RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950330-10
Uitspraak d.d.: 1 oktober 2010
Tegenspraak / dip - oip
[verdachte B],
geboren te [plaats] (Syrië) op 1[1983],
wonende te [plaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring De Karelskamp te Almelo.
Raadsman: mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 augustus 2010 en 17 september 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 18 mei 2010 te Winterswijk en/of elders in Nederland, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [naam M] en/of aan [naam N] en/of aan [naam O]
en/of aan een of meer andere (niet nader te noemen) personen, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 17 november 2009 heeft de politie twee jonge Duitsers aangehouden in Winterswijk die verklaarden meerdere malen drugs te hebben gekocht van een persoon genaamd [naam 1] of [naam 2]. Op 15 december 2009 vond de aanhouding plaats van twee Duitsers te Winterswijk die verklaarden aldaar weed te hebben gekocht van verdachte, [medeverdachte A] en [medeverdachte C]. Na overleg tussen justitie en de politie werd op 7 april 2010 een onderzoek gestart naar verdachte, [medeverdachte A] en [medeverdachte C]. Daarbij werd gebruik gemaakt van telefoontaps en observaties. Op 18 mei 2010 is verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft gedurende een periode van 4 jaren veel softdrugs verkocht. De officier van justitie heeft zijn standpunt gebaseerd op de processen-verbaal van bevindingen van de politie, waarin is opgenomen dat bij de afnemers [naam M], [naam O], [naam A], [naam B], [naam P] en [naam Q] softdrugs in beslag zijn genomen. Voorts heeft de officier van justitie voor het bewijs verwezen naar de getuigenverklaringen van [naam M], [naam O], [naam A], [naam B], [naam P] en [naam Q], [naam R], [naam S], [naam T] en [naam U]. Daarnaast heeft de officier van justitie aangegeven dat hij de verklaring van verdachte inhoudende dat hij wel heeft gehandeld, maar dat het alleen voor eigen gebruik was en dat hij weed regelde via een huisdealer, niet volgt, omdat verdachte zelf de huisdealer is.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen in softdrugs kan worden bewezenverklaard. Ten aanzien van de periode van handelen heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte 2,5 tot 3 jaren heeft gehandeld. De raadsman heeft zich voor wat betreft de tenlastegelegde pleegperiode gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft voorts betoogd dat er geen sprake is van het handelen in grote hoeveelheden softdrugs. Het dossier is wat betreft de hoeveelheden softdrugs niet duidelijk. De vraag is waar de politie grote hoeveelheden softdrugs heeft geconstateerd. De raadsman heeft vraagtekens geplaatst bij verschillende getuigenverklaringen op dit punt. Verdachte heeft niet gehandeld uit winstbejag. Het primaire doel van verdachte was om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Er zijn overigens geen aanwijzingen dat verdachte hoge opbrengsten heeft gehad. Er is ook geen financieel onderzoek ingesteld.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft op 19 mei 2010 bij de politie verklaard dat hij sinds ongeveer een jaar in weed handelt2. Afhankelijk van de kwaliteit van de weed heeft hij de weed ingekocht voor een prijs tussen de € 3,50 en € 3,70 per gram en deze verkocht voor € 4,50 per gram.3 Bij de
rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij wel heeft gehandeld, maar dat hij dat had gedaan om van te leven. Hij doet dit sinds ongeveer 3 jaar. Hij heeft voorts verklaard dat hij die Duitse jongen in het centrum tegenkwam en dat die jongen hem vroeg of hij weed kon halen. Verdachte heeft twee keer weed voor hem gehaald, voor ongeveer € 350,-.4
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aan [naam M], [naam Q], [naam S] en [naam V] weed heeft verkocht. Hij heeft voorts verklaard dat hij 2,5 tot 3 jaar geleden is begonnen met de verkoop van weed.
Ten aanzien van de periode van handelen en de hoeveelheden zijn de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben gerelateerd dat zij op 17 november 2009 bij het Handelscentrum in Winterswijk twee Duitse jongens hebben aangehouden, te weten [naam M] en [naam O]. Bij [naam O] werd een plastic zakje met een geringe hoeveelheid wit poeder aangetroffen. Volgens [naam O] was dit witte poeder amfetamine.5
Getuige [naam M] heeft op 17 november 2009 bij de politie verklaard dat hij het afgelopen jaar in totaal wel honderd keer softdrugs bij verdachte heeft gekocht. [naam M] heeft ongeveer honderd gram per keer gekocht. Verdachte heeft volgens [naam M] in Bocholt wel duizend namen, waaronder [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. [naam M] heeft verklaard dat verdachte woonachtig is aan de [adres 4 te plaats] en dat hij daar zijn weed heeft gekocht. [naam M] heeft ongeveer € 4,50 per gram betaald. Het was bij [naam 1] ook mogelijk om vijfhonderd gram of per kilo te kopen.6 [naam M] heeft verder verklaard dat hij sowieso drie mensen uit Bocholt kent die ook softdrugs kopen bij verdachte aan de [adres 4 in plaats].7
Getuige [naam O] heeft op 17 november 2009 bij de politie verklaard dat hij ongeveer twee jaar geleden bij zekere [naam 4] aan de [adres 4] verdachte heeft ontmoet. Ongeveer twee weken geleden heeft zijn vriend softdrugs gekocht bij verdachte.8
Getuige [naam M] heeft op 19 mei 2010 bij de politie verklaard dat hij de afgelopen vier jaren gemiddeld één keer in de week voor € 10,- à € 15,- aan weed bij verdachte heeft gekocht. Verdachte heeft volgens [naam M] ook aan Duitsers verkocht. [naam M] zag vaak Duitsers in de flat van verdachte komen en zij kwamen voor grotere hoeveelheden.9
Getuige [naam V] heeft op 1 juni 2010 bij de politie verklaard dat hij al drie à vier jaar bij verdachte weed koopt. Eerst zou [naam V] op straat van verdachte gekocht hebben en daarna in de buurt van de Jumbo en de Lidl in Winterswijk. [naam V] heeft verklaard dat hij gemiddeld € 10,- tot € 30,- per keer heeft betaald. Per gram heeft hij € 6,- betaald. [naam V] heeft verder verklaard dat hij een paar keer heeft gezien dat verdachte ook aan Duitsers verkocht en dat het dan om grotere hoeveelheden ging.10
Getuige [naam W] heeft op 20 mei 2010 bij de politie verklaard dat [naam 1] al weed verkocht toen hij vier jaar geleden aan de [adres 3] ging wonen. Sinds [naam 1] aan de [adres 4] woont koopt hij, [naam W], weed bij [naam 1]. Hij betaalt daar zo'n € 6,- per gram voor.11
Getuige [naam X] heeft op 18 mei 2010 bij de politie verklaard dat zij met verdachte sinds juni 2009 aan de [adres 4 te plaats] woont en dat zij daarvoor aan de [adres 3] in Winterswijk hebben gewoond. Zij kent verdachte vier jaar en hij heeft al die tijd dat [naam X] hem kent in drugs gehandeld. 12
De rechtbank leidt uit de voormelde getuigenverklaringen af dat verdachte van januari 2006 tot het moment van de aanhouding op 18 mei 2010 heeft gehandeld in weed. Voorts volgt uit de getuigenverklaringen dat er meerdere afnemers zijn die verschillende hoeveelheden drugs hebben gekocht bij verdachte. De rechtbank acht derhalve het tenlastegelegde feit bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 18 mei 2010 te Winterswijk en/of elders in Nederland, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [naam M] en/of aan [naam N] en/of aan [naam O]
en/of aan een of meer andere (niet nader te noemen) personen, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact en dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. Bij deze eis heeft de officier van justitie aangegeven rekening te hebben gehouden met het feit dat verdachte weliswaar first offender is, maar dat hij al wel vier jaar in softdrugs heeft gehandeld.
De raadsman heeft betoogd dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf te hoog is. Indien het komt tot een oplegging van een gevangenisstraf verzoekt de raadsman de rechtbank een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht met een proeftijd van twee jaar. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat het de eerste keer is dat verdachte is gedetineerd en dat het heel zwaar voor hem is. De tenlastegelegde pleegperiode van vier jaar kan, indien bewezen verklaard, er niet toe leiden dat verdachte, als first offender, bij het bepalen van de strafmaat alsnog als recidivist wordt aangemerkt, aldus de raadsman.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan handel in softdrugs. Verdachte heeft in een periode van ongeveer vierenhalfjaar een grote klantenkring opgebouwd. Softdrugs zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijk en het gebruik ervan is ook voor de samenleving bezwarend onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Daarbij komt dat verdachte heeft bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van anderen, onder wie buitenlanders, en ook op die wijze de gezondheid van anderen in gevaar heeft gebracht. Blijkbaar heeft de verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen. De handel in drugs dient krachtig te worden bestreden. Mede gelet daarop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij in Nederland niet eerder voor dit soort feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte tot een lagere straf veroordelen dan door de officier van justitie is geëist, te weten een gevangenisstraf voor duur van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde van toezicht door de reclassering. De rechtbank acht een lagere straf passend en geboden gelet op vergelijkbare gevallen waarin eveneens gedurende een langere periode is gehandeld en het aantal afnemers niet of nauwelijks verschilt van het aantal afnemers in de onderhavige zaak.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij legt de rechtbank de bijzondere voorwaarden op zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies van 30 juli 2010 onder de kopjes 'plan van aanpak' en 'advies voor Rechtszitting'.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op:
- de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en
- de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het adviesrapport van de reclassering van 30 juli 2010 dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt een meldingsgebod en een drugs- of alcoholverbod;
- geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen;
- beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Van Valderen, voorzitter, Kleinrensink en Boerwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 oktober 2010.
Mr. Kleinrensink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2010009269, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, Team Winterswijk, afdeling recherche, gesloten en ondertekend op 6 augustus 2010.
2 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 397.
3 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 394.
4 Proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris op 21 mei 2010, p. 1 en 2.
5 Proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2009, p. 48 en 49.
6 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam N], p. 54.
7 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam N], p. 57.
8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam O], p. 59.
9 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam M], p. 240 en 241.
10 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam V], p. 207.
11 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam W], p. 279.
12 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam X], p. 225 en 228.