ECLI:NL:RBZUT:2010:BO0943

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105933 / HA ZA 09-1137
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C.M. Boon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van inleggelden aan een stichting en de daaruit voortvloeiende rechten en plichten

In deze zaak vorderden de eisers, veehouders, dat de rechtbank de stichting Mestbureau Oost (MBO) zou veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording over de door hen betaalde inleggelden, die als achtergestelde renteloze lening aan MBO waren verstrekt. De eisers stelden dat MBO geen mestafzetovereenkomsten meer uitvoerde en dat zij recht hadden op restitutie van hun inleggelden. MBO had in het verleden mestafzetovereenkomsten gesloten met de veehouders, waarbij zij zich verplichtte om mest te verwerken en hiervoor een vergoeding te betalen. De rechtbank oordeelde dat de verstrekking van inleggelden geen zodanige rechtsverhouding creëerde dat MBO verplicht was om verantwoording af te leggen over het beheer van deze gelden. De rechtbank concludeerde dat de eisers voldoende inzicht hadden in de besteding van de inleggelden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verdergaande verantwoordingsplicht rechtvaardigden. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en de rechtbank verwees het voorwaardelijke verzoek tot ontbinding van MBO naar de verzoekschriftenprocedure. Dit vonnis werd uitgesproken op 29 september 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 105933 / HA ZA 09-1137
Vonnis van 29 september 2010
in de zaak van
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Naam] B.V.,
gevestigd te [plaats, gemeente],
2.
de maatschap
[maatschap],
gevestigd te [plaats, gemeente],
3.
[eiser sub 3],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. H.M. van Eerten te Deventer,
tegen
1.
de stichting
MESTBUREAU OOST,
gevestigd te Markelo,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [plaats],
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. C.B. Gaaf te Zutphen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] en gedaagden gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 november 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 20 januari 2010 en de ter zitting overgelegde stukken
- de akte van [eisers]
- de akte van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers] zijn veehouders die, evenals vele andere veehouders, per 1 januari 1995 een mestafzetovereenkomst zijn aangegaan met de stichting Stichting Mestbureau Oost (hierna: MBO). Als mestintermediair verbond MBO zich daarmee jegens de veehouders om de in het contract genoemde mestvolumes tegen een financiële vergoeding (voor MBO) af te zullen nemen. MBO verzorgde de verdere afzet of verwerking van de mest.
De veehouders verbonden zich met het contract niet alleen tot aflevering van de mest aan MBO maar ook tot de eenmalige verschuldigdheid aan MBO van fl. 22,50 per gecontracteerde ton mest ten titel van een achtergestelde renteloze lening, genaamd ‘inleggelden’. In artikel 8.5 van de Algemene Voorwaarden, behorende bij de mestafzetovereenkomst, is bepaald: “Het Mestbureau is nimmer gehouden tot restitutie van de gehele of gedeeltelijke renteloze achtergestelde lening, anders dan door aflossing bij liquidatie van het Mestbureau, voor zover daartoe nog middelen aanwezig zijn”.
2.2. De inleggelden van [eisers] zijn door MBO in de periode 1995 t/m 2001 geïncasseerd tot een beloop van fl. 12,50 per gecontracteerde ton mest. Met de inleggelden financierde MBO de kosten voor de opbouw van infrastructuur voor de opslag (mestsilo’s) en verwerking van de mest. In de periode 1994/1995 is MBO met ongeveer 4.300 veehouders een mestafzetovereenkomst aangegaan, waarmee een mestvolume was gemoeid van circa 2 miljoen ton, waardoor MBO t/m 1995 in totaal ongeveer fl. 25.000.000,00 (= € 11.344.505,00) aan inleggelden heeft geïncasseerd. Daarna zijn nog vele nieuwe contracten afgesloten door MBO.
[eisers] hebben t/m 2001 in totaal een bedrag van fl. 86.250,00 (= € 39.138,54) aan inleggelden aan MBO betaald.
2.3. De mestafzetovereenkomsten met [eisers] werden aangegaan voor de duur van 10 jaar en liepen per 31 december 2004 af.
In het laatste kwartaal van 2001 heeft MBO alle veehouders, met wie zij een mestafzetovereenkomst had lopen, aangeschreven met het verzoek om ermee te willen instemmen dat het contract tussentijds zou worden beëindigd per 1 januari 2002 onder gelijktijdige aanbieding van een nieuw mestcontract per genoemde datum met MBO Beheer BV. Alle aandelen van deze vennootschap werden gehouden door MBO. Met het aangaan van een zodanig nieuwe mestafzetovereenkomst met MBO Beheer BV diende de betrokken veehouder dan ook een verklaring te ondertekenen waarin hij afstand deed van zijn rechten en plichten met betrekking tot de oude mestafzetovereenkomst met MBO.
[eisers] hebben met de toen voorgestelde tussentijdse beëindiging van het contract met MBO niet ingestemd. Zij zijn ook geen nieuw contract aangegaan met MBO Beheer BV.
2.4. In mei 2002 heeft MBO surseance van betaling aangevraagd voor de besloten vennootschappen “Mestbureau Oost Beheer BV” (hierna: MBO Beheer BV) en “Mest bureau Logistiek BV”. De surseance is door de rechtbank Zwolle- Lelystad op 5 juni 2002 omgezet in een faillissement. MBO heeft vervolgens besloten tot een ‘doorstart’, waarbij de mestafzetactiviteiten worden uitgevoerd door Distrimest BV. Aan de veehouders is gecommuniceerd dat Distrimest BV “in staat en bereid (is) dezelfde diensten te verlenen als o.a. MBO Beheer BV”.
2.5. Op 7 januari 2004 zijn de statuten van MBO gewijzigd. In die gewijzigde statuten wordt als doel van MBO vermeld:
“artikel 2.
1. De stichting heeft ten doel:
het tot stand brengen en in stand houden van een transferpunt voor en het stimuleren van (initiatieven op het gebied van) de inzameling, opslag, transport, distributie, verwerking en export van (dierlijke) meststoffen, een en ander voor de aangesloten contractanten, alsmede het verwerven en verdelen van middelen en fondsen daartoe, zulks met het oog op de terugdringing van de, als maatschappelijk ongewenst ervaren, mestoverschotproblematiek.
2. Onder het doel der stichting is mede begrepen het oprichten en verwerven van, het deelnemen in, het samenwerken met en het voeren van de directie over ondernemingen welke zich op het gebeid van het doel der stichting bewegen alsmede het (doen) financieren, ook door middel van het stellen van zekerheden, van zodanige ondernemingen;
en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.”
2.6. [gedaagde sub 2] (hierna: [gedaagde sub 2]), [gedaagde sub 3] (hierna: [gedaagde sub 3]) en [gedaagde sub 4] (hierna: [gedaagde sub 4]) vormen thans gezamenlijk het bestuur van MBO.
3. De vordering
3.1. [eisers] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zal veroordelen om te besluiten tot ontbinding van MBO, althans te verklaren voor recht dat zij jegens [eisers] onrechtmatig handelen door na 31 december 2001 – althans na een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum – voortdurend na te laten te besluiten tot ontbinding van MBO;
II [gedaagden] zal veroordelen om binnen twee maanden na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis aan MBO, ten overstaan van [eisers], dan wel ten overstaan van een door eisers nader aan te wijzen advocaat en/of accountant, rekening en verantwoording af te leggen omtrent het door hen gevoerde beheer aangaande de van [eisers], alsmede van alle overige veehouders, ontvangen bedragen aan achtergestelde renteloze leningen, waaronder het verschaffen van informatie omtrent:
1e alle door MBO vanaf 1994 van veehouders ontvangen bedragen aan achtergestelde renteloze leningen;
2e alle door MBO vanaf 1994 gedane uitgaven en overige aangegane investeringsverplichtingen met de van de veehouders ontvangen bedragen aan achtergestelde renteloze leningen;
3e alle vanaf 1994 reeds ontvangen en nog te verwachten revenuen uit financiële participaties, aangegaan met de van de veehouders ontvangen achtergestelde renteloze leningen;
4e en overigens alle overige informatie te verschaffen die voor een volledig inzicht van de besteding van de van de veehouders ontvangen achtergestelde renteloze leningen dienstig zijn;
één en ander op straffe van hoofdelijke verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag;
III [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van dit geding aan de zijde van [eisers]
en voorts:
een voorwaardelijke vermeerdering van de vordering met het volgende verzoek:
indien de rechtbank beslist tot afwijzing van de vorderingen verzoekt [eisers] dat de rechtbank ambtshalve de ontbinding van MBO zal gelasten, op de voet van artikel 2:301 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.2. [eisers] heeft ter onderbouwing van zijn vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende aangevoerd.
In de vordering tot rekening en verantwoording is volgens [eisers] het mindere, namelijk een vordering tot het verstrekken van inlichtingen omtrent het lot van de door de veehouders betaalde inleggelden, begrepen.
Feitelijk heeft MBO reeds ingaande 1 januari 2002 de verdere uitvoering van de mestafzetovereenkomst gestaakt. In ieder geval zijn de mestafzetovereenkomsten na de looptijd van 10 jaar per 31 december 2004 geëxpireerd en daarna niet verlengd. Vele veehouders hebben daarna gevraagd om restitutie van de door hen betaalde inleggelden. Met een beroep op artikel 8.5 van de Algemene Voorwaarden is dat door MBO steeds geweigerd.
[eisers] ontberen ieder inzicht in de besteding van de door hen aan MBO betaalde inleggelden. Ook is niet duidelijk op welke wijze en/of in welke mate MBO financieel heeft geparticipeerd in Distrimest BV. Bekend is dat ene stichting Medino indirect (te weten middels Distrimest Holding BV) enig aandeelhouder is van Distrimest BV.
Op grond van de betaling van de inleggelden, bestaat er tussen MBO en [eisers] een rechtsverhouding krachtens welke MBO jegens [eisers] verplicht is zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beheer en beleid met betrekking tot de inleggelden te verantwoorden.
Bovendien stellen [eisers] dat het bestuur van MBO jegens hen gehouden is om te besluiten tot liquidatie van MBO teneinde het alsdan nog resterende gedeelte van de inleggelden pro rata aan haar (gewezen) contractanten te restitueren, omdat zij verzaakt de mestafzetovereenkomsten verder uit te voeren of omdat de mestafzetovereenkomsten per 31 december 2004 geëxpireerd is.
Aangezien de veehouders zich alleen en uitsluitend in het kader van de met MBO aangegane mestafzetovereenkomsten hadden verbonden om aan MBO inleggelden te betalen, is MBO volgens regels van ongeschreven recht uit oogpunt van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, gehouden tot restitutie van de inleggelden vanaf het moment waarop zij heeft opgehouden om aan die (nog resterende) mestafzetovereenkomsten verder uitvoering te geven. Volgens [eisers] bestaat er immers vanaf het moment van de (feitelijke althans formele) beëindiging van de mestafzetovereenkomsten niet langer meer het perspectief, dat de contractanten van MBO op termijn zullen kunnen profiteren van verdere investeringen die MBO met de aan haar betaalde inleggelden mocht (willen) aangaan. Dat is volgens [eisers] ook in strijd met de statutaire doelstelling van MBO.
Bij gebrek aan wetenschap betwist [eisers] dat MBO überhaupt nog activiteiten ontplooit. Als schuldenaar van de veehouders is (het bestuur van) MBO gehouden om de aan haar renteloos uitgeleende inleggelden adequaat te besteden en te beheren, aldus [eisers] Dat impliceert de verantwoordelijkheid om de restitutie van de uitgeleende inleggelden te bevorderen vanaf het moment dat MBO geen legitiem belang meer heeft om daarover te beschikken.
4. Het verweer
4.1. [gedaagden] concludeert dat de rechtbank [eisers] in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen zal afwijzen, met haar veroordeling in de kosten van het geding.
4.2. [gedaagden] heeft haar verweer als volgt onderbouwd.
De uitvoering van de mestafzetovereenkomsten werd vrijwel vanaf het begin in handen gelegd van MBO Beheer BV en Mestbureau Logistiek BV. [eisers] wisten dat c.q. konden dat weten. Deze vennootschappen werden volledig gecontroleerd door MBO. In verband met een wijziging in de Meststoffenwet per 1 januari 2002 moesten de bestaande contracten met de veehouders worden gewijzigd. Omdat MBO Beheer BV toen de eigenlijke activiteiten uitvoerde, is er voor gekozen om nieuwe contracten af te sluiten tussen de mestproducenten en MBO Beheer BV. De mestproducenten moesten, alvorens een nieuw contract af te sluiten, een verklaring tekenen waarin zij afstand deden van hun rechten uit het oude contract met MBO. De mestproducenten die een contract hadden met MBO zijn door ons nooit verplicht om een nieuw contract af te sluiten. De meerderheid heeft dat wel gedaan, maar enkele honderden niet. Een klein aantal van degenen die het nieuwe contract niet hebben ondertekend, hebben vervolgens ook geen mest meer afgeleverd aan MBO, hoewel zij daartoe wel verplicht waren.
De faillissementen van MBO Beheer BV en Mest Bureau Logistiek BV hielden onder meer verband met de verliesgevende nieuwe fabriek in Eibergen, alsmede met het feit dat veehouders aan MBO een hogere afzet van mest opgaven dan de werkelijke afzet van mest uiteindelijk was. Na het faillissement van MBO Beheer BV en Mestbureau Logistiek BV is om meerdere redenen besloten tot een doorstart. Als er niet zou worden doorgegaan, zou de 1 miljoen gulden waarborgsom, die gestort was om erkend te worden als mestdistributeur, verloren gaan. Ook wilde [gedaagden] rekening houden met de rechten van de mestproducenten die nog een contract hadden met MBO en met de belangen van de mestproducenten die een nieuw contract waren aangegaan met MBO Beheer BV. Bovendien leek het zinvol om al die mestproducenten bij elkaar te houden, aldus [gedaagden]
Omdat in juli 2002 nog niet duidelijk was of de MBO bij het faillissement zou worden betrokken en omdat de bestuurders van de MBO niet in aanmerking kwamen voor een nieuwe erkenning vanwege het faillissement van MBO Beheer B.V., is er toen voor gekozen om een nieuwe stichting, Stichting Medino (hierna: Medino), op te richten. MBO heeft gelden geleend aan Medino, die op haar beurt gelden heeft doorgeleend aan Distrimest BV om te investeren ten behoeve van een bedrijfsmatige mestafvoer en mestverwerking. Uiteindelijk is ook Distrimest Holding BV opgericht, in welke vennootschap ondermeer de opslagcapaciteit en de mestwagens zijn ondergebracht. De aandelen van Distrimest BV en Distrimest Holding BV zijn voor 100 % in eigendom van Medino.
Om te waarborgen dat Medino en de nieuwe vennootschappen zouden werken conform de doelstelling van MBO is tussen de besturen van MBO en Medino een stemovereenkomst gesloten. Die overeenkomst houdt in dat alle besluiten van het bestuur van Medino moeten overeenstemmen met wat het bestuur van MBO beslist. Deze overeenkomst is niet vastgelegd in de statuten van Medino. Toch houdt MBO op die manier directe invloed in Medino en Distrimest BV.
Ook thans is MBO via Medino en Distrimest BV doende met haar werkzaamheden en doelstellingen, overeenkomstig haar statutaire doelomschrijving. Het staat MBO vrij om voor de uitvoering van de mestafzetovereenkomsten derden, in casu volledig door haarzelf gecontroleerd rechtspersonen, in te schakelen.
Het is wel zo dat de activiteiten op mindere schaal plaats vinden. De omzet van de mestverwerking betreft thans ongeveer 150.000 ton mest per jaar, terwijl dat in 2001 om ongeveer 2 miljoen ton mest per jaar ging. De mestactiviteiten van Distrimest BV zijn soms wel en soms niet winstgevend. In verband met een nieuwe wijziging van de Mestwetgeving worden er vanaf 2005 geen contracten meer afgesloten met mestproducenten, maar wordt op afroep mest afgevoerd of verwerkt tegen het dan geldende tarief.
[gedaagden] betwist dat zij haar werkzaamheden heeft gestaakt. Enkel jegens de contractanten die geen mest meer aanboden aan MBO en MBO niet meer betaalden, heeft MBO haar diensten feitelijk moeten beëindigen. Van een liquidatie van MBO kan daarom nog geen sprake zijn, en ook omdat zij nog vorderingen heeft op de gefailleerde vennootschappen MBO Beheer BV en Mest Bureau Logistiek BV, welke vorderingen zij zo mogelijk nog wenst te innen. Om tot een liquidatie van MBO te geraken heeft [eisers] de verkeerde rechtsgang bewandeld.
Van een onrechtmatig handelen van de bestuurders van MBO is evenmin sprake. [eisers] heeft zelf besloten om geen gebruik meer te maken van de diensten van MBO. Dat impliceert niet dat de inleggelden daarom zouden moeten worden terugbetaald.
Dat staat ook in artikel 8.5 van de Algemene Voorwaarden, welk artikel onderdeel was van de rechtsverhouding tussen MBO en de gecontracteerde veehouders. Nergens is vastgelegd dat op enig moment rekening en verantwoording moet worden afgelegd.
5. De beoordeling
5.1. De eerste vordering van [eisers] is gebaseerd op onrechtmatig handelen van de bestuurders van MBO. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eisers] – kort gezegd - aldus dat zij het niet besluiten tot een liquidatie van MBO onrechtmatig acht,
- omdat MBO zelf geen mestafzetovereenkomsten meer uitvoert,
- de voormalige contractanten daarom, in strijd met de statutaire doelstelling van MBO, niet langer meer kunnen profiteren van investeringen die met hun inleggelden worden gedaan en
- omdat MBO geen legitiem belang meer heeft om over de uitgeleende inleggelden te beschikken.
5.2. Dat MBO zelf geen mestafzetovereenkomsten meer uitvoert, klopt. Niet betwist is dat MBO die uitvoering vrijwel vanaf het begin in 1995 in handen heeft gelegd van de vennootschappen MBO Beheer BV en Mestbureau Logistiek BV. Ook heeft [eisers] niet betwist dat MBO na het faillissement van voornoemde vennootschappen gelden heeft geleend aan Medino, die op haar beurt de gelden heeft doorgeleend aan Distrimest BV en Distrimest Holding BV om te bewerkstelligen dat die vennootschappen de bedrijfsmatige mestafvoer en mestverwerking zouden uitvoeren, alsmede dat MBO daarop controle uitoefent door middel van een stemovereenkomst. Kennelijk heeft [eisers] haar stelling, dat MBO überhaupt geen activiteiten meer ontplooit, laten varen.
[eisers] vindt de geschetste werkwijze van MBO niet in overeenstemming met de statutaire doelstelling van MBO, omdat in lid 1 van artikel 2 van de statuten staat vermeld dat de activiteiten bedoeld zijn ten behoeve van “de aangesloten contractanten” en MBO zelf na de expiratie op 31 december 2002 geen lopende contracten meer heeft en zij ook geen nieuwe contracten meer afsluit.
5.3. [eisers] ziet daarbij echter over het hoofd dat in lid 2 van genoemd artikel van de statuten, uitdrukkelijk en in zeer ruim geformuleerde bewoordingen, staat vermeld dat ook het (doen) financieren van andere ondernemingen, die de bewuste activiteiten uitvoeren, onder de statutaire doelstelling valt. Volgens de statuten kan MBO dus de uitvoering van de mestactiviteiten ten behoeve van contractanten door andere ondernemingen laten uitvoeren.
Dat MBO, althans Distrimest BV, niet meer met dezelfde mestafzetovereenkomsten werkt als in het begin, maakt dat niet anders. Niet betwist is immers dat de mestverwerking thans ten behoeve van een ander soort contractanten plaats vindt. [gedaagden] heeft namelijk ontbetwist gesteld dat de mest thans - in verband met een nieuwe wijziging van de Mestwetgeving - op afroep wordt afgevoerd of verwerkt tegen het dan geldende tarief.
5.4. Ook het feit dat MBO de mestactiviteiten slechts controleert door middel van de stemovereenkomst acht de rechtbank, gelet op voornoemde zeer ruime formulering van artikel 2 lid 2 van de statuten, niet in strijd met de wet (of de statuten), zoals [eisers] bij de comparitie van partijen naar voren heeft gebracht.
Nu MBO thans nog mestactiviteiten financiert, dan wel doet financieren, heeft zij een legitiem belang om over de uitgeleende inleggelden te beschikken. Dat de activiteiten momenteel op veel mindere schaal plaats vinden dan in het verleden, doet niet af aan dat belang. Een mestomzet van ongeveer 150.000 ton mest per jaar is immers niet zodanig klein, dat niet voldaan wordt aan de statutaire doelstelling van MBO, temeer nu ook niet betwist is dat bedoelde mestactiviteiten winstgevend, althans niet overwegend verliesgevend zijn.
5.5. Ook het feit dat [eisers] zelf geen contracten heeft afgesloten met de door MBO gefinancierde ondernemingen, kan geen reden zijn voor de bestuurders van MBO om tot liquidatie over te gaan. Zij heeft er immers zelf voor gekozen om haar mest niet meer via MBO te doen (laten) verwerken.
5.6. Op grond van bovenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat de gronden, die [eisers] heeft aangevoerd voor het onrechtmatig handelen van de bestuurders van MBO, niet opgaan. Om die reden ligt de vordering van [eisers] in zoverre voor afwijzing gereed.
5.7. De tweede vordering heeft [eisers] gebaseerd op de stelling dat het verstrekken van de achtergestelde en renteloze lening een rechtsverhouding tussen de betaler en MBO heeft geschapen op grond waarvan MBO jegens [eisers] verplicht is zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beheer en beleid met betrekking tot de inleggelden te verantwoorden.
Uit hetgeen is gesteld over de mestafzetovereenkomst, die [eisers] heeft gesloten met MBO, kan de rechtbank niet zonder meer een dergelijke verantwoordingsplicht afleiden. Gesteld noch gebleken is dat bij het sluiten van die overeenkomst daarover afspraken zijn gemaakt. Alleen het inlenen van gelden maakt de lener niet verantwoordingsplichtig ten aanzien van wat hij met het geleende geld wil gaan doen.
In dit geval is het inleggeld uitgeleend in het kader van de oprichting van MBO. Dat betekent dat gezegd kan worden dat de inleggelden zijn betaald onder de (fictieve) voorwaarde dat MBO die gelden moet besteden in overeenstemming met haar statuten. Daaruit kan worden afgeleid dat [eisers] in zoverre op de hoogte moet kunnen zijn van de besteding van de uitgeleende gelden, dat zij kan beoordelen of MBO die gelden besteedt binnen het kader van haar statutaire doelstelling. Tot meer verantwoording is MBO niet verplicht, nu daarover kennelijk geen specifieke afspraken zijn gemaakt. Ook heeft [eisers] geen speciale omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat MBO tot een verdergaande verantwoordingsplicht is gehouden.
5.8. Op grond van de hiervoor onder 2.1 tot en met 2.6 genoemde feiten en de hiervoor onder 5.2 tot en met 5.5 vastgestelde omstandigheden, wordt geoordeeld dat [eisers] over voldoende gegevens beschikt om te kunnen beoordelen of MBO die gelden besteedt binnen het kader van haar statutaire doelstelling. Daartoe is niet vereist dat [eisers] inzicht krijgt in het gevoerde vermogensrechtelijke beheer en beleid van MBO met betrekking tot de inleggelden. De indertijd gekozen stichtingsvorm, binnen welk kader [eisers] haar achtergestelde leningen heeft verstrekt, biedt geen aanleiding voor een verdergaande informatieverplichting voor [gedaagden]
Bijzondere omstandigheden die dat anders maken, zijn door [eisers] niet gesteld. Het feit dat [eisers] zelf geen gebruik meer maakt van de mogelijkheid om mest te laten verwerken door de door MBO gefinancierde ondernemingen, is daarvoor niet voldoende. Daar heeft zij zelf voor gekozen.
5.9. Op grond van bovenstaande overwegingen wordt geoordeeld dat MBO niet verplicht is meer inlichtingen aan [eisers] te verstrekken dan zij al gedaan heeft. Om die reden ligt ook de tweede vordering van [eisers] voor afwijzing gereed.
5.10. Gelet op de afwijzing van de vorderingen van [eisers], komt de rechtbank thans toe aan het voorwaardelijke verzoek van [eisers], dat de rechtbank ambtshalve de ontbinding van MBO zal gelasten op de voet van artikel 2:301 lid 2 BW.
Volgens de wettelijke regels van het procesrecht, kan een dergelijk verzoek niet behandeld en beslist worden in een dagvaardingsprocedure als de onderhavige, maar is de verzoekschriftenprocedure daarvoor de aangewezen weg. In verband daarmee dient de rechtbank deze zaak, voor zover die het (voorwaardelijk ingestelde) verzoek betreft, te verwijzen naar de rekestenkamer van deze rechtbank en te bevelen dat de zaak in zoverre, in de stand waarin deze zich bevindt, zal wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftenprocedure.
Aangezien geen van beide partijen zich kennelijk van die complicatie bewust is geweest, zal de rechtbank [eisers] alsnog in de gelegenheid stellen zich daarover bij akte uit te laten, waarop [gedaagden] zal kunnen reageren.
5.11. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 oktober 2010 voor het nemen van een akte door [eisers] over hetgeen is overwogen onder 5.10., waarna de wederpartij op de rol van 2 weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.M. Boon en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.