 25) en verklaring van verdachte ter terechzitting.
8 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (pagina 16).
9 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (pagina 16).
10 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (pagina 17).
11 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (pagina 17).
12 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 23) en verklaring van verdachte ter terechtzitting.
13 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 26) en verklaring van verdachte ter terechtzitting.
14 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 26) en verklaring van verdachte ter terechtzitting.
15 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 26).
16 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 26).
17 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 26)
18 Proces-verbaal van bevindingen (pagina 34).