RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummers: 06/950328-10 en 06/800279-09 (TUL)
Uitspraak d.d. 1 oktober 2010
Tegenspraak / dip
[verdachte A],
geboren te [plaats] (Turkije) op [1972],
wonende te [plaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Doetinchem.
Raadsman: mr. Y. Quint, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 juni 2010
in de gemeente Winterswijk en/of elders in Nederland, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [naam A] en/of [naam B] en/of [naam C] en/of [naam D] en/of [naam E] en/of [naam F] en/of [naam G] en/of aan [naam H] en/of
[naam I] en/of [naam J] en/of [naam K] en/of [naam L] en/of een of meer andere (niet nader te noemen) personen, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 15 december 2009 heeft de politie twee Duitsers aangehouden in Winterswijk die verklaarden aldaar weed te hebben gekocht van verdachte, [medeverdachte B] en [medeverdachte C]. Op 23 december 2009 vond een aanhouding plaats van twee Duitsers te Winterswijk die verklaarden aldaar weed te hebben gekocht van verdachte. Na overleg tussen justitie en de politie werd op 7 april 2010 een onderzoek gestart naar verdachte, [medeverdachte B] en [medeverdachte C]. Daarbij werd gebruik gemaakt van telefoontaps en observaties. Op 7 juni 2010 is verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar veel softdrugs verkocht. De officier van justitie heeft zijn standpunt gebaseerd op de getuigenverklaringen van de afnemers [naam A], [naam B], [naam D] en [naam C], [naam K], [naam L], [naam J] en [naam I]. Anders dan de raadsman is de officier van justitie van mening dat er geen reden is te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam I].
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in het dossier wel bewijs voorhanden is voor het handelen in softdrugs. Niet is te bewijzen dat verdachte in grote hoeveelheden heeft gehandeld. Ten aanzien van de periode van handelen heeft de raadsman aangegeven dat wel bewezen kan worden verklaard dat verdachte 1 jaar heeft gehandeld. Er zijn drie getuigenverklaringen in het dossier inhoudende dat verdachte 1 jaar heeft gehandeld en er is één getuigenverklaring inhoudende dat verdachte anderhalf jaar heeft gehandeld. In het dossier is in de overige getuigenverklaring geen steun te vinden voor die anderhalf jaar.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij één of twee keer per maand weed heeft verkocht aan [naam K]. Hij heeft voorts bekend dat hij weed heeft verkocht aan [naam E], [naam H], [naam J], [naam K], [naam L] en [naam I]. Ten aanzien van de verklaring van [naam K] heeft verdachte verklaard dat hij minder vaak aan haar heeft verkocht dan zij heeft verklaard. Ten aanzien van de getuigenverklaring van [naam I] heeft de verdachte verklaard dat hij wel aan [naam I] heeft verkocht, maar dat de door [naam I] genoemde periode van anderhalf jaar niet juist is. Verdachte heeft ontkend dat hij aan [naam C], [naam D], [naam G], [naam A] en [naam B], [naam E] en [naam F] weed heeft verkocht.
Ten aanzien van de periode van handelen en de hoeveelheden zijn de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 15 december 2009 zijn de Duitse afnemers [naam B] en [naam A] door de politie aangehouden nadat een politieagent de auto van [naam B] geparkeerd zag staan op ongeveer vijfentwintig meter afstand van de [adres 1], de woning van verdachte. In de auto van [naam B] werd 775 gram weed aangetroffen.2
Getuige [naam B] heeft op 16 december 2009 bij de politie verklaard dat hij op 15 december 2009 samen met [naam A] vanuit Duitsland naar Winterswijk is gekomen om bij verdachte weed te kopen. Hij had € 3.000,- bij zich om weed te kopen. In de woning waren nog twee mannen aanwezig. [naam B] heeft onderhandeld over de hoeveelheid weed. Hij had geregeld dat hij voor € 3.000,- 800 gram weed kreeg. [naam B] is vervolgens samen met [naam A] buiten Winterswijk aangehouden.3
Getuige [naam A] heeft op 16 december 2009 bij de politie verklaard dat hij op 15 december 2009 samen met [naam B] vanuit Duitsland naar Winterswijk is gereden om softdrugs te kopen. Zij wilden deze drugs meenemen naar Duitsland en het daar weer verkopen. Zij hadden € 3.000,- bij zich om drugs te kopen. Zij zijn naar een woning in Winterswijk gereden met het huisnummer 58.4
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij op 23 december 2009 twee personen met een auto met een Duits kenteken in de onmiddellijke nabijheid van de woning van verdachte, te weten [adres 1] in Winterswijk, heeft zien staan. De personen gingen de woning van verdachte binnen en enige tijd later liepen zij weer naar buiten. [verbalisant 1] heeft hierop de collega's van de politie te Winterswijk gewaarschuwd. De auto werd aangehouden en in de auto werd 170 gram weed aangetroffen.5 Getuigen [naam D] en [naam C] werden vervolgens aangehouden.6
Getuige [naam D] heeft op 23 december 2009 bij de politie verklaard dat dit ongeveer de derde keer was in drie jaar dat hij samen met [naam C] naar Winterswijk is geweest om marihuana te kopen. [naam C] zei tegen [naam D] waar hij heen moest rijden. [naam D] moest de auto parkeren op de parkeerplaats aan de [adres 1].7
Getuige [naam C] heeft op 23 december 2009 bij de politie verklaard dat hij twee of drie keer eerder weed heeft gekocht. Hij had toen 10 à 15 gram weed per keer gekocht. Nu wilde hij meer weed hebben. Een Turkse man had [naam C] verteld dat hij beter ergens anders kon kopen als hij meer weed wilde hebben. [naam C] werd doorverwezen naar verdachte. [naam C] had voor € 1.200,- aan weed gekocht. Hij kreeg daarvoor 150 gram.8
Op 14 mei 2010 hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geconstateerd dat [naam E] de flat aan de [adres 2 te plaats] in liep. In die flat woonde verdachte. Verbalisanten zagen vervolgens [naam E] met plastic zakken uit de flat komen. Even later werd [naam E] aangehouden vanwege het in bezit hebben van 48 gram hennep.9
Getuige [naam E] heeft op 14 mei 2010 bij de politie verklaard dat hij vanuit Duitsland naar Nederland was gekomen om softdrugs te kopen. Vanaf februari 2010 heeft hij regelmatig softdrugs gekocht bij verdachte die eerder aan de [adres 1 te plaats] heeft gewoond. [naam E] heeft ongeveer vier keer softdrugs bij verdachte gekocht. Hij kocht dan altijd 30 tot 50 gram per keer en hij betaalde altijd 4,- per gram. Op 14 mei 2010 besloot [naam E] weer softdrugs te gaan kopen. [naam E] is naar de huidige woning van verdachte gegaan, een flat in de buurt van de Aldi. Hij heeft verdachte om 50 gram softdrugs gevraagd en dat ook gekregen.10
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op 14 mei 2010 eveneens [naam F] aangehouden nadat hij met verdachte in een auto met een Duitse kenteken heeft gezeten en op een later moment uit de flat van verdachte kwam lopen en wegreed met voormelde auto. In de auto werd 50 gram weed aangetroffen.11
Getuige [naam F] heeft op 14 mei 2010 bij de politie verklaard dat hij op diezelfde dag vanuit Duitsland naar Nederland is gereden om in Winterswijk naar de supermarkt Lidl te gaan. Op de parkeerplaats van de Lidl is hij door verdachte aangesproken met de vraag of hij "grass" wilde kopen. Daarop heeft [naam F] voor € 200,- aan weed bij verdachte gekocht. [naam F] heeft een plastic zakje met 50 gram weed gekregen van verdachte.12
Getuige [naam G] heeft op 9 juni 2010 bij de politie verklaard dat hij verdachte kent. De bijnaam van verdachte is [verdachte A]. [naam G] heeft verklaard dat hij heel goed weet dat verdachte in de drugs zit en dat hij al acht keer is opgepakt. Verdachte haalt zijn weed in Assen. Verdachte is verhuisd en woont boven de bibliotheek, aldus [naam G].13
Getuige [naam H] heeft op 8 juni 2010 bij de politie verklaard dat zij ook weed haalde bij [verdachte A] (verdachte) die sinds een paar weken boven de bibliotheek in Winterswijk woont. Hiervoor woonde hij vlakbij de watertoren. Zij dacht dat het een half jaar tot een jaar geleden is dat zij met verdachte in contact kwam en weed bij hem heeft gekocht. Zij dacht dat zij twee of drie keer in de maand bij verdachte heeft gekocht. Zij heeft meestal voor € 20,- of € 30,- gekocht en kreeg dan ongeveer 5 gram.14 [naam K] heeft voorts verklaard dat zij weet dat er heel veel mensen in Winterswijk zijn die bij verdachte kopen.15
Getuige [naam I] heeft op 8 juni 2010 bij de politie verklaard dat hij voor het eerst begin 2009 bij [verdachte A] weed heeft gehaald. Verdachte woonde toen aan de [adres 1], maar nu woont verdachte boven de bibliotheek. [naam I] betaalde tegen de € 4,50 per gram. Meestal kocht hij voor € 20,- à € 30,- aan weed. 16
[naam I] heeft ter terechtzitting zijn verklaring bij de politie gehandhaafd. Hij heeft onder meer verklaard dat hij vanaf begin 2009 bij verdachte weed heeft gekocht. [naam I] kwam soms twee of drie keer in de week bij verdachte. Meestal kocht [naam I] voor € 20,- à € 30,- aan weed.
Getuige [naam J] heeft op 8 juni 2010 bij de politie verklaard dat hij zijn weed onder andere bij [verdachte A] (verdachte) heeft gehaald. [naam J] kent verdachte al ongeveer een jaar. Hij heeft hooguit drie of vier keer weed gekocht. Hij kocht meestal voor ongeveer € 50,- aan weed. Hij kreeg dan meestal 10 à 12 gram.17
Getuige [naam K] heeft op 8 juni 2010 bij de politie verklaard dat zij af en toe ook wel eens weed haalde bij [verdachte A] (verdachte), die boven de bibliotheek in Winterswijk woont. Verdachte woonde eerder in de buurt van de watertoren, waar de [adres 1] en dergelijke ligt.18 Verdachte vraagt € 4,80 per gram weed. [naam K] heeft verklaard dat zij ongeveer vijf à zes keer per maand naar verdachte ging.19
Getuige [naam L] heeft op 9 juni 2010 bij de politie verklaard dat hij zijn weed haalde bij [verdachte A] (verdachte) en dat hij ongeveer een jaar bij verdachte koopt. Hij betaalt daar tussen de € 3,80 en € 5,- voor. Eén keer per twee weken ging [naam L] of zijn vriendin naar verdachte om weed te halen. Er kwamen ook Duitsers bij verdachte kopen. [naam L] heeft gezien dat Duitsers een zak van ongeveer 50 tot 100 gram kochten.20
De rechtbank leidt uit de voormelde getuigenverklaringen af dat verdachte van 1 januari 2009 tot het moment van de aanhouding op 7 juni 2010 heeft gehandeld in weed. Voorts volgt uit de getuigenverklaringen dat er meerdere afnemers zijn die verschillende hoeveelheden drugs hebben gekocht bij verdachte. De rechtbank acht derhalve het tenlastegelegde feit bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 juni 2010 in de gemeente Winterswijk en/of elders in Nederland, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [naam A] en/of [naam B] en/of [naam C] en/of [naam D] en/of [naam E] en/of [naam F] en/of [naam G] en/of aan [naam H] en/of
[naam I] en/of [naam J] en/of [naam K] en/of [naam L] en/of een of meer andere (niet nader te noemen) personen, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact en dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt het deelnemen aan een CoVatraining. Bij deze eis heeft de officier van justitie aangegeven rekening te hebben gehouden met het feit dat verdachte een strafblad heeft en dat hij dit delict heeft gepleegd terwijl hij nog in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling ter zake van een Opiumwetdelict.
De raadsman heeft betoogd dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf te hoog is. Daartoe heeft de raadsman verwezen naar het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 10 juni 2010 (LJN-nummer BM7241), waarin het ging om meer dan 40 kg hennep ging en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een werkstraf. Voorts heeft hij verwezen naar het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 25 maart 2010 (LJN-nummer: BL8815), waarin het ging om het in bezit hebben van 96 kilo en een periode van achttien maanden handelen en een werkstraf voor de duur van zestien weken, waarvan zeven weken voorwaardelijk. De raadsman heeft betoogd deze zaak in perspectief te zien. Indien het komt tot een oplegging van een gevangenisstraf verzoekt de raadsman de rechtbank een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan handel in softdrugs. Verdachte heeft in een periode van ongeveer anderhalf jaar een grote klantenkring opgebouwd en aanzienlijke hoeveelheden weed verkocht. Softdrugs zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijk en het gebruik ervan is ook voor de samenleving bezwarend onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Daarbij komt dat verdachte heeft bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van anderen, onder wie buitenlanders, en ook op die wijze de gezondheid van anderen in gevaar heeft gebracht. Blijkbaar heeft de verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen. De handel in drugs dient krachtig te worden bestreden. Daar komt bij dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten en dat verdachte nog in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling ter zake van een Opiumwetdelict. Mede gelet daarop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte tot een hogere straf veroordelen dan door de officier van justitie is geëist, te weten een gevangenisstraf voor duur van 21 (éénentwintig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde van toezicht door de reclassering. De rechtbank acht een hogere straf passend en geboden gelet op vergelijkbare gevallen waarin in aanzienlijke hoeveelheden weed is gehandeld en het aantal afnemers niet of nauwelijks verschilt van het aantal afnemers in de onderhavige zaak.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij legt de rechtbank de bijzondere voorwaarden op zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies van 23 juli 2010 onder de kopjes 'plan van aanpak' en 'advies voor Rechtszitting'.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering dient te worden toegewezen, nu verdachte in de proeftijd zat en dat hem niet heeft weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De raadsman heeft primair bepleit dat de proeftijd met één jaar dient te worden verlengd. Een extra proeftijd zal voor verdachte voldoende waarschuwing zijn om geen strafbare feiten meer te plegen. Subsidiair heeft hij bepleit de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog. Nu is bewezen dat verdachte zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 4 november 2009 (parketnummer 06/800279-09) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden ten uitvoer gelegd te worden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op:
- de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en
- de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 (éénentwintig) maanden;
- bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het adviesrapport van de reclassering van 23 juli 2010 :
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en
voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de
reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt;
- een meldingsgebod;
- het deelnemen aan een CoVa of CoVa+ training;
- het zich laten begeleiden op het gebied van arbeidstoeleiding en schuldhulpverlening;
- geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 4 november 2009, te weten van:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door mrs. Van Valderen, voorzitter, Kleinrensink en Boerwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 oktober 2010.
Mr. Kleinrensink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2010009269, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, Team Winterswijk, afdeling recherche, gesloten en ondertekend op 6 augustus 2010.
2 Proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2009, p. 53 en 54; stamproces-verbaal, p. 4.
3 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam B], p. 62.
4 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam A], p. 64 en 65.
5 Proces-verbaal van bevindingen van 3 april 2010, p. 152.
6 Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2009, p. 153 en proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2009, p. 158.
7 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam D], p. 156.
8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam C], p. 160 en 161.
9 Proces-verbaal van bevindingen van 17 mei 2010, p. 166 en proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2010, p. 167.
10 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam E], p. 175 en 176.
11 Proces-verbaal van bevindingen van 17 mei 2010, p. 188.
12 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam F], p. 193 en 194.
13 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam G], p. 268 en 269.
14 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam H], p. 212.
15 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam H], p. 211.
16 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam I], p. 224.
17 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam J], p. 251.
18 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam K], p. 243.
19 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam K], p. 244.
20 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam L], p. 280.