ECLI:NL:RBZUT:2010:BN5611

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
31 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460226-09 (ontn. vord.)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Heenk
  • A. van Valderen
  • J. van der Mei
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandelzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor de handel in speed en XTC. De rechtbank moest beslissen op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1976 en woonachtig in [plaats], had een raadsman, mr. Lamers, die de verdediging voerde.

De rechtbank heropende het onderzoek naar aanleiding van een tussenvonnis van 2 juni 2010, waarin de stukken aan de officier van justitie waren overgedragen om te reageren op de verdediging. De rechtbank beoordeelde de bewijsstukken, waaronder een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en concludeerde dat de door de politie gehanteerde methode voor de berekening niet voldoende betrouwbaar was. De rechtbank stelde vast dat van de 131 contacten in de mobiele telefoon van de verdachte, 41% met drugs in verband konden worden gebracht, maar dat deze gegevens onvoldoende waren om een redelijke kansberekening te maken voor het wederrechtelijk voordeel.

De rechtbank besloot het voordeel op een andere manier te schatten, waarbij werd gekeken naar de verklaring van de verdachte over zijn uitgaven aan eten en drinken van het drugsgeld. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte gedurende een periode van anderhalf jaar had gedeald en schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.520,--. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en de bewijsstukken, waarbij de rechtbank de belangen van de verdachte en de maatschappij in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer 06/460226-09 (ontn. vord.)
Uitspraak d.d. 31 augustus 2010
Tegenspraak / oip - oip
VONNIS
De rechtbank heeft te beslissen op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van
Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordeel in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats op 1976],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman mr. Lamers, advocaat te Utrecht.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 31 mei 2010 en 17 augustus 2010. Van deze behandeling is telkens proces-verbaal opgemaakt.
Bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 22 september 2009 is betrokkene veroordeeld ter zake van onder meer - kort gezegd - de handel in speed en XTC (artikel 2 onder B en C van de Opiumwet).
Bij tussenvonnis van 2 juni 2010 heeft de rechtbank het onderzoek in de onderhavige ontnemingszaak heropend en de stukken in handen gesteld van de officier van justitie teneinde de opsteller van het rapport in de gelegenheid te stellen te reageren op de reactie van de raadsman naar aanleiding van het aan de ontnemingsvordering ten grondslag liggende ontnemingsrapport van 15 december 2009.
De rechtbank heeft de stukken van het onderhavige dossier gezien, waaronder een proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 31 mei 2010, een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel1 en een (aanvullend) proces-verbaal van de rapporteur naar aanleiding van het verweer van de raadsman van betrokkene2.
Motivering
1. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 17 augustus 2010 haar aanvankelijke (op € 8.950,00 geschatte) vordering gematigd tot een bedrag van € 6.802,00. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de bijgestelde voordeelsberekening van de politie3.
2. De raadsman heeft zich - primair - op het standpunt gesteld dat de bijgestelde berekening niet kan worden gebruikt omdat de gegevens die aan de berekening ten grondslag liggen zodanig onduidelijk zijn, dat daaruit in redelijkheid niet kan worden afgeleid wat het wederrechtelijk voordeel van betrokkene is geweest.
3. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde met de handel in speed en XTC-pillen voordeel heeft behaald. De rechtbank stelt op basis van het ter terechtzitting gehouden onderzoek, in samenhang met de inhoud van voormeld strafdossier en vonnis en de daaraan ontleende wettige bewijsmiddelen vast, dat betrokkene met de door hem gepleegde feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
4. De rechtbank hanteert als uitgangspunt voor de schatting van de hoogte van het voordeel niet de door de politie opgemaakte voordeelberekening. De daarin gehanteerde methode komt namelijk op het volgende neer. In de mobiele telefoon van verdachte stonden 131 contacten. Van 29 daarvan werden NAW-gegevens verkregen.
Uit politieregistratiesystemen bleken van die 29 er 12, dus 41%, op enigerlei wijze met drugs van doen te hebben. Van de 131 telefooncontacten zijn er derhalve 54 personen (=41%) op welke manier dan ook bekend met drugs. Van de in totaal 11 gehoorde afnemers verklaarden er 3, dus 27%, een enkele keer XTC af te nemen. Van de 54 personen met een drugsverleden, betekent dit dus 14 afnemers van XTC (=27%).
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van deze summiere gegevens als zodanig geen behoorlijke kansberekening worden gemaakt, laat staan dat op grond daarvan het wederrechtelijk voordeel kan worden becijferd. Het verkregen wederrechtelijk voordeel kan wel op andere wijze worden geschat en vastgesteld. De rechtbank baseert zich daarbij op de verklaring4 die betrokkene bij de politie heeft afgelegd, dat hij van het drugsgeld ook zo'n twintig euro per week aan eten en drinken heeft besteed.
De rechtbank laat daarbij buiten beschouwing het voordeel dat betrokkene heeft gehad voor het eigen gebruik, terwijl eveneens buiten beschouwing kunnen blijven de door betrokkene uit de opbrengst gefinancierde kosten ten behoeve van de verkoop (zoals benzinekosten).
Nu niet in geschil is, dat er gedurende een periode van anderhalf jaar is gedeald, gaat de rechtbank uit van een periode van in totaal 76 weken.
De rechtbank schat het voordeel derhalve op een bedrag van € 1.520,--. Hetgeen overigens namens betrokkene is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Beslissing
De rechtbank legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, te betalen een bedrag van € 1.520,-- (vijftienhonderd en twintig euro).
Aldus gewezen door mrs. Heenk, voorzitter, Van Valderen en Van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2010.
Voetnoten:
1 Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, parketnummer 06-460226-00, opgemaakt, gesloten en ondertekend op 15 december 2009 door [naam], hoofdagent van politie te Heerde-Hattem
2 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL0618 2010095483-2, gesloten en ondertekend op 4 juli 2010 door [naam] voornoemd
3 Eerdergenoemd proces-verbaal nummer PL0618 2010095483-2
4 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2009, doorgenummerde dossierpagina 78, behorende bij het in de wettelijke vorm opgemaakte stamproces-verbaal nr. PL0618/09-204598