ECLI:NL:RBZUT:2010:BO0945

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105308 / HA ZA 09-1026
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C.M. Boon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing van de verrekening van het ouderdomspensioen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 29 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de aanpassing van de verrekening van het ouderdomspensioen na hun echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Brouwer, vorderde een herberekening van haar aanspraak op het ouderdomspensioen van de man, die werd vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Mollema-de Jong. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 10 februari 2010 overwogen dat aanpassingen van het ouderdomspensioen van de man, die verband houden met de verdere opbouw na de peildatum, niet leiden tot een aanpassing van de aanspraak van de vrouw, maar dat andere aanpassingen in beginsel wel tot een herberekening kunnen leiden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de collectieve verhoging en vervroeging van het ouderdomspensioen van de man, die plaatsvond na de echtscheiding, gerelateerd kan worden aan de opbouw van het pensioen tot de peildatum van 10 maart 1994. Dit betekent dat de aanspraak van de vrouw op een deel van dat pensioen moet worden herberekend. De rechtbank heeft de man veroordeeld om medewerking te verlenen aan de afwikkeling van de pensioenverrekening volgens de afgesproken methode, zoals beschreven in de brief van het Spoorweg Pensioenfonds.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aangepaste aanspraak van de vrouw actuarieel dient te worden herberekend naar de ingangsdatum van 15 mei 2008, en dat de man de achterstallige termijnen aan de vrouw moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in het echtscheidingsconvenant en de noodzaak om pensioenverrekeningen zorgvuldig te berekenen na een scheiding.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 105308 / HA ZA 09-1026
Vonnis van 29 september 2010
in de zaak van
[naam A],
wonende te [plaats], Frankrijk,
eiseres,
advocaat mr. W. Brouwer te Leusden,
tegen
[naam B],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. H. Mollema-de Jong te Amersfoort.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 februari 2010
- de aktes van de vrouw van 21 april 2010 en 28 juli 2010
- de aktes van de man van 21 april 2010 en 28 juli 2010
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis is - onder meer – overwogen onder 5.3: “dat er van wordt uitgegaan dat alle aanpassingen van het ouderdomspensioen van man, die verband houden met de verdere opbouw van dat pensioen na de peildatum, niet leiden tot een aanpassing van de omvang van de aanspraak van de vrouw, maar alle andere aanpassingen in beginsel wel.”
Partijen zijn in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen te verstrekken, bij voorkeur aan de hand van een schriftelijke toelichting van het Spoorweg Pensioenfonds (hierna: het Pensioenfonds).
2.2. In zijn akte van 28 juli 2010 heeft de man aangevoerd dat de door de rechtbank in het tussenvonnis gegeven uitleg van de zinsnede in de overeenkomst van partijen onjuist is. Er is, aldus de man, sprake van een standaardformulering, zoals die in de tijd dat partijen de overeenkomst zijn aangegaan gebruikelijk was en deze zinsnede dient daarom uitgelegd te worden in overeenstemming met de toen gebruikelijke uitleg. Met deze stelling stelt de man de in het tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing ter discussie en verzoekt hij (impliciet) de rechtbank daarop terug te komen. De vrouw gaat uit van de juistheid van het in het tussenvonnis gegeven oordeel.
2.3. In de stelling van de man is geen grond gelegen om terug te komen op het gegeven oordeel als in het tussenvonnis verwoord en hierboven weergegeven. De man heeft niet onderbouwd dat sprake is van een standaardoverweging en heeft evenmin onderbouwd dat de door hem gestelde uitleg ten tijde van het aangaan van de overeenkomst door partijen in het algemeen aan die overweging werd gegeven. Alleen al om die reden wordt daaraan voorbij gegaan. Overigens had de man deze stelling eerder naar voren kunnen en dus moeten brengen, en daarmee niet moeten wachten tot een (zeer) laat stadium van de procedure, zodat ook uit de eisen van een goede procesorde volgt, dat aan de stelling thans voorbij gegaan moet worden.
2.4. Aan de orde is dan de vraag of de wijziging van de pensioenrichtleeftijd in de pensioenregeling van het Pensioenfonds van 65 jaar naar 61 jaar beschouwd moet worden als een aanpassing in het ouderdomspensioen van de man die verband houdt met de verdere opbouw van dat pensioen na de peildatum. Daarbij dient het - gelet op de in het tussenvonnis gegeven uitleg - te gaan om opbouw van het pensioen door inleg (of een andere bijdrage) van de man. Indien de man, na de peildatum, door de bijdrage of inleg zijn eigen aanspraak heeft verhoogd, komt dit alleen hem toe.
2.5. Partijen hebben zich tot het Pensioenfonds gewend met het verzoek nadere vragen te beantwoorden en uitleg te geven. Bij brief van 4 mei 2010 heeft het Pensioenfonds geantwoord:
“(…) Pensioenrichtleeftijd van 65 jaar.
In 1994 zijn wij uitgegaan van een pensioenrichtleeftijd van 65 jaar. De pensioenregeling van die tijd had immers een pensioenrichtleeftijd van 65. Deelnemers hadden de mogelijkheid het pensioen eerder te laten ingaan (actuarieel vervroegen). Het is echter niet te zeggen dat dit ‘algemeen gebruikelijk’ was. Elke deelnemer aan de pensioenregeling kan een andere pensioendatum gekozen hebben.
Wijziging van pensioenrichtleeftijd.
Per 1 januari 1999 is de pensioenregeling voor actieve deelnemers gewijzigd. Dit zijn deelnemers die op dat moment in dienst zijn bij een onderneming die is aangesloten bij ons pensioenfonds. De pensioenrichtleeftijd is toen veranderd van 65 naar 61 jaar. Deze wijziging heeft geen invloed op de contante waarde zoals opgegeven in onze brief van 28 maart 1994.
Het bedrag van fl. 3.712,00 is berekend met als uitgangspunt een pensioenrichtleeftijd van 65. Zou een deelnemer eerder met pensioen zijn gegaan, bijvoorbeeld op 61 jaar, zou deze waarde niet gewijzigd worden. Het uitbetalingsmoment blijft 65 jaar, tenzij de ex-partners alsnog een andere ingangsdatum overeenkomen. In dat geval dient actuariële herrekening van de waarde plaats te vinden.
Boon/van Loon arrest
Onze berekeningen uit 1994 zijn gebaseerd op het ‘Boon/Van Loon arrest’, (…) Eventuele wijzigingen na datum van echtscheiding betreffende het pensioen hebben geen invloed op deze contante waarde. De wijze van verrekenen is een zaak tussen de exen. (…)”.
2.6. Bij brief van 21 juni 2010 heeft het Pensioenfonds aan de advocaat van de man geschreven: “(…) De collectieve vervroeging van de pensioenleeftijd in 1999 kun je beschouwen als een collectieve verhoging van het opgebouwd ouderdomspensioen op 65 jaar. Dat vervolgens door vervroeging naar 61 jaar en de bijbehorende actuariële korting weer op hetzelfde ouderdoms-pensioen uitkomt.(…)”.
2.7. Met name uit de laatstgenoemde brief blijkt dat de wijziging van de pensioenleeftijd in 1999 een verhoging van het ouderdomspensioen van de man inhoudt, die los staat van de opbouw van dat pensioenrecht door de inleg of een andere bijdrage van de man. Het gaat immers om een collectieve verhoging voor alle deelnemers bij het pensioenfonds. Dit betekent dat die collectieve verhoging, op grond van de afspraak in het echtscheidingsconvenant onder artikel 3.3. alinea 2., mede aan de vrouw toekomt, in die zin dat de omvang van de aanspraak van de vrouw in verband daarmee dient te worden aangepast.
2.8. De vraag is dan in hoeverre de aanspraak van de vrouw dient te worden aangepast. Aangezien de tussen partijen afgesproken pensioenverrekening na de echtscheiding in beginsel de per 10 maart 1994 door de man opgebouwde pensioenrechten betrof, zal de aanpassing van de aanspraak van de vrouw slechts van toepassing zijn voor zover de collectieve verhoging van het pensioen van de man gerelateerd kan worden aan de periode tot 10 maart 1994.
Dit brengt met zich mee dat de collectieve verhoging van het ouderdomspensioen van de man, uitgedrukt in een contant bedrag, zal dienen te worden gedeeld door het totaal aantal jaren waarin de pensioenaanspraak van de man is opgebouwd. Vervolgens zal het verkregen bedrag per jaar dienen te worden vermenigvuldigd met het aantal jaren waarin de man de pensioenaanspraak per 10 maart 1994 had opgebouwd. Het op die manier verkregen eindbedrag zal dan, als contante waarde, bij de reeds vastgestelde aanspraak van de vrouw, dienen te worden opgeteld.
De hiervoor aangegeven methode is wellicht niet de enige methode om de aanpassing van de aanspraak van de vrouw te berekenen. De rechtbank acht de aangegeven methode het meest voor de hand liggen, aangezien die het meest tegemoet komt aan de afspraak die partijen in het echtscheidingsconvenant over de aanpassing van de aanspraak van de vrouw hebben gemaakt. Indien partijen het eens worden over een andere berekeningsmethode, staat dat hen uiteraard vrij.
2.9. Vervolgens komt de vraag aan de orde of het recht op aanpassing, zoals neergelegd in de afspraak in het echtscheidingsconvenant onder artikel 3.3. alinea 2., ook met zich brengt dat de aangepaste pensioenuitkering aan de vrouw wordt uitgekeerd vanaf 15 mei 2008, zoals de vrouw heeft gevorderd.
De collectieve verhoging van het pensioen van de man in 1999 ging samen met een collectieve vervroeging van de pensioenleeftijd van 65 jaar naar 61 jaar, zodat de man in plaats van vanaf 15 mei 2013 al vanaf 15 mei 2008 een pensioenuitkering ontving. Aangezien in het echtscheidingsconvenant onder artikel 3.3. alinea 2 staat dat de aanspraak van de vrouw “zal worden aangepast op dezelfde wijze als het recht op ouderdomspensioen zelf”, is de rechtbank van oordeel dat deze aanpassing ook ziet op de gewijzigde datum van ingang van de pensioenuitkeringen ten behoeve van de vrouw. Dit betekent dat de aangepaste aanspraak van de vrouw actuarieel dient te worden herberekend naar de ingangsdatum van 15 mei 2008.
2.10. Op bovenstaande gronden kunnen de vorderingen van de vrouw worden toegewezen, met dien verstande dat,
- er een herberekening dient plaats te vinden zoals hiervoor onder 2.8 en 2.9.is aangegeven,
- de vordering tot betaling van de betalingsachterstand niet zal worden toegewezen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, maar binnen veertien dagen nadat de man de herberekening van het Pensioenfonds heeft ontvangen. Aannemelijk is immers, dat de man de medewerking van het Pensioenfonds zal nodig hebben voor de herberekening van hetgeen hij aan de vrouw verschuldigd is en het niet alleen van hem afhangt wanneer hij die informatie van het Pensioenfonds zal kunnen verkrijgen.
2.11. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen
2.12. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt de man om medewerking te verlenen aan de afwikkeling van de pensioenverrekening tussen partijen volgens methode B, beschreven in de brief van
28 maart 1994 van het Spoorweg Pensioenfonds, zoals overeengekomen in het convenant, welke afwikkeling zodanig zal zijn dat de aanspraak van de vrouw zal worden herberekend, zoals hiervoor is aangegeven onder 2.8. en 2.9.
3.2. veroordeelt de man om het herberekende jaarbedrag, als onder 3.1 bedoeld, met ingang van 15 mei 2008 in maandelijks gelijke bedragen van 1/12e gedeelte van het jaarbedrag aan de vrouw uit te keren, zo mogelijk door rechtstreekse betaling door het Spoorwegpensioen aan de vrouw,
3.3. veroordeelt de man om binnen veertien dagen na de dag, waarop het herberekende jaarbedrag aan hem is bekend gemaakt, de achterstallige termijnen over de periode van
15 mei 2008 tot de dag van die bekendmaking, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover steeds vanaf de datum van verschuldigdheid van iedere termijn, aan de vrouw te betalen,
3.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.M. Boon en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.