ECLI:NL:RBZUT:2010:BO1057

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/850145-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Feraaune
  • Heenk
  • Van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van schuldheling van militaire goederen

In de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van schuldheling van militaire goederen, heeft de Rechtbank Zutphen op 19 oktober 2010 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de verdenking dat hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 20 januari 2009 in Zutphen verschillende militaire goederen had verworven, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De verdediging voerde aan dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen bevel van de officier van justitie was voor de aanhouding buiten heterdaad. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding wel degelijk rechtmatig was, maar dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank volgde het primaire verweer van de raadsman niet, maar concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank stelde vast dat de verdachte aannemelijk had gemaakt dat de in de tenlastelegging genoemde goederen vrij verkrijgbaar waren. Hierdoor was er geen bewijs dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat de goederen door een misdrijf waren verkregen.

De rechtbank besloot tot vrijspraak van de verdachte en gelastte de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, waarvoor geen afstandsverklaring was getekend. Dit vonnis werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850145-09
Uitspraak d.d.: 19 oktober 2010
tegenspraak / dip / oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1961],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. M. van Kan, advocaat te Zutphen
Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld door de politierechter op de terechtzitting van 8 december 2009 en vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer. De zaak is verder behandeld door de meervoudige kamer van deze rechtbank op de terechtzitting van 5 oktober 2010. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op die terechtzitting.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks in de periode van 1 januari 2008 tot en met 20 januari 2009, te Zutphen, in elk geval in Nederland, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) een aantal dozen met militaire noodrantsoenen en/of een een aantal dozen met breaklights en/of een aantal dozen met militaire batterijen (Rayovac en/of Varta) en/of een aantal militaire gevechtsbroeken en/of een aantal militaire parka's en/of een aantal militaire gevechtsjassen en/of een militaire gevechtspet en/of een militaire zomerhoed en/of een militaire gevechtslaarzen en/of een of meer militaire rugzakken (Woodland grabbag) en/of een aantal dozen met schoenpoets, althans een hoeveelheid militaire goederen, heeft verworven (van [naam 1]), voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die militaire goederen (telkens) wist, althans redelijkerwijze had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Primair heeft de raadsman aangevoerd dat de aanhouding en al wat daardoor aan bewijs is verkregen onrechtmatig is. Dit bewijs dient buiten beschouwing te worden gelaten. Uit het dossier is op te maken dat er vanaf oktober 2008 reeds een verdenking tegen verdachte was, maar dat verdachte pas op 27 januari 2009 “op heterdaad” is aangehouden. Het voor aanhouding buiten heterdaad vereiste bevel van de officier van justitie ontbreekt. Nu dit verkregen bewijs buiten beschouwing dient te blijven, moet er vrijspraak volgen vanwege onvoldoende wettig bewijs.
Mocht de rechtbank de raadsman hier niet in volgen, dan is hij van mening dat er nog onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte had geen enkele reden om aan te nemen dat de van [naam 1] gekochte goederen van misdrijf afkomstig waren.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Het bewijs kan gebaseerd worden op de aangiften, de verklaringen van [naam 1] en op hetgeen bij verdachte is aangetroffen. De officier is van mening dat verdachte wist, dan wel welbewust het risico heeft genomen, dat de goederen van diefstal afkomstig waren. Verdachte is goed bekend in deze branche en hij weet dat bepaalde goederen niet vrij te verkrijgen zijn. Daarbij wist verdachte dat [naam 1] een militair was.
De officier van justitie is van mening dat de aanhouding wel juist is geschied. Mocht de rechtbank deze mening niet delen, dan wijst de officier van justitie erop dat verdachte op latere tijdstippen is gebleven bij zijn afgelegde verklaringen na de aanhouding.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank volgt het primaire verweer van de raadsman niet. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de aanhouding geen aanhouding op heterdaad is geweest, waardoor de beschrijving in het stam-procesverbaal als onjuist moet worden beschouwd. Voor de aanhouding buiten ontdekking op heterdaad is een bevel van de officier van justitie niet altijd een vereiste zo blijkt uit artikel 54 Wetboek van Strafvordering. Na overleg met de officier van justitie is overgegaan tot de aanhouding van verdachte. Dit bevel kan mondeling of schriftelijk worden gegeven en uit het stam-procesverbaal is op te maken dat dit bevel mondeling is gegeven. Verdachte is aangehouden door opsporingsambtenaren en is vervolgens onverwijld voor een hulpofficier voorgeleid. De hulpofficier heeft de officier van justitie hiervan vervolgens onverwijld schriftelijk in kennis gesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanhouding buiten heterdaad juist is geschied.
Het subsidiaire verweer van de raadsman slaagt wel. De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van de goederen wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze goederen door een misdrijf waren verkregen. Verdachte heeft immers genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de in de tenlastelegging genoemde goederen vrij verkrijgbaar zijn.
Bij deze stand van zaken moet vrijspraak volgen voor het ten laste gelegde feit.
In beslag genomen voorwerpen
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de op de beslaglijst vermeldde voorwerpen aan verdachte, waarvoor geen afstandsverklaring is getekend. De beslaglijst maakt onderdeel uit van dit vonnis en wordt hieraan gehecht.
Beslissing
De rechtbank:
• verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
• gelast de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen welke nog niet zijn teruggegeven en waarvan geen afstand is gedaan, zoals vermeld in de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Aldus gewezen door mrs. Feraaune, voorzitter, Heenk en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oosting, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2010.