ECLI:NL:RBZUT:2010:BO2496

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
116349 - KG ZA 10-283
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G. Vrieze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en eigendomsoverdracht van een paard in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, ging het om een kort geding dat volgde op een vaststellingsovereenkomst tussen partijen over de eigendom van een paard. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Dorrepaal, vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat op het paard was gelegd door de gedaagde. De partijen, die in 2004 samen het paard hadden gekocht, waren in een geschil verwikkeld geraakt over de verkoop en de afrekening van gemaakte kosten. De gedaagde had het paard in beslag genomen na een negatieve klinische keuring, uitgevoerd door dierenarts drs. A.C. Hogendoorn, die had geadviseerd het paard niet te verkopen vanwege gezondheidsproblemen. Tijdens een comparitie van partijen op 9 september 2010 was een vaststellingsovereenkomst gesloten, maar de uitleg daarvan leidde tot onenigheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij volledig eigenaar was geworden van het paard, zoals hij stelde. De rechter concludeerde dat de eiseres geen belang had bij de opheffing van het beslag, omdat de gedaagde niet had voldaan aan zijn bewijslast. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 2 november 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 116349 / KG ZA 10-283
Vonnis in kort geding van 2 november 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats, gemeente],
eiseres,
advocaat mr. J.C. Dorrepaal te Alphen aan den Rijn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats, gemeente],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde].
2. De feiten
2.1. Partijen hebben in 2004 samen het paard genaamd [paard] gekocht voor
€ 15.000,00 en zijn ieder voor de helft eigenaar geworden.
2.2. [paard] werd bij [eiseres] gestald en bereden.
2.3. In 2009 is door partijen besloten [paard] te verkopen. Over de verkoop en afrekening van gemaakte kosten konden partijen het niet eens worden.
2.4. Op 4 maart 2010 is op verzoek van [gedaagde] na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen [paard] in conservatoir beslag genomen en in gerechtelijke bewaring gegeven bij handelsstal [handelsstal te plaats, gemeente].
2.5. In de door [gedaagde] aangespannen bodemprocedure bij de rechtbank Zutphen (zaaknummer/rolnummer 112130 / HA ZA 10-1110) heeft op 9 september 2010 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie zijn partijen het navolgende overeen gekomen:
“(…)
1. Partij [gedaagde] koopt het paard [paard] voor een bedrag van € 24.565,-- onder de ontbindende voorwaarde van een positieve klinische keuring (binnen een half jaar geschikt voor dressuurwedstrijden, minimaal Z). In geval van een negatieve klinische keuring koopt [gedaagde] het paard voor € 5.500,--.
2. Binnen een maand na heden zal [gedaagde] de helft van de uiteindelijke koopsom betalen aan [eiseres] te vermeerden met € 8.025,--.
3. [gedaagde] zal de kosten van de gerechtelijke bewaarder voor zijn rekening nemen. [eiseres] laat de vordering vallen voor onderhoud en dergelijke over de periode tot de dag van beslag.
4. In geval het paard gebreken lijkt te hebben zullen partijen doorprocederen over de vraag wie voor het ontstaan van die gebreken aansprakelijk is.
5. In geval van gebreken geen sprake is zal op verzoek van partijen de procedure worden doorgehaald waarbij ieder de eigen proceskosten zal dragen.
(…)”.
2.6. Op 21 september 2010 heeft drs. A.C. Hogendoorn het volgende geschreven:
“(…)Ondergetekende, dierenarts te Haaksbergen, verklaart de merrie [paard], bruin, chipnr. [nummer], stbnr. [nummer], geb. 1997.v. [naam], in opdracht van de [gedaagde] (…) op 16 september 2010 te hebben gekeurd.
De merrie was klinisch niet gezond op de voorbenen en om die reden werd door mij aanvullend röntgenonderzoek geadviseerd. Uit dit onderzoek bleek ook een onvoldoende kwaliteit van de straalbenen. Dit leidt tot de conclusie dat de klinische bevindingen niet van tijdelijke aard zijn, maar eerder een chronisch karakter hebben. Normaal gesproken wordt in een dergelijke situatie door mij een negatief verkoopadvies gegeven.(…)”.
2.7. [eiseres] was niet uitgenodigd bij de keuring door dierenarts Hogendoorn op 16 september 2010.
2.8. [gedaagde] had de echtgenoot van [eiseres] al op 11 augustus 2010 een factuur gezonden voor verrichte werkzaamheden in de periode november 2003 tot en met december 2009 tot een bedrag van € 3.453,08 inclusief 19% BTW.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. het beslag d.d. 4 maart 2010 en de sequestratie per direct op te heffen;
b. [gedaagde] te gebieden om 7 dagen na betekening van dit vonnis alle benodigde medewerking te verlenen aan het ophalen van het paard door [eiseres] bij [handelsstal], herkeuring door Hofland en het stallen van het paard bij [eiseres];
c. [gedaagde] tevens te gebieden om, eveneens 7 dagen na betekening van dit vonnis, medewerking te verlenen aan onderzoek door [naam];
d. [gedaagde] te gebieden om zodra mogelijk met [eiseres] tot afrekening conform het proces-verbaal van de comparitie van partijen over te gaan, zonder verrekening met het bedrag van € 3.453,08;
e. één en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, zulks met een maximum van € 25.000,00;
f. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. [eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] wanprestatie pleegt dan wel onrechtmatig jegens haar handelt, omdat hij weigert medewerking te verlenen aan een herkeuring van [paard]. Volgens [eiseres] is de keuring door dierenarts Hogendoorn niet juist geweest. Deze heeft immers plaatsgevonden zonder dat [eiseres] daarbij aanwezig was en aan Hogendoorn is niet de juiste vraag gesteld. Verder wil [eiseres] advies inwinnen van een deskundige over eventuele gebreken die bij [paard] ontstaan kunnen zijn door de inbeslagname en inbewaringstelling. Tot slot stelt [eiseres] dat [gedaagde] in de afrekening ten onrechte rekening houdt met een vermeende vordering van € 3.453,08 op haar echtgenoot.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] heeft hij sinds de comparitie van partijen op 9 september 2010 de volledige eigendom over [paard] en heeft [eiseres] geen belang meer bij opheffing van het beslag. [paard] is overigens ook al doorverkocht. Het enige geschilpunt dat volgens [gedaagde] overblijft is de afrekening van de koopsom met [eiseres]. [paard] is klinisch gekeurd. Ook heeft een aanvullend röntgenonderzoek plaatsgevonden. Nu de keuring negatief is uitgevallen gaat hij uit van het lage bedrag. [gedaagde] stelt geen verrekening te hebben toegepast van € 3.453,08.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Op 9 september 2010 heeft in de bodemprocedure een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben op deze comparitie een vaststellingsovereenkomst gesloten.
Deze vaststellingsovereenkomst wordt door partijen verschillend uitgelegd. [gedaagde] stelt dat hij volledig eigenaar is geworden van [paard], terwijl [eiseres] stelt dat [gedaagde] [paard] heeft gekocht onder een ontbindende voorwaarde en nog geen eigenaar is.
4.2. De voorzieningenrechter leest de vaststellingsovereenkomst aldus, dat [gedaagde] volledig eigenaar is geworden van [paard]. [eiseres] heeft onweersproken gelaten dat tijdens de comparitie ook de behandelend rechter ervan uitging dat [gedaagde] door de vaststellingsovereenkomst eigenaar is geworden. Dat de hoogte van de koopprijs die [gedaagde] moet betalen, afhankelijk is gesteld van de uitkomst van een klinische keuring maakt dat niet anders. Voorshands is voldoende aannemelijk dat partijen ter comparitie de bedoeling hebben gehad om [gedaagde] volledig eigenaar te maken. [eiseres] heeft derhalve geen belang bij opheffing van het beslag en van de sequestratie van [paard] noch bij het ophalen van [paard]. De vorderingen zullen in zoverre worden afgewezen.
4.3. Op [gedaagde] rust de bewijslast dat niet het hoge maar het lage aankoopbedrag voldaan moet worden, hetgeen afhankelijk is van de uitkomst van de overeengekomen keuring.
4.4. Anders dan [gedaagde] leest de voorzieningenrechter onderdeel 1 van de vaststellingsovereenkomst aldus dat [gedaagde] [paard] koopt voor een bedrag van
€ 24.565,-- onder de ontbindende voorwaarde van een positieve klinische keuring (binnen een half jaar geschikt voor dressuurwedstrijden, minimaal Z) en dat in geval de klinische keuring uitwijst dat [paard] niet binnen een half jaar geschikt is voor dressuurwedstrijden, minimaal Z, [gedaagde] de lage prijs verschuldigd is. In deze lezing van de woorden “negatieve keuring” zijn de twee mogelijkheden complementair.
4.5. Dierenarts Hogendoorn is in zijn rapport tot de conclusie gekomen dat [paard] klinisch niet gezond is op de voorbenen, hetgeen een chronisch karakter heeft. Normaal gesproken wordt in een dergelijke situatie door Hogendoorn naar eigen zeggen een negatief verkoopadvies gegeven.
Door Hogendoorn is echter geen antwoord gegeven op de vraag of [paard] wel of niet binnen een half jaar geschikt is te krijgen voor dressuurwedstrijden op minimaal Z-niveau.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is [gedaagde], onder verwijzing naar de keuring door Hogendoorn, er niet in geslaagd te bewijzen dat voor [paard] met de lage aankoopprijs mag worden volstaan. Bovendien staat vast dat [eiseres] niet bij de keuring aanwezig is geweest. Hoewel in de vaststellingsovereenkomst niet is vastgelegd dat de keuring plaats dient te vinden in het bijzijn van [eiseres], dient [gedaagde] zich te realiseren dat het risico van het niet zorgvuldig en conform de vaststellingsovereenkomst uitvoeren van het deskundigenonderzoek bij hem ligt. Nu [eiseres] verzocht heeft bij de keuring aanwezig te zijn, had het op de weg van [gedaagde] gelegen haar daarvoor uit te nodigen.
4.6. Hoewel voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter - later oordelend - tot de conclusie zal komen dat [gedaagde] nog niet in zijn bewijslast is geslaagd, brengt dit niet mee dat [eiseres] in rechte een herkeuring en onderzoek van [paard] kan afdwingen. [gedaagde] mag kiezen voor het nalaten van de overeengekomen keuring, maar zal dan wel de hoge prijs moeten betalen. De vordering zal ook in zoverre worden afgewezen.
4.7. Indien [gedaagde] liever de lage prijs betaalt, zal hij er verstandig aan doen [paard], zolang deze nog te traceren is, te laten herkeuren overeenkomstig de wettelijke vereisten van artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de deskundige de juiste vraagstelling voor te leggen als omschreven in rechtsoverweging 4.4.
4.8. Door [eiseres] is niet betwist dat [gedaagde] reeds tot afrekening is overgegaan, zij het vooralsnog ten onrechte voor het lage aankoopbedrag. Derhalve bestaat voor toewijzing van de vordering op dit punt al evenmin aanleiding. Voor wat betreft het niet mogen verrekenen van een bedrag van € 3.453,08 overweegt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat hij bij de afrekening niet tot verrekening is overgegaan. Overigens kan [gedaagde] ook niet tot verrekening met [eiseres] overgaan, omdat het een gepretendeerde vordering betreft op de echtgenoot van [eiseres].
4.9. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 263,00 wegens vastrecht.
Voor toewijzing van de door [gedaagde] gestelde kosten ad € 1.200,00 ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, omdat deze kosten op geen enkele wijze van een onderbouwing zijn voorzien.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 263,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2010.