ECLI:NL:RBZUT:2010:BN9453

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580365-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Krijger
  • Davids
  • Van de Wetering
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor het aanwezig hebben van hennep en hasjiesj, veroordeling voor medeplegen van het telen van hennep na rechtmatige doorzoeking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 1 oktober 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte C, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj, en het medeplegen van het telen van hennep. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de ruimte boven het bedrijf niet onrechtmatig was, ondanks dat verdachte ten tijde van de doorzoeking met vakantie was. Tijdens de doorzoeking werden hennep en hasjiesj aangetroffen, maar er waren geen belastende verklaringen tegen verdachte afgelegd. Hierdoor werd hij vrijgesproken van het aanwezig hebben van deze middelen.

De rechtbank oordeelde echter dat verdachte wel schuldig was aan het medeplegen van het telen van hennep. Dit oordeel was gebaseerd op de bevindingen van de politie, waaronder het aantreffen van een hennepkwekerij en afgeluisterde telefoongesprekken waarin verdachte betrokken was. De rechtbank vond dat verdachte, samen met medeverdachten, had bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit, wat leidde tot nadelige maatschappelijke gevolgen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op gelijk aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, namelijk 45 dagen. Daarnaast werden de in beslag genomen middelen, waaronder hasjiesj en hennep, onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580365-09
Uitspraak d.d.: 1 oktober 2010
Tegenspraak / dip/oip/onip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte C],
geboren te [plaats] (Marokko) op [geboortedatum],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 januari 2010, 15 juni 2010 en 17 september 2010.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 september 2009, te Zutphen, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een pand aan het [adres 2]), (in totaal) ongeveer 1258,57 gram, in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan
geen andere substanties zijn toegevoegd en/of (in totaal) 880,78, in elk geval
een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 28 september
2009, te Doetinchem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan
[adres 3]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 639, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Vanaf november 2008 heeft de politie meerdere keren informatie ontvangen van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid en via Meld Misdaad Anoniem over drugshandel in Zutphen. Zo is op 4 november 2008 via Meld Misdaad Anoniem een melding2 ontvangen dat de broers [medeverdachte A] en [medeverdachte B] dealen in grote hoeveelheden drugs in Zutphen. De mannen zouden eigenaar zijn van café [café], gevestigd aan het [adres 2 te plaats], en pizzeria [pizzeria A] dat daarnaast gelegen is. [medeverdachte B] zou zich bezighouden met de hennephandel en [medeverdachte A] met de handel in cocaïne. De mannen zouden zich verplaatsen in een witte Mercedes bus en een grijze Mercedes personenauto. Eind november 2008 heeft de politie informatie van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid3 ontvangen dat [medeverdachte B] groot is in de cokehandel. Op 22 februari 2009 is een melding via Meld Misdaad Anoniem ontvangen4 dat [medeverdachte B] een van de grootste drugsjongens is in de omgeving van Zutphen. Hij zou verschillende horecazaken hebben, waaronder pizzeria [pizzeria B] aan het [adres 4] en café [café], ook aan het [naam plein], die hij als dekmantel gebruikt om de drugshandel te verbergen.
Naar aanleiding van onder meer de genoemde meldingen is in overleg met de officier van justitie besloten een strafrechtelijk onderzoek te starten. Daarbij is gebruik gemaakt van bijzondere opsporingsmethoden, waaronder stelselmatige observatie, het plaatsen van peilbakens onder auto's en het tappen van telefoongesprekken. Het onderzoek heeft geleid tot onder meer de aanhouding op 30 september 2009 van [verdachte C] (verdachte).
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De raadsman heeft primair betoogd dat de doorzoeking van het woongedeelte van [adres 2 te plaats] niet rechtmatig was nu de rechter-commissaris daarvoor geen verlof had gegeven. De resultaten van de doorzoeking, het aantreffen van de hoeveelheden drugs, dienen dan ook van het bewijs te worden uitgesloten. Omdat elk ander bewijs voortvloeit uit dit onrechtmatig verkregen bewijs kan ook dat niet gebruikt worden voor een bewezenverklaring. Daarom dient vrijspraak te volgen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar formeel een machtiging doorzoeking voor het woongedeelte boven [café] ontbrak, maar dat verdachte hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. De rechter-commissaris heeft op voorhand ingestemd met de doorzoeking van het woongedeelte boven [café] en was ook bij de doorzoeking aanwezig. De bedoeling van de aanvraag doorzoeking van 22 september 2009 was een doorzoeking te doen in het woongedeelte boven [café]. Dat in de aanvraag dit woongedeelte is aangeduid als [[adres 6] doet hieraan niet af, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt hierover als volgt:
In het bovengedeelte van het perceel [adres 2 te plaats], ook wel genoemd het woongedeelte, heeft op 28 september 2009 een doorzoeking onder leiding van een rechter-commissaris plaatsgevonden. Men verkeerde daarbij in de veronderstelling te zoeken in het perceel aangeduid als [adres 6 te plaats]. Tegen het eind van de doorzoeking bleek dat het bovengedeelte van "[café]" niet [adres 6 te plaats] betrof.
Uit de aanvraag van de doorzoeking blijkt dat men oog had op het gedeelte boven [nummer], kennelijk per abuis aangeduid als [[adres 6]. In de aanvraag staat vermeld: "perceel [adres 6] (bovenwoning [café])"5.
Het benedengedeelte van [adres 2 te plaats], horecagelegenheid "[café]" is op 28 september 2009 doorzocht met een door de officier van justitie afgegeven machtiging van 25 september 20096. De woning [adres 6 te plaats] is later op de betreffende dag alsnog onder leiding van de rechter-commissaris doorzocht.
Deze gang van zaken leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat de doorzoeking van het bovengedeelte van perceel [adres 2] onrechtmatig moet worden geacht omdat daarvoor tevoren geen verlof was verleend door de rechter-commissaris. De rechtbank baseert zich daarbij op het feit dat verdachte het hele perceel [adres 2 te plaats] huurt. Bij zijn verhoor bij de politie heeft hij ondermeer verklaard7 dat hij eigenaar is van café [café] gevestigd aan het [adres 2 te plaats] en dat de woning boven de zaak bij de zaak hoort en een opslagruimte is. Hij heeft verder verklaard dat alles wat daar staat van hem is en dat je via het eetcafé naar boven kunt.
De rechtbank acht verder van belang dat geen van de verdachten in deze zaak staat ingeschreven als bewoner van het pand of, gelet op het dossier en de verklaringen die zij hebben afgelegd, als feitelijke bewoner van het bovengedeelte kan worden beschouwd.
Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het gedeelte dat steeds wordt aangeduid als woongedeelte van het perceel [adres 2 te plaats] ten tijde van de doorzoeking die functie niet had en een eenheid vormde met de daar beneden gelegen bedrijfsruimte. De doorzoeking moet dan ook geacht worden te zijn verricht in het verlengde van de doorzoeking van het benedengedeelte van pand [adres 2], "[café]" waarvoor machtiging van de officier van justitie was verleend. De aanwezigheid van de rechter-commissaris, in alle opzichten een tot doorzoeking bevoegde ambtenaar, doet daar niet aan af. De resultaten van de doorzoeking zijn daarmee op rechtmatige wijze verkregen en kunnen voor het bewijs gebruikt worden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zo er al sprake zou zijn geweest van een woning waar voor een doorzoeking vooraf verlof had moeten worden gegeven door de rechter-commissaris, verdachte niet kan worden aangemerkt als degene wiens belangen zijn getroffen door een eventueel onrechtmatige doorzoeking nu het niet om zijn woning ging en het binnentreden dus geen inbreuk heeft gemaakt op zijn recht op privé leven.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat zijn cliënt met vakantie was ten tijde van het aantreffen van de verdovende middelen in de woonruimte boven het pand aan het [adres 2 te plaats]. Medeverdachte [medeverdachte A] heeft verklaard dat de drugs die daar zijn gevonden van hem zijn en dat zijn broers daar niets van af weten. Er is derhalve onvoldoende bewijs dat zijn cliënt het onder 1 ten laste gelegde heeft gepleegd, aldus de raadsman.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Ten aanzien van verdachte zijn geen belastende verklaringen afgelegd die wijzen op het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. Verder is niet betwist dat verdachte ten tijde van het aantreffen van de verdovende middelen met vakantie was. De rechtbank acht ten slotte van belang dat medeverdachte [medeverdachte A] heeft verklaard dat de drugs van hem zijn en dat zijn broers niets weten van de drugs8. Verdachte dient gelet hierop te worden vrijgesproken van dit feit.
Feit 2
De raadsman heeft primair betoogd dat de doorzoeking van het pand [adres 3 te plaats] niet rechtmatig is geweest omdat de aanleiding daarvan is geweest het aantreffen van een huurovereenkomst gedurende de onrechtmatige doorzoeking in perceel [adres 2 te plaats].
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman nu de rechtbank al heeft geoordeeld dat de doorzoeking van het woongedeelte boven het pand [adres 2 te plaats] niet onrechtmatig is geweest. De rechtbank merkt overigens op dat de aanleiding van de doorzoeking op bedoeld adres niet het aantreffen van de huurovereenkomst was, maar de bevindingen die naar voren zijn gekomen in het opsporingsonderzoek, in het bijzonder die uit de gehouden observaties en afgeluisterde telefoongesprekken. Dit komt ook naar voren in het stamproces-verbaal. Verbalisant heeft in dit proces-verbaal gerelateerd9 dat uit opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken is gebleken dat de verdachten mogelijk bezig waren met het opbouwen van een hennepkwekerij in Doetinchem.
Subsidiair heeft de raadman betoogd dat zijn cliënt niets met de hennepkwekerij aan de [adres 3 te plaats] te maken had. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat de huurovereenkomst is aangetroffen in het bezit van [medeverdachte A]. Niemand heeft een voor zijn cliënt belastende verklaring afgelegd. Er is derhalve onvoldoende bewijs. Daarom dient zijn cliënt van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank dit feit wel bewezen.
De rechtbank overweegt dat op 28 september 2009 een doorzoeking heeft plaatsgevonden op het adres [adres 3 te plaats], waarbij een hennepkwekerij is aangetroffen. Verbalisanten hebben in dit verband gerelateerd10 dat zij op maandag 30 september 2009 (Rb: lees 28 september 200911) het bedrijfspand aan de [adres 3 te plaats] zijn binnen gegaan. Op de bovenverdieping trof verbalisant [verbalisant B] twee ruimtes aan, waarvan de wanden en plafonds grotendeels waren bedekt met landbouwplastic. In beide ruimtes zag hij dat op de vloer met aarde gevulde zwarte bloempotten stonden, waarin kennelijk kleine hennepplantjes stonden. Na telling bleken in de ene ruimte 350 plantjes te staan en in de andere ruimte 279. Boven de planten hingen assimilatielampen die waren verbonden met elektriciteitsinstallaties. Verder stonden in beide ruimtes koolstoffilters die waren aangesloten op afzuigapparatuur.
[verbalisant B] zag ook een plastic stekbak waarop 10 verdorde kennelijk hennepplantjes lagen.
Van de in totaal 639 planten zijn er 9 veiliggesteld voor monsterneming.
Monsters van de hennepplanten zijn getest door middel van de MMC Narcotic Identification Test12. Verbalisant heeft gerelateerd dat hij de planten herkende aan de verschijningsvorm en aan de geur. Uit de test van de planten, waarbij gebruik werd gemaakt van het testbuisje ten behoeve van het testen van cannabis, bleek dat de planten kennelijk Tertahydrocannabinol (THC) bevatte. Met de aanwezigheid van THC werd aangetoond dat het bij de aangetroffen planten om hennep ging.
Twee medewerkers van kledingzaak [kledingzaak], gevestigd aan de [straat B te plaats], hebben op 28 september 2009 verklaard13 dat er vanaf begin september 2009 activiteiten waren in het pand aan de [adres 3 te plaats]. Ze hadden dit gehoord van de bewoonster van [adres 11 te plaats]. Begin september 2009 had regelmatig een vrachtwagen voor het pand [adres 3 te plaats] gestaan. Ook [eigenaar], eigenaar van [ijssalon] - welke ijssalon is gelegen op de hoek van de [straat A met de straat C] -, diens vrouw en een werkneemster verklaarden dat er sinds de tweede week van september 2009 of in ieder geval rond het Stadsfeest in Doetinchem bedrijvigheid was rond het pand [adres 3]. De bedrijvigheid duurde ongeveer anderhalve week. In die periode stond bijna dagelijks rond 22.00 uur een kleine vrachtwagen voor het pand geparkeerd.
Tijdens doorzoeking van het perceel [adres 2 te plaats] en de ruimte daarboven is een huurovereenkomst van de winkelruimte betreffende perceel [adres 3 te plaats] aangetroffen14. Uit de huurovereenkomst blijkt dat [medeverdachte F] met ingang van 1 september 2009 de huurder is15. [medeverdachte F] heeft in dit verband verklaard16 dat hij op zoek was naar een woning en dat [medeverdachte A], die bij [café] werkt, zei dat hij een woning te huur had voor hem. Hij heeft zijn paspoort aan [medeverdachte A] gegeven en een huurcontract ondertekend. Hij, [medeverdachte F], heeft nog geen contract bij de Nuon aangevraagd.
Uit een telefoontap van 14 september 2009, 11:57:20 uur, blijkt dat met het telefoonnummer [telefoonnummer D] is gebeld naar de Nuon17. Gebeld is door een persoon die zich [medeverdachte F] noemde. De persoon wilde zich aanmelden voor elektra en gas voor het pand met de [postcode, plaats, huisnummer]. Hij gaf aan bereikbaar te zijn op telefoonnummer [telefoonnummer D]. Daarnaar gevraagd bevestigde hij dat het ging om [adres 3] in Doetinchem. Genoemd telefoonnummer is blijkens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte G] van verdachte. [medeverdachte G] heeft verklaard18 dat hij het nummer van verdachte in zijn telefoon heeft staan en dat het gaat om het nummer [telefoonnummer D].
Ten aanzien van het telefoongesprek van 14 september 2009 met de Nuon heeft verbalisant [verbalisant C] gerelateerd19 dat hij de stem van verdachte heeft herkend. [verbalisant C] heeft [medeverdachte F] gesproken en geconstateerd dat [medeverdachte F] niet dezelfde stem had als de man die het telefoongesprek met de Nuon heeft gevoerd.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte onder de naam van [medeverdachte F] heeft gebeld naar de Nuon.
De betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde blijkt verder uit diverse getapte telefoongesprekken. Zo is op 8 september 2009, 11:45:25 uur een gesprek getapt tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte A], waarin [medeverdachte A] vraagt of hij aarde/grond moet regelen20. Verdachte antwoordt : "ja, gooi daar maar twee van die dinges"...."daar is wel veel nodig hoor". [medeverdachte A] zegt dan: "ja precies, hoeveel de vorige keer, hoeveel gedaan in totaal?", waarop verdachte antwoordt: "meer dan 200 van die dinges"..."wacht even, hoeveel grond/aarde hebben we vorige keer gekocht voor die plek? Aarde, aarde, voor daar? twee palets volgens mij". [medeverdachte A] zegt dan: "twee palets, ok, dan ga ik ook gelijk d'r in gooien als hij heeft".
Om 11:50:09 uur diezelfde dag is opnieuw een gesprek getapt tussen verdachte en [medeverdachte A]21. Het gesprek ging over filters. Verdachte dacht er twee nodig te hebben aangezien er nog twee filters in de garage zouden liggen. Volgens [medeverdachte A] zijn die al weg en moet verdachte er vier halen/ kopen/bestellen.
Op 8 september 2009, 15:49:54 uur, is een telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte A] getapt, waarin gesproken is over de prijs van de grond/aarde22.
Op 9 september 2009, 08:44:21 uur is een gesprek tussen verdachte en [medeverdachte A] getapt23. In het gesprek vraagt verdachte hoe laat ze die grond/aarde moeten gaan halen. [medeverdachte A] zegt om 9.00 uur. In het gesprek komt verder aan de orde dat verdachte en [medeverdachte A] de grote bus moeten gebruiken.
Op 14 september 2009, 11:55:25 uur is een telefoongesprek getapt tussen [medeverdachte A] en een persoon genaamd [naam]24. [medeverdachte A] vraagt [naam] te helpen met het naar de kamer op de bovenetage brengen van 20 zakken grond/aarde.
Dat er naast verdachte en [medeverdachte A] meer personen betrokken waren bij het ten laste gelegde feit komt onder meer naar voren uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte H]. [medeverdachte H] heeft verklaard25 dat [medeverdachte A] en [verdachte C], hun achternaam kent hij niet, hem om advies hebben gevraagd en dat hij met [medeverdachte A] naar Doetinchem is geweest. De laatste keer was volgens hem op 24 of 25 september 2009. Hij heeft wat dingen nagemeten en een paar transformatoren en lampenkappen veranderd. Hij is vier à vijf keer in Doetinchem geweest, alle keren in de week voordat de kwekerij is opgerold. Voor zijn werkzaamheden zou hij één of anderhalf ons wiet of hasj krijgen ter waarde van ongeveer € 450,-.
Gelet op alle genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 1 september 2009 tot en met 28 september 2009, te Doetinchem, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres 3] een hoeveelheid van in totaal 639 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 dagen onvoorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte door het onderzoek in zijn belangen is geschaad. Door onrechtmatig handelen van het Openbaar Ministerie is hij bijna failliet gegaan. Het heeft hem veel moeite gekost om het vertrouwen van instanties terug te winnen. Daarnaast vindt nog een onderzoek in het kader van de Bibob plaats.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders een hennepkwekerij opgericht en in werking gehad waardoor hij heeft bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit.
Algemeen bekend is dat dergelijke activiteiten plegen te leiden tot nadelige maatschappelijke gevolgen als gezondheidsschade voor gebruikers en sociale overlast.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met zijn justitiële documentatie, waaruit blijkt dat hij niet eerder dergelijke feiten heeft gepleegd.
De rechtbank komt - mede gelet op het feit dat zij een feit minder bewezen acht dan de officier van justitie - tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft berekend dat verdachte 45 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gezien de geringe rol van verdachte in het geheel zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen gelijk aan de door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
In beslag genomen voorwerpen
Nu de in beslag genomen middelen, te weten hasjiesj en hennep (nummers 2 tot en met 8 op de beslaglijst), middelen zijn als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, dienen deze op grond van artikel 13a van de Opiumwet te worden onttrokken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen:
- 10, 27, 36b, 36c, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en
- 3, 11, 13, 13a van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de volgende nummers op de beslaglijst:
2. blok hasjiesj;
3. acht plakken hasjiesj;
4. 325,04 gram hennep (bruin poeder);
5. 0,51 gram hennep;
6. 84 zakjes met brokjes hasj (111,24 gram);
7. 352,43 gram hennep (groen gekleurd);
8. zakje met restant wiet (0,10 gram);
* heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Krijger, voorzitter, Davids en Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 oktober 2010.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0630/09-202833, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek, gesloten en ondertekend op 4 november 2009.
2 Mutatie betreffende een melding via het Meldnet, p.189
3 Proces-verbaal ter zake CIE-informatie, p.196
4 Mutatie betreffende een MMA-melding, p.190/191
5 Proces verbaal aanvraag doorzoeking ter in beslag neming d.d. 22 september 2009, p.17 (te vinden in
het mapje 'Doorzoeking')
6 Machtiging doorzoeking ter in beslag neming, p.861
7 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte C] p.131
8 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte A], p.61/62
9 Stamproces-verbaal, p.23
10 Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p.232-234
11 Proces-verbaal, ambtelijk verslag, p.247
12 Proces-verbaal Narcotic Identification Test (hennep), p.811/812
13 Proces-verbaal ambtelijk verslag, p. 250/251
14 Proces-verbaal, ambtelijk verslag, p.345
15 Huurovereenkomst winkelruimte, p.346/347
16 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte F], p.409/410
17 Telefoontap van 14 september 2009, 11:57:20 uur, p.271
18 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte G], p.457
19 Proces-verbaal, ambtelijk verslag, aan het proces-verbaal toegevoegd onder XIII
20 Telefoontap van 8 september 2009, 11:45:25 uur, p.257
21 Telefoontap van 8 september 2009, 11:50:09 uur, p.258
22 Telefoontap van 8 september 2009, 15:49:54 uur, p.261
23 Telefoontap van 9 september 2009, 08:44:21 uur, p.262
24 Telefoontap van 14 september 2009, 11:55:25 uur, p.267
25 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte H], p.399-404